ECLI:NL:GHAMS:2025:1148

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
23-001114-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de veroordeling voor de invoer van cocaïne en hasjiesj

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 52 maanden voor het medeplegen van de verlengde invoer van 1.992 kilogram cocaïne en het aanwezig hebben van 5,66 kilogram hasjiesj. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar de bewezenverklaring en de strafoplegging in stand gehouden. De zaak kwam voort uit een politieonderzoek naar een ontvoering, waarbij de verdachte betrokken was bij de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, verborgen in dozen met noten uit Bolivia. Het hof oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat hij een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de invoer. De verdachte had in hoger beroep verzocht om vrijspraak, maar het hof verwierp dit verzoek. De strafmaat werd bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 52 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001114-23
datum uitspraak: 17 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-331176-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
[adres],

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 8 december 2021 op een of meer plaats(en) in België en/of te Voorschoten, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1992 kilogram cocaïne, althans een grote hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 8 en/of 9 december 2021 te Den Haag, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5901,7 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Hoewel het hof zich in hoofdzaak - zowel wat betreft de bewezenverklaring als de strafoplegging - kan vinden in het vonnis waarvan beroep, zal het vonnis worden vernietigd, omdat het hof op enkele (ondergeschikte) punten tot andere beslissingen komt dan de rechtbank. Bovendien zal het hof iets andere bewijsmiddelen ten grondslag leggen aan de bewezenverklaring.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de rechtbank terecht tot een bewezenverklaring is gekomen van de invoer van 1.992 kilogram cocaïne. Er bestaat volgens hem geen twijfel ten aanzien van de wetenschap van de verdachte daarvan. Met betrekking tot de opzettelijke betrokkenheid van de verdachte daarbij heeft de advocaat-generaal verwezen naar de overwegingen daaromtrent in het vonnis en in aanvulling daarop opgemerkt dat het van betekenis is dat de verdachte naar de wc mocht in de loods en er dus geen restricties waren betreffende zijn aanwezigheid aldaar. De clandestiene inhoud van de dozen was voor iedereen in de loods waarneembaar. De verdachte zou nooit in de loods zijn binnengelaten als hij niet te vertrouwen was, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde nu niet vast is komen te staan dat de verdachte wetenschap had van de verdovende middelen waardoor ook het medeplegen van (verlengde) invoer niet kan worden bewezen. De raadsman heeft bepleit dat aan de buitenkant van de dozen niet zichtbaar was dat zich daarin cocaïne bevond en dat de verdachte de gestelde “verdachte omstandigheden” (te weten: de vrachtwagen die meerdere keren moest steken en het licht dat in het voorste gedeelte van de loods uit was gedaan)
nietheeft kunnen zien omdat hij toen nog niet in de loods aanwezig was. Het is aannemelijk dat de verdachte de geopende doos niet heeft gezien en daarbij niet in de buurt is geweest, hetgeen ook door getuigen ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard. Uit berichten van de medeverdachte volgt dat de andere personen in de loods niet van de inhoud van de dozen op de hoogte waren of mochten worden gebracht. Er zijn voorts geen berichten aangetroffen waaruit wetenschap omtrent de aanwezigheid van de cocaïne bij de verdachte volgt. Daarbij komt nog dat de betaling die hij zou ontvangen voor het uitpakken van de dozen niet hoog was, hetgeen niet voor de hand ligt als de verdachte ervan op de hoogte zou zijn dat de dozen een grote hoeveelheid cocaïne zouden bevatten.
De raadsman heeft tenslotte bepleit dat er geen causaal verband bestaat tussen de invoer en de handelingen van de verdachte, die bovendien niet van voldoende gewicht zijn om het ontbreken van betrokkenheid bij de invoer zelf te compenseren. De actieve bijdrage van de verdachte is pas geleverd nadat de cocaïne al in Nederland was aangekomen en een grote rol van de verdachte bij de voorbereiding is niet vast te stellen, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
Vaststelling feiten
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep neemt het hof de volgende - door de verdediging niet betwiste feiten en omstandigheden – als vaststaand aan.
Na een melding van een ontvoering op 4 november 2021 in Amsterdam is door de politie het onderzoek Chakwo opgestart. Dit onderzoek heeft onder meer geleid naar een loods aan de [straat] te Voorschoten, alwaar het autogaragebedrijf [bedrijf] was gevestigd. Op camerabeelden van de situatie van zowel buiten als in de loods is zichtbaar dat op 8 december 2021 om 20:34 uur een vrachtwagen met Belgisch kenteken [kenteken 1] met een zeecontainer op een oplegger, eveneens met Belgisch kenteken [kenteken 2], de loods wordt ingereden. Op dat moment worden de lichten aan de voorzijde van [bedrijf] uitgezet. Hierdoor is volgens de verbalisant vanaf de buitenzijde van het pand niet tot slecht te zien dat er voertuigen en personen in het pand aanwezig zijn. Vanaf 20:58 is beweging te zien aan de achterzijde van de container, wordt door personen heen en weer gelopen met goederen en worden deze ook met een vorkheftruck uit de container gehaald. De politie is omstreeks 22:20 uur de loods binnengevallen en heeft ter plaatse vijf verdachten, onder wie de verdachte [verdachte], aangehouden. Tijdens de doorzoeking in de loods heeft de politie in de geopende zeecontainer en tegen de rechterwand van de loods in totaal 794 bruine kartonnen dozen afkomstig uit Bolivia aangetroffen. Uit het onderzoek is gebleken dat de zeecontainer met de lading vanuit Chili, via Peru naar de haven van Antwerpen is verscheept en aldaar op 8 december om 08:55 uur is aangekomen, waarna deze met de genoemde vrachtwagen naar Voorschoten is gereden. Ongeveer tachtig procent van de lading was voor de binnenkomst van de politie in de loods al uit de vrachtwagen geladen en meerdere dozen waren gemarkeerd met een schuine zwarte streep. Uit het dossier volgt dat in honderd gemarkeerde dozen in totaal 1.992 kilogram witte kristallen werden aangetroffen. In het achterste deel van de loods stond een geopende zilverkleurige zak met daarin gele kristalkleurige korrels gelijkend op cocaïnekristallen. Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat het gaat om cocaïne. In de loods werden daarnaast onder meer voertuigen met daarin aangebrachte verborgen ruimtes en telefoons aangetroffen.
Wetenschap van cocaïne
Uit de inhoud van het dossier, alsmede uit de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, blijken onder meer de volgende feiten en omstandigheden:
De verdachte heeft ’s avonds dozen met noten afkomstig uit Bolivia uitgehaald uit een zeecontainer die stond opgesteld op een trekker met oplegger met Belgische kentekens in een loods in Voorschoten van het autogaragebedrijf [bedrijf]. De verdachte werd ter plaatse aangestuurd door [medeverdachte]. Laatstgenoemde kende de verdachte louter als een autohandelaar en voor wie de verdachte in dat kader klussen had gedaan. Het lossen van de dozen met noten uit een zeecontainer laat in de avond staat op geen enkele wijze in verband met de reguliere activiteiten van een autogaragebedrijf.
Het uithalen van de dozen door de verdachten vond in heimelijkheid plaats. Nadat de vrachtwagen met de lading na 8 uur ’s avonds in het donker de loods binnen werd gereden, zijn de lichten aan de voorzijde van het pand uitgezet waardoor vanaf de buitenzijde van het pand niet tot slecht zichtbaar was dat voertuigen en personen in het pand aanwezig waren.
Het betrekken van volstrekt onwetende personen bij het uithalen van een lading van bijna 2.000 kilo cocaïne, met een straatwaarde van miljoenen euro’s, acht het hof zeer onaannemelijk. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat dergelijke operaties met zulke grote hoeveelheden enorme risico's met zich brengen, zoals het risico dat degene die de waardevolle drugs ontdekt er met die informatie dan wel de drugs aan de haal gaat of zou besluiten de politie in te lichten.
In het verlichte, achterste deel van de loods werd door de politie een geopende zilverkleurige zak met cocaïnekristallen aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat aan hem werd toegestaan om naar de wc te gaan. De verdachte werd dus niet beperkt in zijn beweegruimte in de loods, hetgeen impliceert dat hij door de medeverdachten werd vertrouwd en geen maatregelen werden getroffen om de verdovende middelen aan het zicht van de verdachte onttrokken te houden.
Al deze feiten en omstandigheden bij elkaar genomen – in onderlinge samenhang beschouwd – kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de verdachte desbetreffende avond wetenschap heeft gehad omtrent de aanwezigheid van verdovende middelen in de dozen die hij die avond samen met anderen uit de container diende te halen.
Medeplegen van (verlengde) invoer
Het hof merkt de verdachte aan als medepleger omdat hij, gelet op zijn rol bij het ten laste gelegde, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de (verlengde) invoer van cocaïne en daarbij nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt. De verdachte heeft zich immers met de medeverdachten onder de voornoemde omstandigheden tegen betaling bezig gehouden met het veiligstellen van de cocaïne die in de gemarkeerde dozen was verborgen, met het oog op, en de aanwezige benodigde vervoermiddelen voor, verder vervoer van de cocaïne in Nederland. Nu bovendien op de opschriften van de dozen leesbaar was dat deze uit Bolivia afkomstig waren en nu deze zich bevonden in een zeecontainer die was geplaatst op een trekker met oplegger met Belgische kentekens, oordeelt het hof dat de verdachte wist dat de hoeveelheid cocaïne betrekkelijk kort tevoren binnen Nederland was gebracht. De bewoording 'binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht' in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet dient te worden gebezigd in de ruime betekenis die daaraan in de bepaling wordt gegeven. Anders dan door de raadsman is betoogd is het daarvoor niet nodig dat uit de bewijsmiddelen zou kunnen volgen dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen zelf.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op 8 december 2021 te Voorschoten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 1992 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
hij, op 9 december 2021 te Den Haag, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,66 kilogram hasjiesj.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsmiddelen

Omwille van de leesbaarheid van het arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage is aan het arrest gehecht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 52 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dezelfde duur als door de rechtbank is opgelegd. De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat de redelijke termijn in geringe mate is overschreden, zodat kan worden volstaan met de constatering daarvan en geen strafcompensatie behoeft te worden gegeven.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en eventueel een voorwaardelijke straf op te leggen. Hij heeft voorts verzocht rekening te houden met diens persoonlijke omstandigheden. De verdachte is mantelzorger voor zijn broer, met wie het beter gaat sinds de verdachte weer thuis is sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis. Het opnieuw wegvallen van de zorg van de verdachte zou vergaande gevolgen hebben voor de moeder en broer van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, die was verborgen in een lading noten afkomstig uit Bolivia. In georganiseerd verband is een zeecontainer waarin zich dozen met 1.992 kilogram cocaïne bevonden vanuit Bolivia, via de haven van Antwerpen, naar een loods in Voorschoten vervoerd. De verdachte heeft aldaar geholpen met het uitladen van de dozen uit de zeecontainer. In de loods stonden verschillende voertuigen met verborgen ruimtes opgesteld die vermoedelijk bestemd waren voor het verdere vervoer van de lading verdovende middelen.
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is bovendien een hoeveelheid van bijna 6 kilogram hasjiesj aangetroffen.
De aangetroffen hoeveelheid cocaïne van 1.900 kilo is dusdanig groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en grootschalige handel. Het gebruik van verdovende middelen is zeer schadelijk voor personen en mitsdien bedreigend voor de volksgezondheid. De handel in en verspreiding van verdovende middelen gaat gepaard met verschillende vormen van andere criminaliteit, waaronder ernstige geweldsdelicten, zoals druggerelateerde (pogingen tot) liquidaties en delicten die veel drugsverslaafden plegen ter financiering van hun behoefte aan die stof. Daarnaast worden met drugshandel grote criminele winsten behaald, waardoor het financiële verkeer gecorrumpeerd wordt. De verdachte heeft zich kennelijk niet om de (abstracte) gevolgen van cocaïnehandel bekommerd, noch om de verwoestende gevolgen voor de levens van harddrugsgebruikers. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft oog voor de ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte en is zich ervan bewust dat een gevangenisstraf de door de verdachte ingezette positieve lijn doorkruist. Op feiten als hier aan de orde kan echter, gelet op de ernst daarvan en de oriëntatiepunten van het LOVS, slechts worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de precieze duur daarvan heeft het hof daarnaast gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
De verdachte heeft recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Namens de verdachte is op 7 april 2023 hoger beroep ingesteld. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 17 april 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep met 10 dagen is overschreden. Gelet op de geringe mate van overschrijding volstaat het hof met de enkele constatering van de termijnoverschrijding en verbindt het hieraan geen gevolgen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank beslist dat het goed op de beslaglijst onder 2 verbeurd wordt verklaard, dat de goederen onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 op de beslaglijst worden onttrokken aan het verkeer en dat het goed onder 8 wordt teruggegeven aan de verdachte.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich kan vinden in de beslagbeslissingen in het vonnis en heeft aangegeven in hoger beroep geen vordering ten aanzien van het beslag te doen, aannemende dat het beslag inmiddels is afgewikkeld.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het beslag.
Het hof is van oordeel dat het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort. Dit voorwerp zal daarom worden verbeurd verklaard:
1 STK Telefoontoestel (goednummer 6129883).
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen verdovende middelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek in de woning van de verdachte aangetroffen en behoren aan de verdachte toe. Het bewezen verklaarde is begaan met betrekking deze voorwerpen en deze zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet:
  • 2 STK Verdovende Middelen (goednummer 6129889);
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer 6129890);
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer 6129893);
  • 55 STK Hasjiesj (goednummer 6129896);
  • 4 STK Hasjiesj (goednummer 6129959).
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Personenauto (goednummer 6131263 -Toyota Aygo Yaris [kenteken 3]).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
3 STK Handschoen (goednummer 6132370).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
52 (tweeënvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Telefoontoestel (goednummer 6129883).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 STK Verdovende Middelen (goednummer 6129889);
1. STK Verdovende Middelen (goednummer 6129890);
1. STK Verdovende Middelen (goednummer 6129893);
55 STK Hasjiesj (goednummer 6129896);
4 STK Hasjiesj (goednummer 6129959).
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Personenauto (goednummer 6131263 -Toyota Aygo Yaris [kenteken 3]);
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
3 STK Handschoen (goednummer 6132370).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. A.R.O. Mooy en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 april 2025.
[…]
[…]