ECLI:NL:GHAMS:2025:1120

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.319.824/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van tickets na annulering door coronacrisis en faillissement van reisorganisatie

In deze zaak gaat het om de annulering van een vlucht door KLM als gevolg van de coronacrisis. [geïntimeerde] had een retourvlucht geboekt bij D-Reizen, die failliet ging voordat de terugbetaling van de tickets aan hem kon plaatsvinden. KLM had de terugbetaling aan D-Reizen gedaan, maar de vraag is of KLM ook aan [geïntimeerde] moet terugbetalen, nu D-Reizen niet meer in staat was om de tickets terug te betalen. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de kantonrechter, die oordeelde dat KLM verantwoordelijk blijft voor de terugbetaling aan de passagier, ongeacht het faillissement van de tussenpersoon. KLM heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd, maar het hof heeft geoordeeld dat KLM gehouden is tot terugbetaling op grond van de Verordening 261/2004. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, met uitzondering van de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten, die zijn afgewezen. KLM wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.319.824/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 9555760 CV EXPL 21-16698
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 april 2025
inzake
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
appellante,
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [plaats] , gemeente Land van Cuijk,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.A.M. Seck te Rotterdam.
Partijen worden hierna KLM en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

De vlucht van [geïntimeerde] en zijn partner is geannuleerd als gevolg van de coronacrisis. De terugbetaling van hun tickets heeft KLM aan D-Reizen gedaan, maar D-reizen is failliet gegaan voordat zij was overgegaan tot (door)betaling van de tickets aan [geïntimeerde] . De vraag die in deze zaak voorligt is of KLM opnieuw de tickets moet terugbetalen aan [geïntimeerde] op grond van de Verordening 261/2004.

2.Het geding in hoger beroep

KLM is bij dagvaarding van 15 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 18 augustus 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en KLM als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 30 mei 2024 laten toelichten. KLM door mrs. R.L.S.M. Pessers en W.C.P.A. van den Nouland, advocaten te Rotterdam, en [geïntimeerde] door mr. Seck voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 1.1 tot en met 1.7 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[geïntimeerde] heeft op 12 december 2019 een retourvlucht Amsterdam-Windhoek voor hem en zijn partner, uit te voeren door KLM, geboekt bij D-RT Retail B.V. (hierna: D-reizen).
D-reizen heeft via Airtrade Holland B.V. (hierna: Airtrade) geboekt.
3.2.
De vlucht is op 15 mei 2020 door KLM geannuleerd in verband met de coronacrisis.
[geïntimeerde] heeft ter compensatie twee vouchers ter waarde van de individuele ticketprijs voor hem en zijn partner ontvangen.
3.3.
D-reizen heeft bij e-mail van 13 juli 2020 het volgende geschreven aan [geïntimeerde] , voor zover van belang:
“(…)
Zoals afgesproken ben ik de voorwaarden van het KLM voucher nagegaan.
(…)
KLM heeft onlangs haar regelingen veranderd waardoor het nu al mogelijk is om restitutie bij KLM aan te vragen voor het ticketbedrag welke vermeldt staat op het voucher.
Houdt er rekening mee dat deze aanvraag lang kan duren voordat zij overgaan tot restitutie, houdt rekening met minimaal 6 maanden.
(…)”
3.4.
D-reizen heeft bij e-mail van 31 oktober 2020 het volgende geschreven aan [geïntimeerde] , voor zover van belang:
“(…)
Zoals eerder deze week besproken gaan wij voor u de (…) vouchers van KLM inwisselen voor een refund.
Hierbij wil ik u laten weten hoe dit kostentechnisch zal gaan.
De betaalde ticketprijs bedraagt; € 1942,02, voor het verwerken van de refund vraagt onze ticket afdeling eenmalig € 10,-.
Dit betekent dat wanneer de refund akkoord is een bedrag toegekend gaat worden van
€ 1932,02.
(…)”
3.5.
D-Reizen heeft om terugbetaling van de ticketprijzen verzocht. KLM heeft het desbetreffende bedrag overgemaakt aan Airtrade, die dat bedrag op 30 november 2020 op haar beurt heeft overgemaakt aan D-reizen.
3.6.
Op 6 april 2021 is D-reizen failliet verklaard. [geïntimeerde] had het bedrag van de tickets niet ontvangen van D-reizen.
3.7.
[geïntimeerde] heeft bij e-mail van 12 mei 2021 aan KLM terugbetaling van de tickets van hem en zijn partner verzocht.
3.8.
De partner van [geïntimeerde] heeft haar vordering op KLM bij akte van cessie van 4 maart 2022 overgedragen aan [geïntimeerde] .
3.9.
KLM heeft zich in de correspondentie met de gemachtigde van [geïntimeerde] steeds op het standpunt gesteld dat zij bevrijdend heeft betaald aan D-reizen als zijnde de tussenpersoon van [geïntimeerde] .

