Voetnoten
2.Bijv. rechtbank Rotterdam 6 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11017 (rov. 10), rechtbank Limburg 23 september 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:6615 (rov. 6.3, slot) en het vonnis van de rechtbank Overijssel dat het voorwerp is van deze vordering. 4.De behoefte aan een helder rechtskader is ook de reden dat de raadslieden in de zaak waartegen deze vordering zich richt, mr. M.M.A.J. Goris en mr. D.C.O. Ayinla, deze problematiek onder de aandacht hebben gebracht van de procureurgeneraal bij de Hoge Raad.
5.Vgl. HR 14 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1557 (over een bij eindarrest gegeven bevel gevangenneming) en HR 9 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1662 (over onder andere afwijzing van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis). 6.Ik laat de bijzondere regeling voor terroristische misdrijven van art. 67 lid 4 Sv buiten beschouwing.
8.De ‘opschorting’ bedoeld in art. 88 Sv.
13.Zie ook
17.G.J.M. Corstens,
18.Citaat aangehaald door M.S. Groenhuijsen in: M.S. Groenhuijsen, ‘De nabije toekomst van de voorlopige hechtenis, in het bijzonder in het licht van de onschuldpraesumptie’ in: J. de Hullu & W.E.C.A. Valkenburg (red.),
19.M.S. Groenhuijsen, ‘De nabije toekomst van de voorlopige hechtenis, in het bijzonder in het licht van de onschuldpraesumptie’ in: J. de Hullu & W.E.C.A. Valkenburg (red.),
20.J. uit Beijerse & D. Kunst, ‘Het huis van bewaring voorbij. De schorsing van de voorlopige hechtenis onder bijzondere voorwaarden in de praktijk’,
21.Y.N. van den Brink,
23.Y.N. van den Brink,
24.J. uit Beijerse, ‘De nieuwe regeling van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij jeugdigen in het licht van de onschuldpresumptie’,
25.G.J.M. Corstens,
29.G.J.M. Corstens,
30.J.M. Reijntjes, ‘Art. 82 Sv’, in: Melai/Groenhuijsen (red.),
31.J.M. Reijntjes, ‘Art. 82 Sv’, in: Melai/Groenhuijsen (red.),
32.Waarin een vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging van die voorlopige hechtenis.
35.EHRM 27 juni 1968, Appl. Nr. 2122/64, Series A Nr. 7 (Wemhoff t. Duitsland), § 9. Zie ook EHRM 28 maart 1990, Appl. Nr. 11968/86, Series A Nr. 175 (B. t. Oostenrijk), § 35-40 en EHRM 31 juli 2003, Appl. Nr. 35436/97 (Hristov t. Bulgarije). In de zaak van B. tegen Oostenrijk heeft het EHRM overwogen dat er grote verschillen bestaan tussen staten bij de vraag of een verdachte na een veroordeling al tijdens een lopend appel begint met de tenuitvoerlegging van zijn straf. Het EHRM heeft daarom de bescherming van art. 5 lid 3 EVRM niet afhankelijk willen maken van de keuze van de nationale regeling.
36.J.M. Reijntjes,
37.Wel moet de rechter bij diens einduitspraak een aparte beslissing geven over de continuering van het voorarrest (par. 268 Srafprozeßordnung).
39.M.S. Groenhuijsen, ‘Voorlopige hechtenis in de fase van het hoger beroep’,
40.J. uit Beijerse & J.B.H.M. Simmelink, ‘Voorarrest’ in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.),
43.J.M. Reijntjes,
45.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3279, waar zelfs wordt gesproken van “bijzondere, zwaarwegende persoonlijke omstandigheden”. 49.Met het onherroepelijk worden van de einduitspraak verliest het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis zijn kracht. Zie HR 12 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX3752, rov. 8.4. Alhoewel dit volgens de wetgever reeds voortvloeit uit het systeem van de wet, wordt dit in het voorstel voor het NSv in art. 2.5.41 ook met zoveel woorden bepaald. Zie 50.Zie bijvoorbeeld de problemen met detentiecapaciteit en de gevolgen die dit heeft voor zelfmelders zoals omschreven in de brieven van de minister voor Rechtsbescherming van 30 november 2023,
51.In art. 2.5.49 NSv wordt overigens een regeling voorgesteld die het toezichtsgat deels zou moeten voorkomen. Die regeling is van toepassing als een sanctie met voorwaarden wordt opgelegd, zonder een vrijheidsbenemend deel dat langer duurt dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. In dat geval mag de schorsing van de voorlopige hechtenis doorlopen onder dezelfde voorwaarden als verbonden aan de sanctie. In de onderhavige zaak zou deze regeling overigens geen soelaas bieden.
52.Zie bijvoorbeeld art. 80 lid 4 Sv dat bepaalt dat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld op zijn verzoek tot schorsing te worden gehoord.
53.Een omstandigheid die ertoe zou kunnen leiden dat een dergelijk verhoor niet kan plaatsvinden is bijvoorbeeld dat de verdachte ondertussen is gevlucht. Zie A.J. Blok en L.Ch. Besier,
54.Zie hiervoor en voor eventuele relevante omstandigheden voor uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf M. Olde Keizer en P. de Vries, ‘Mag het ook een weekje later. Over uitstel van het ondergaan van een gevangenisstraf”,
55.Volgens het, al wat oudere, arrest gerechtshof Amsterdam 27 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:635 moeten “aan de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid geen vergaande motiveringseisen worden gesteld”. Ik zou zeggen dat juist de aanwending een discretionaire bevoegdheid nadere uitleg behoeft. 56.Zie o.m.: EHRM 4 oktober 2005, Appl. Nr. 9190/03 (Becciev t. Moldavië), § 54; EHRM 12 februari 2015, Appl. Nr. 74297/11 (Podvezko t. Oekraïne), § 20-21; EHRM 5 juli 2016, Appl. Nr. 23755/07, EHRC 2017/30, m.nt. Crijns (Buzadji t. Moldavië), § 87.
57.G.J.M. Corstens,
58.Zo ook Van den Brink: Y.N. van den Brink,
59.In dezelfde zin Y.N. van den Brink,
60.Art. 2.5.2 lid 2 NSv luidt als volgt: “Vorderingen van het openbaar ministerie, verzoeken van de verdachte en beslissingen van de rechter als bedoeld in dit hoofdstuk zijn gemotiveerd.” Zie ook
61.In deze artikelen wordt – kort gezegd – bepaald dat beslissingen over de voorlopige hechtenis in het eindvonnis zijn gemotiveerd “voor zover dat voor de begrijpelijkheid van die beslissingen noodzakelijk is.” Volgens de memorie van toelichting ligt in die formulering een beperking van de motiveringsplicht besloten, “in die zin dat de uitgebreidheid van de vereiste motivering sterk wordt bepaald door de omstandigheden van het geval”. Een relevante omstandigheid is veelal dat de verdachte ter zake al dan niet verweer heeft gevoerd. Zie
62.Zo luidde ook de memorie van toelichting die leidde tot de invoering van het huidige Wetboek van Strafvordering in 1926: