ECLI:NL:GHAMS:2025:1141

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.345.404/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, hoofdverblijfplaats en aanvraag Duits paspoort voor minderjarige

In deze zaak gaat het om het gezag over de minderjarige [minderjarige], zijn hoofdverblijfplaats en de aanvraag van een Duits paspoort. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 28 mei 2024 aangevochten, waarin zijn verzoeken om eenhoofdig gezag en wijziging van de hoofdverblijfplaats zijn afgewezen. De rechtbank had ook de verzoeken van de vader om het paspoort van [minderjarige] in zijn beheer te krijgen en om de moeder in de proceskosten te veroordelen afgewezen. De vader stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling rechtvaardigen, terwijl de moeder de beslissing van de rechtbank steunt. Het hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die het gezamenlijk gezag zou rechtvaardigen. Wel heeft het hof de vader toestemming verleend voor de aanvraag van een Duits paspoort voor [minderjarige]. De moeder moet het Nederlandse paspoort van [minderjarige] binnen twee weken aan de vader afgeven. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.345.404/01
zaaknummer rechtbank: C/15/344131 / FA RK 23-4488
beschikking van de meervoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. A.J. Robbers te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. W.I. Feenstra te Bennebroek.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] (6 jaar), zijn hoofdverblijfplaats en de aanvraag van een Duits paspoort.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 28 mei 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de verzoeken van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen, afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van de vader om te bepalen dat het Nederlandse en (het nog aan te vragen en te verkrijgen) Duitse paspoort van [minderjarige] in beheer van de vader zullen zijn en de moeder te veroordelen in de proceskosten, afgewezen.
De vader is het daarmee niet mee en wil dat zijn verzoeken alsnog worden toegewezen. Aanvullend verzoekt de vader in hoger beroep een bijzondere curator te benoemen om te beoordelen welke zorg-/omgangsregeling in het belang is van [minderjarige] .
De moeder is het wel eens met de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 28 augustus 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 4 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 12 januari 2025, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 13 januari 2025, met bijlagen
- een bericht van de zijde van de moeder van 13 januari 2025, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 14 januari 2025, met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 23 januari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Planting.
Het hof heeft bijzondere toegang verleend aan de partner van de moeder, [X] .
Zowel de advocaat van de vader als de advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.5
Na de zitting heeft het hof nog de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 24 januari 2025;
- een tweetal berichten van de zijde van de vader van 27 januari 2025, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 6 februari 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 10 februari 2025.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2018 te [plaats A] .
3.2
De ouders hebben elkaar ontmoet via een platform voor wensouders (Stichting Meer dan Gewenst) en hebben geen affectieve relatie met elkaar gehad.
3.3
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 11 april 2023 is bepaald dat de ouders het gezamenlijk gezag uitoefenen over [minderjarige] . Ook heeft de rechtbank een co-ouderschapsregeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige] de ene week bij de moeder verblijft en de andere week bij de vader, en de helft van de zomervakantie en de meivakantie – wanneer deze twee weken duurt – bij iedere ouder doorbrengt. Tijdens de overige vakanties geldt de reguliere zorgregeling.
3.5
[minderjarige] is ingeschreven op het adres van de moeder.
3.6
Bij beschikking van dit hof van 14 juli 2020 is een informatieregeling vastgesteld, waarbij is bepaald dat de moeder de vader iedere twee weken per mail over [minderjarige] moet informeren.
3.7
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 2 september 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd en duurde voort tot 2 september 2023. Het verzoek van de vader om de ondertoezichtstelling te verlengen is afgewezen bij beschikking van de kinderrechter van 14 september 2023.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank van 17 augustus 2023 is de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, gebaseerd op de Paspoortwet, om vervangende toestemming te verlenen om een Duits paspoort voor [minderjarige] aan te vragen.