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg € 1.852,02 aan hoofdsom en € 277,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, telkens vermeerderd met wettelijke rente, gevorderd.
4.2.
De kantonrechter heeft, kort samengevat, als volgt geoordeeld. Op grond van artikel 8 en overwegingen 7 en 13 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) blijft de luchtvaartmaatschappij ervoor verantwoordelijk dat bij annulering de ticketprijs aan de passagier wordt terugbetaald. Niet van belang is of rechtstreeks een contract is gesloten met de luchtvaartmaatschappij of dat de vlucht met tussenkomst van een of meerdere tussenpersonen is geboekt. Dat in casu D-Reizen failliet is gegaan voordat de door KLM via Airtrade terugbetaalde ticketprijs door [geïntimeerde] en zijn partner is ontvangen, komt voor rekening en risico van KLM.

5.Beoordeling

5.1.
KLM heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. Zij heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van KLM in de kosten van het hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.
5.2.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
KLM betoogt primair dat KLM niet gehouden is om de ticketprijzen voor de tweede keer terug te betalen, omdat [geïntimeerde] uitdrukkelijk aan D-reizen opdracht heeft gegeven om tegen betaling de ticketprijzen voor hem te incasseren.
Subsidiair is KLM van mening dat zij, ook los van het feit dat D-reizen in opdracht van [geïntimeerde] handelde, bevrijdend mocht betalen aan D-reizen, omdat zij haar contractuele wederpartij was en de aankoop en betaling van de tickets ook via D-reizen waren verlopen.
5.3.
De considerans van de Verordening luidt als volgt, voor zover van belang:
“(1) Het optreden van de Gemeenschap moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen
op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen. (…)
(7) Om de effectieve toepassing van deze verordening te waarborgen, dienen de bij de verordening gecreëerde verplichtingen te rusten op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of voornemens is de vlucht uit te voeren, (…)
(13) Passagiers van wie de vlucht geannuleerd wordt, moeten hun tickets terugbetaald kunnen krijgen (…)”
5.4.
De Verordening bepaalt, voor zover van belang:
“ (…)
Artikel 2
Definities
(…)
l) “annulering”: het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt.
Artikel 3
Werkingssfeer
1. Deze verordening is van toepassing
a. a) op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is;
(…)
2. Lid 1 is van toepassing op voorwaarde dat de passagiers
a. a) een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben en zich – behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 – bij de incheckbalie melden,
(…)
5. Deze verordening is van toepassing op elke luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert en vervoer aanbiedt aan passagiers als bedoeld in de leden 1 en 2. Indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert geen overeenkomst heeft met de passagier, doch activiteiten uitvoert die onder deze verordening vallen, wordt zij geacht dit te doen namens de
persoon die een overeenkomst heeft met die passagier. (…)
Artikel 5
Annulering
1. In geval van annulering van een vlucht:
a. a) wordt de betrokken passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijstand geboden als bedoeld in artikel 8; (…)
Artikel 8
Recht op terugbetaling of een andere vlucht
1. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:
a. a) − volledige terugbetaling van het ticket binnen zeven dagen (…) tegen de prijs waarvoor het gekocht was (…)”
5.5.
Tussen partijen staat (terecht) vast dat [geïntimeerde] en zijn partner passagiers zijn en dat sprake is van annulering van een vlucht, telkens in de zin van de Verordening. Ingevolge artikel 8 lid 1, sub a, eerste gedachtenstreepje van de Verordening, en gezien de overwegingen 1, 7 en 13, heeft de passagier recht op volledige terugbetaling van het ticket. De partner van [geïntimeerde] heeft haar vordering op KLM rechtsgeldig overgedragen aan [geïntimeerde] door middel van de akte van cessie van 4 maart 2022, zodat hij ook recht heeft op terugbetaling van haar ticket.
5.6.
Bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling dient rekening te worden gehouden met de bewoordingen, de context ervan en met de doeleinden die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt. Uit de artikelen 3 lid 5 en 8 lid 1 van de Verordening, gelet op de overwegingen 7 en 13 ervan, volgt dat KLM is gehouden tot terugbetaling van het ticket aan de passagiers na annulering. Dit geldt ook in het geval dat terugbetaling is verzocht via een derde, zoals in dit geval D-Reizen. Alleen bij een dergelijke uitlegging kan de doelstelling bereikt worden om een hoog niveau van bescherming van de passagiers te verzekeren, zoals vermeld in overweging 1 van de Verordening. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de bepalingen uit de Verordening die rechten verlenen aan passagiers, overeenkomstig deze doelstelling, ruim moeten worden uitgelegd (vgl. HvJEU 11 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:359 (SLM), punten 24 tot en met 28; HvJEU 21 december 2021, ECLI:EU:C:2021:1038 (Corendon Airlines), punten 74, 78 en 79 en HvJEU 21 december 2021, ECLI:EU:C:2021:1039 (Airhelp), punten 22, 26, 27).
5.7.
Dat D-Reizen voor [geïntimeerde] het contact met KLM heeft onderhouden inzake terugbetaling van de tickets, doet niet af aan de rechten van [geïntimeerde] en zijn partner als passagiers onder de Verordening. Anders dan KLM meent, kan uit de onder 3.3 en 3.4 genoemde correspondentie van D-Reizen met [geïntimeerde] , die niet afkomstig is van [geïntimeerde] en ook niet (mede) is gericht aan KLM, geen volmacht van [geïntimeerde] aan D-Reizen of schijn van volmachtverlening worden afgeleid.
Ook is niet gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] uitdrukkelijk, definitief en ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven aan D-Reizen om de ticketprijzen te ontvangen, van welke toestemming KLM op de hoogte is (vgl. HvJEU 21 december 2021, ECLI:EU:C:2021:1039 (Airhelp), punt 44 en HvJEU 16 januari 2025, ECLI:EU:C:2025:12 (Flightright), punten 23 tot en met 28 ).
Wellicht zou wel sprake kunnen zijn geweest van lastgeving, in die zin dat D-Reizen de opdracht van [geïntimeerde] heeft aanvaard om in eigen naam volledige vergoeding van de tickets van [geïntimeerde] en zijn partner te verlangen en ‘de refund te verwerken’ (art. 7:414 BW), maar dan is de betaling door KLM aan D-reizen geen betaling aan de passagiers zoals voorgeschreven in de Verordening.
De stelling van KLM dat zij bevrijdend mocht betalen aan D-reizen, omdat zij haar contractuele wederpartij was en de aankoop en betaling van de tickets ook via D-reizen waren verlopen, gaat niet op. Een en ander kan immers geen afbreuk doen aan het recht van [geïntimeerde] en zijn partner op terugbetaling op grond van de Verordening. KLM is namelijk op grond artikel 3, lid 5 van de Verordening, gelet op de overwegingen 7 en 13 ervan, als enige gehouden tot terugbetaling aan de passagiers van de tickets in geval van annulering van een vlucht (HvJEU 11 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:359 (SLM), punt 27).
KLM heeft geen bijkomende feiten en omstandigheden aangevoerd, die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
5.8.
Het betoog van KLM dat het bij luchtvaartmaatschappijen gebruikelijk gehanteerde IATA-systeem uitgaat van automatische terugbetaling aan de boeker, dat rechtstreekse terugbetaling aan de passagier een frauderisico meebrengt en dat rechtstreekse terugbetaling kan leiden tot aanzienlijke problemen, zoals in geval van boeking door de werkgever, een familielid of een groepsboeker, kan niet leiden tot een andere uitlegging van de in het geding zijnde bepalingen van de Verordening. Los van de vraag of dergelijke administratieve problemen zich inderdaad voordoen, en in dat geval niet toch al tot de bedrijfsrisico’s van een luchtvaartmaatschappij horen, weegt (ook) dit argument niet op tegen het doel van de Verordening, namelijk een hoog niveau van bescherming van passagiers.
5.9.
KLM heeft zich tot slot verzet tegen toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet voldoende is gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden namens [geïntimeerde] zijn verricht. Het hof volgt KLM hierin. [geïntimeerde] heeft niet voldoende toegelicht en met bewijsstukken gestaafd dat dergelijke werkzaamheden die vergoeding rechtvaardigen namens hem zijn verricht. [geïntimeerde] kan niet volstaan met de globale omschrijving in de inleidende dagvaarding en de enkele reactie in de memorie van antwoord dat dit blijkt “uit de overgelegde correspondentie die is gevoerd voorafgaande aan de procedure”.
5.10.
De conclusie is dat de grieven niet slagen, met uitzondering van de grief betreffende de buitengerechtelijke incassokosten. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met uitzondering van dat onderdeel. KLM heeft geen feiten en omstandigheden gesteld, die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden, zodat haar bewijsaanbod zal worden gepasseerd.
KLM is in het hoger beroep grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 343
- salaris advocaat
€ 1.716(tarief I, 2 punten)
totaal € 2.059

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de toegewezen buitengerechtelijk incassokosten;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering ad € 277,80 aan buitengerechtelijke incassokosten af;
veroordeelt KLM in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.059 en op € 178 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.H. Broesterhuizen, J.W.M. Tromp en M. Spanjaart en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.