3.9
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 28 mei 2024 is het zelfstandige verzoek van de moeder om de huidige zorgregeling (tijdelijk) te wijzigen, afgewezen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de inleidende verzoeken van de vader afgewezen. Dit betekent dat de volgende beslissingen zijn blijven gelden:
- de ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit;
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder;
- het Nederlandse paspoort van [minderjarige] is in beheer bij de moeder.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat geen noodzaak bestaat voor de aanvraag van een Duits paspoort voor [minderjarige] . Het verzoek van de vader om de moeder in de proceskosten te veroordelen, is afgewezen.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen. De vader heeft inleidend verzocht te bepalen dat:
primair:
- het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] wordt beëindigd en de vader voortaan het gezag over [minderjarige] alleen uitoefent;
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is;
- het Nederlandse en (nog aan te vragen en te verkrijgen) Duitse paspoort van [minderjarige] in beheer van de vader zullen zijn;
- de moeder wordt veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten, waaronder de advocaatkosten (tot aan de zitting in hoger beroep door hem begroot op 12.500,-), van de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep,
subsidiair:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is;
- aan de vader vervangende toestemming wordt verleend voor de aanvraag van een Duits paspoort voor [minderjarige] ;
- de moeder wordt bevolen het Nederlandse paspoort van [minderjarige] binnen twee weken na de datum van beschikking, aan de vader in [plaats A] te verstrekken ten behoeve van de aanvraag van het Duitse paspoort, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat de moeder in gebreke blijft;
- het Duitse paspoort in beheer van de vader is;
- de moeder wordt veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten, waaronder de advocaatkosten (tot aan de zitting in hoger beroep door hem begroot op € 12.500,-) van de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep.
De vader heeft bij brief van 12 januari 2025 aanvullend verzocht een bijzondere curator te benoemen om te beoordelen welke zorg-/omgangsregeling in het belang is van [minderjarige] .
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om te oordelen over de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag, de hoofdverblijfplaats en de aanvraag van een Duits paspoort voor [minderjarige] . Tegen het oordeel van de rechtbank dat op deze verzoeken naar Nederlands recht wordt toegepast, is niet gegriefd. Ook het hof zal van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht uitgaan.
De standpunten
5.2
De vader stelt – kort samengevat – dat de rechtbank zijn verzoeken ten onrechte heeft afgewezen. Er is sprake van gewijzigde omstandigheden die rechtvaardigen dat het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd wordt. Ook is het noodzakelijk dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wordt gewijzigd en dat vervangende toestemming wordt verleend voor de aanvraag van een Duits paspoort voor [minderjarige] . Tot slot is het in het belang van [minderjarige] dat een bijzondere curator wordt benoemd. De vader heeft ter onderbouwing van zijn verzoeken een aantal omstandigheden en argumenten aangedragen, waarop het hof hierna, voor zover nodig, zal ingaan.
5.3
De moeder voert – kort samengevat – aan dat de beslissing van de rechtbank op goede gronden berust. De rechtbank heeft terecht besloten om de verzoeken van de vader af te wijzen. De benoeming van een bijzondere curator is niet in het belang van [minderjarige] . Ook op hetgeen de moeder aanvoert, zal het hof hierna waar nodig ingaan.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verwezen naar het eerdere advies aan de rechtbank. Dit advies luidt als volgt. Er is geen sprake van gewijzigde omstandigheden die rechtvaardigen dat het verzoek van de vader tot beëindiging van het gezamenlijk gezag inhoudelijk beoordeeld moet worden. Er is geen nieuwe informatie naar voren gekomen die erop wijst dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd of dat het sinds de beschikking van 11 april 2023 minder goed met hem gaat. Ook zijn er geen zorgen over de beschikbaarheid van de ouders voor [minderjarige] . Wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is niet in het belang van [minderjarige] omdat dit mogelijk zal zorgen voor meer spanning bij hem. De raad heeft ter zitting in hoger beroep nogmaals benadrukt dat het voeren van procedures en de stress die daarmee gepaard gaat niet in het belang van [minderjarige] zijn. De ouders moeten het verleden laten rusten. Het is een illusie dat het deze ouders zal lukken om zonder problemen samen te werken. Zij moeten accepteren dat zij beiden concessies moeten doen, waarbij voorop staat dat zij de zaken voor [minderjarige] goed regelen. De ouders moeten zo min mogelijk communiceren en de communicatie die er wel is moet zakelijk en concreet verlopen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad een advies uitgebracht ten aanzien van het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] . De benoeming van een bijzondere curator betekent dat de zaak wordt aangehouden en dat de procedure blijft lopen. Ook hier geldt dat dit niet in het belang van [minderjarige] is. Sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling heeft [minderjarige] geen rust ervaren en het is belangrijk dat nu eindelijk rust ontstaat. De ouders moeten accepteren dat het hoogst haalbare is bereikt. Bovendien is het niet noodzakelijk om [minderjarige] opnieuw te belasten door middel van een nieuw onderzoek door een bijzondere curator, omdat er al voldoende informatie beschikbaar is over de positie van [minderjarige] .
De beoordeling
Gezag
5.5
Uit artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een minderjarig kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
In lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad, overweegt het hof dat een redelijke wetsuitleg met zich meebrengt dat artikel 1:253n BW van overeenkomstige toepassing is op gezamenlijk gezag zoals bedoeld in artikel 1:253c BW.
5.6
Aan het hof ligt allereerst de vraag voor of de vader voldoende heeft aangevoerd om tot een nieuwe beoordeling van de gezagssituatie te komen. Het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag, dat wil zeggen vanaf de rechterlijke beslissing waardoor het gezamenlijk gezag is ontstaan. Voor de ontvankelijkheid van de vader in zijn verzoek is vereist dat de omstandigheden zijn gewijzigd na de beschikking van de rechtbank van 11 april 2023.
5.7
De vader stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die hebben plaatsgevonden na deze beschikking. Volgens de vader leeft de moeder haar informatieplicht niet na, waardoor de vader niet op de hoogte is van cruciale informatie over [minderjarige] zoals (medische) afspraken en schoolontwikkelingen. Zo stelt de vader dat de moeder, zonder overleg, met [minderjarige] naar de tandarts is gegaan. Ook heeft de moeder [minderjarige] voor zwemles ingeschreven zonder de vader hierin te betrekken. Een andere gewijzigde omstandigheid is volgens de vader gelegen in het in stand houden van de ongefundeerde beschuldiging van seksueel misbruik. De vader stelt dat pas na de beschikking van de rechtbank aan het licht is gekomen dat de moeder hem beschuldigt van seksueel misbruik van [minderjarige] . Zij is niet bereid deze beschuldiging in te trekken. Daarnaast weigert de moeder actief de leefwerelden van [minderjarige] bij beide ouders te verbinden. De moeder hindert pogingen van de vader om gezamenlijke activiteiten te ondernemen en weigert afspraken te maken met de vader ten aanzien van belangrijke gebeurtenissen. Ook heeft de gymjuf van [minderjarige] onder dwang van de moeder een onjuiste (valse) verklaring over [minderjarige] heeft opgesteld. Al met al heeft de vader de overtuiging dat de moeder hem volledig uit het leven van [minderjarige] wil weren en dat zijn positie als de vader van [minderjarige] wordt ondermijnd.
De moeder betwist dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden.
5.8
Het hof overweegt als volgt. De vader heeft zijn verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag ingediend op 15 september 2023, betrekkelijk kort nadat hij samen met de moeder is belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Bij beschikking van 11 april 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hem zullen uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank waren er geen contra-indicaties waaruit zou blijken dat [minderjarige] door het gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken. Deze overweging van de rechtbank was in lijn met het advies van de raad, die na het verrichte raadsonderzoek in januari 2023 ook geen contra-indicaties aanwezig achtte. Het (subsidiaire) verzoek van de vader om hem met het eenhoofdige gezag te belasten, is afgewezen door de rechtbank. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de informatie en standpunten die de vader in deze procedure heeft ingebracht bij de beschikking die de rechtbank in 2023 heeft gegeven (hof: voor een groot deel) al bekend was. Het hof overweegt verder niet elke wijziging van omstandigheden voldoende is om een herbeoordeling van het gezag mogelijk te maken. Dat de moeder structureel haar informatieplicht niet naleeft, is onvoldoende komen vast te staan. Niet in geschil is dat de moeder de vader tweewekelijks informeert. De vader stelt dat dat niet altijd volledig is, en heeft in dat verband voorbeelden met betrekking tot afspraken bij de logopedist, de KNO arts en de tandarts aangehaald. Mede in het licht van de door de moeder gegeven toelichting over de gang van zaken met betrekking tot de tandarts, zijn de door de vader gegeven voorbeelden onvoldoende om tot een herbeoordeling van het gezag te komen. In dit verband is van belang dat de vader, als gezaghebbende ouder, ook zelf informatie kan opvragen. Daarbij komt dat genoegzaam is gebleken dat de vader, op zijn beurt, ook de moeder niet altijd adequaat informeert en consulteert. Duidelijk is dat de onderlinge verhoudingen tussen de ouders nog steeds ernstig zijn verstoord. Ter zitting in hoger beroep is bevestigd dat er nog steeds veel spanning bestaat tussen de ouders en dat zij over en weer verwijten uitspreken naar elkaar, en elkaar diskwalificeren als ouder. Het beeld dat de rechtbank schetst in de beschikking van 11 april 2023 is nog onverminderd aanwezig. Het hof wijst partijen, wellicht ten overvloede, nog eens op het advies van de raad van 23 januari 2023: voor ouders is het van belang dat er vaste afspraken zijn als het gaat om het informeren van elkaar over de ontwikkeling en het welbevinden van [minderjarige] . Op het punt van elkaar informeren en consulteren verwijst het hof ook naar de borgingsafspraken in het Gezinsplan van 27 september 2023, waarin JBRA vermeldt dat zij ouders coaching heeft aangeboden om hen te begeleiden bij vraagstukken waar zij nu (nog) tegenaan lopen. Ouders hebben daar geen reactie op gegeven, maar het hof geeft partijen in overweging om een dergelijk traject nog te verkennen. Hetgeen de vader verder nog heeft aangevoerd, onder andere over het niet verbinden van leefwerelden, dwingende controle van de moeder en de verklaring van de gymjuf, is verder te vaag, te weinig substantieel of te speculatief om tot een herbeoordeling van het gezag te komen.
5.9
De vader heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden nog aangevoerd dat de moeder een ongefundeerde beschuldiging van seksueel misbruik in stand houdt. Hij heeft in dit verband gewezen op de door hem – het hof begrijpt: eind april 2023 – ontvangen patiëntenkaart van de huisarts waaruit blijkt dat de moeder om een verwijsbrief vraagt wegens een door haar ervaren ‘niet pluis’ gevoel. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde patiëntenkaart blijkt dat de moeder haar huisarts medio 2020 heeft aangegeven zich zorgen te maken over de ontwikkeling van [minderjarige] . Na een bezoek aan zijn vader is [minderjarige] uitgeput en als de vader hem komt ophalen houdt hij zijn handen tegen zijn oren en moet hij altijd huilen. Zij wenst een observatie of anderen dit ook zien. De huisarts attendeert haar op de mogelijkheid van observatie bij haar en de vader, bijvoorbeeld door (IMH van) het Kabouterhuis. Verder blijkt daaruit dat eind 2020 de betreffende verwijzing volgt ‘ivm onderbuik gevoel van moeder mbt evt seksueel misbruik’.
De vader heeft in zijn (uitvoerige) brief aan de rechtbank van 2 februari 2023 (in de hiervoor onder 3.4 vermelde procedure) reeds erop gewezen dat de beschuldigingen en de kritiek die moeder zou uiten niet in het belang zijn van [minderjarige] , en dat de zorgen en beschuldigingen die de moeder uit steeds ernstiger worden (p. 15). Verder wijst de vader erop dat de moeder seksueel misbruik insinueert (p. 17). De rechtbank heeft blijkens de beschikking van 11 april 2023 kennisgenomen van genoemde brief van de vader. In haar beschikking heeft de rechtbank – overeenkomstig het advies van de raad – geoordeeld dat de instanties aangeven dat beide ouders in staat zijn in belang van [minderjarige] te handelen en voorts dat er geen contra-indicaties zijn, waaruit zou blijken dat door het gezamenlijk gezag [minderjarige] klem en verloren zou raken. De zorgen bij de moeder met betrekking tot bijvoorbeeld het vermoeid thuis komen van [minderjarige] na bezoek aan de vader, worden door derden niet herkend. Ook met betrekking tot de omgang wordt geconcludeerd dat de contacten positief zijn verlopen. Daarbij zijn de uitkomsten van hulpverlening en onderzoeken/observaties, zoals van Kinderen uit de Knel en ’t Kabouterhuis, betrokken. De raad concludeert in zijn rapport dat er geen zorgen naar voren komen bij de opvoedsituatie bij de vader of bij de moeder thuis. Verder begrijpt het hof dat ’t Kabouterhuis de vader desgevraagd ook nadien heeft bericht dat geen aanleiding werd gezien voor onderzoek naar (vermeend) seksueel misbruik. Het moge zo zijn dat de vader onaangenaam is getroffen door wat hij in de patiëntenkaart heeft gelezen, maar nieuwe – relevante – informatie die tot een herbeoordeling van de gezagssituatie moet leiden, levert dit niet op. Het gaat om zorgen die door de moeder inmiddels vijf jaren geleden zijn geuit, en die – na weging – niet tot verdere gevolgen voor de vader hebben geleid: hij is mede-gezagdragende ouder, en er is een 50/50 zorgverdeling. De vader vreest dat de moeder haar beschuldigingen op een gegeven moment zal inzetten tegen [minderjarige] met als doel [minderjarige] de vader te laten verstoten. Het hof constateert dat niet gebleken is dat de moeder na de beschikking van 11 april 2023 jegens derden melding heeft gemaakt van zorgen over seksueel misbruik.
Voor zover de vader heeft bedoeld aan zijn verzoek tot wijziging van het gezag ten grondslag te leggen dat de rechter bij het nemen van zijn beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (zie inleidend verzoek vader, randnummers 50 t/m 52), stuit dat eveneens af op het voorgaande.
Ten overvloede merkt het hof het volgende op. Zoals de raad ter zitting in hoger beroep mede naar voren heeft gebracht, zijn de vermoedens van de zijde van de moeder over seksueel misbruik al jaren aan de orde. Het hof geeft de moeder in overweging de vader in dit opzicht gerust te stellen, zodat dit hoofdstuk kan worden afgesloten. Het ligt op de weg van de vader om deze kwestie vervolgens ook te laten rusten.
Verder brengt gezamenlijk gezag met zich mee dat de ouders gezamenlijk gezagsbeslissingen nemen en hierover onderling overleg te voeren (zoals bijvoorbeeld de zwemles) en elkaar te informeren (tandartsbezoek). De stelling van de moeder dat de vader ieder voorstel van de moeder afwijst en overal anders over denkt, neemt niet weg dat zij de vader dient te betrekken bij te nemen gezagsbeslissingen over [minderjarige] , hoe moeilijk dat – gegeven haar ervaringen met de vader – ook moge zijn.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in art. 1:253n BW.
Hetgeen de vader overigens heeft aangevoerd is, mede gelet op de inhoud van overgelegde stukken van de hiervoor onder 3.4 vermelde procedure, onvoldoende om te oordelen dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als hiervoor bedoeld.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep, waarbij het verzoek van de vader tot beëindiging van het gezamenlijk gezag is afgewezen, bekrachtigen, zij het met verbetering van gronden.
Gelet op dit oordeel zal het hof niet overgaan tot een inhoudelijk beoordeling van de vraag of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk gezag, en hetgeen de vader ter verdere onderbouwing daarvan heeft aangevoerd in zijn grieven 2 tot en met 7.
5.11
Omdat het primaire verzoek in hoger beroep van de vader is afgewezen, komt het hof toe aan een beoordeling van zijn subsidiaire verzoek in hoger beroep.
Hoofdverblijfplaats
5.12
Uit artikel 1:253a, vierde lid, BW in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan, voor zover in deze zaak van belang, omvatten:
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.13
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] om zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen. [minderjarige] is gebaat bij rust en stabiliteit en een wijziging van zijn hoofdverblijfplaats zal hieraan niet bijdragen. De vader heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Het hof zal het (subsidiaire) verzoek van de vader onder V dan ook afwijzen.
Paspoort
5.14
Zoals hiervoor onder 5.1 overwogen, zal het hof op het verzoek van de vader Nederlands recht toepassen. Het hof is van oordeel dat naar Nederlands recht een wettelijke grondslag voor de behandeling van het verzoek kan worden gevonden in artikel 1:253a, eerste lid, BW. Dit artikel biedt de mogelijkheid om geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter voor te leggen. De rechter dient vervolgens een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige niet alleen het belang van het kind, maar alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te nemen en alle belangen af te wegen. Het hof zal het verzoek niet beoordelen aan de hand van de bepalingen in de Paspoortwet, omdat die wet, op grond van artikel 2, alleen van toepassing is op reisdocumenten van het Koninkrijk der Nederlanden. De rechtbank zal daarom uitgaan van de meer algemene wettelijke grondslag die gegeven is in artikel 1:253a BW.
5.15
Het hof stelt, net als de rechtbank, voorop dat [minderjarige] als houder van een Nederlands paspoort en inwoner van de Europese Unie op zichzelf vrij van Nederland naar Duitsland (en vice-versa) kan reizen. De vraag is of [minderjarige] desondanks, op grond van de Duitse wetgeving, in het bezit moet zijn van een Duits paspoort. Naar het oordeel van het hof heeft de vader, met zijn verwijzing naar artikel 1, eerste lid van het Passgesetz en de door hem overgelegde (nadere) toelichting van het Duitse consulaat-generaal in [plaats A] , voldoende aannemelijk gemaakt dat [minderjarige] – die (ook) de Duitse nationaliteit bezit – over een geldig Duits paspoort dient te beschikken wanneer hij naar of vanuit Duitsland (terug)reist. De moeder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat er op dit moment weliswaar geen ‘harde’ contra-indicaties bestaan voor het aanvragen van een Duits paspoort, maar dat zij het niet in het belang van [minderjarige] vindt. Zij heeft aangevoerd dat zij de juridische consequenties van een aanvraag van het Duitse paspoort niet kan overzien. Zal de vader kinderbijslag in Duitsland aanvragen of aldaar een achternaamswijziging verzoeken? Zij heeft er geen vertrouwen in. In de procedure bij de rechtbank heeft zij erop gewezen dat de vader in Duitsland de kwestie van het gezag aan de orde zou kunnen stellen. Naar het oordeel van het hof bestaat voor de door de moeder kennelijk gevoelde vrees voor misbruik van het Duitse paspoort door de vader onvoldoende grond. De vader heeft toegelicht dat het hem erom gaat dat hij zonder onnodige complicaties met [minderjarige] met vakantie kan gaan in Duitsland of daar op familiebezoek kan gaan, en er bestaat op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat de vader een andere agenda heeft. Bij dit alles betrekt het hof dat [minderjarige] zijn woonplaats in Nederland heeft, en zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder. De moeder heeft er nog op gewezen dat Nederland geen dubbel staatsburgerschap erkent, en dat zij onder geen beding zou aanvaarden dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit zou verliezen, maar die vrees is onterecht. Een minderjarige verliest niet de Nederlandse nationaliteit als hij een vader of een moeder heeft die Nederlander is, en dat zolang deze vader of moeder Nederlander is (art 16, lid 1 onder a in verbinding met art. 16, lid 2 onder a Rijkswet op het Nederlanderschap)
Verder overweegt het hof dat [minderjarige] de Duitse nationaliteit heeft en dat hij een deel van zijn identiteit ontleent aan de vader, die ook de Duitse nationaliteit heeft. Daarbij past dat [minderjarige] ook een Duits paspoort heeft.
Hetgeen de moeder in haar bericht van 6 februari 2025 onder randnummer 4 verder aanvoert laat het hof buiten beschouwing. Het betreft hier nieuwe argumenten die na de mondelinge behandeling zijn aangevoerd en waarop de vader niet meer heeft kunnen reageren.
Het hof zal het verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een Duits paspoort toewijzen als hieronder aangegeven.
5.16
Het hof gaat ervan uit dat de moeder, gelet op deze uitspraak, verder haar medewerking zal verlenen aan de aanvraag van het Duitse paspoort, daar waar haar medewerking vereist is. Dit maakt dat het hof de oplegging van een dwangsom niet noodzakelijk acht. Verder acht het hof het wenselijk dat de moeder het Duitse paspoort van [minderjarige] zal beheren; ook het Nederlandse paspoort is in beheer bij de moeder, en er bestaat onvoldoende aanleiding in die situatie verandering te brengen. Het (subsidiaire) verzoek van de vader onder VII en VIII zal daarom worden afgewezen.
5.17
Ten overvloede overweegt het hof dat de beschikbaarheid van een Duits paspoort niet betekent dat de vader geen toestemming meer nodig heeft van de moeder om met [minderjarige] naar het buitenland te reizen.
Benoeming bijzondere curator
5.18
De vader heeft in hoger beroep verzocht een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] . Ter zitting in hoger beroep heeft de vader toegelicht dat het belangrijk is dat [minderjarige] een stem krijgt in het geheel. Beide ouders signaleren heftige zorgen ten aanzien van [minderjarige] en een bijzondere curator kan onderzoeken wat [minderjarige] nodig heeft. Er dient zicht te komen op [minderjarige] . Indien de bijzondere curator constateert dat de huidige zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] is, kan dit worden meegenomen in het geheel, aldus de vader.
5.19
Uit artikel 1:250, eerste lid, BW volgt dat, wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van die minderjarige, de rechter, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende een bijzondere curator kan benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen.
5.2
Het hof overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat de belangen van [minderjarige] in strijd zijn met de belangen van (een van) de ouders als bedoeld in artikel 1:250, eerste lid, BW. Dat de ouders met elkaar van mening verschillen wil nog niet zeggen dat sprake is van zo’n situatie. Hetgeen de vader daarvoor heeft aangevoerd is onvoldoende. Bovendien acht het hof – nog los van de vraag of sprake is van tegenstrijdige belangen – de benoeming van een bijzondere curator op dit moment niet in het belang van [minderjarige] . De benoeming en het daarop volgende onderzoek van een bijzondere curator zal tot vertraging van de procedure leiden, en hoogstwaarschijnlijk tot het verder voortslepen van conflicten tussen de ouders. Het is, zoals de raad terecht heeft opgemerkt, van groot belang dat eindelijk rust zal ontstaan voor [minderjarige] . Bij dit alles komt dat het hof zich voldoende voorgelicht acht voor het nemen van een beslissing.
Proceskosten
5.21
Het hof ziet, gelet op de aard en de uitkomst van de procedure, geen aanleiding om de moeder in de proceskosten te veroordelen, zoals de vader heeft verzocht. Van het door de vader gestelde misbruik door de moeder van haar (processuele) bevoegdheden is niet gebleken, en evenmin kan worden gezegd dat proceskosten door de moeder nodeloos werden veroorzaakt, Bovendien constateert het hof, evenals de rechtbank, dat het juist de vader is die (in de meeste gevallen) procedures blijft starten. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat de vader en de moeder ieder hun eigen kosten dragen. Ook de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de proceskosten blijft, gelet op de aard van de procedure, in stand.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor het aanvragen van een Duits paspoort voor [minderjarige] is afgewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent de vader toestemming, welke toestemming die van de moeder vervangt, voor het aanvragen van een Duits paspoort voor [minderjarige] , geboren [in] 2018 te [plaats A] ;
beveelt de moeder om het Nederlandse paspoort van [minderjarige] binnen twee weken na heden aan de vader af te geven ten behoeve van de aanvraag van het Duitse paspoort;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. M.C. Schenkeveld en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 29 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.