ECLI:NL:GHAMS:2025:1186

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
23-002250-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorbereidingshandelingen ex art. 10a Opiumwet met partiële vrijspraak van opzettelijk aanwezig hebben van amfetamineolie en amfetaminepasta

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het dossier en de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de raadsvrouw in overweging genomen. De verdachte werd beschuldigd van het voorbereiden en aanwezig hebben van amfetamine en cocaïne, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor de productie van drugs. Het hof sprak de verdachte vrij van het eerste feit en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor het derde feit. Voor het tweede feit, het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamineolie en amfetaminepasta, werd de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken, maar wel veroordeeld tot 14 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte zich bevond en de impact van de voorlopige hechtenis. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, maar het hof besloot dat dit geen invloed had op de opgelegde straf. Het hof heeft het in beslag genomen geldbedrag van €615,00 aan de verdachte teruggegeven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002250-23
datum uitspraak: 18 februari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-293772-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
postadres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Omvang en ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De verdachte is bij vonnis van 1 augustus 2023 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
Tegen dit vonnis heeft het openbaar ministerie op 2 augustus 2023 hoger beroep ingesteld. Uit de akte rechtsmiddel blijkt niet van een beperking van het appel.
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal aangegeven dat het openbaar ministerie zich kan verenigen met de door de rechtbank gegeven vrijspraak ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en dat het hoger beroep zich derhalve niet richt tegen de vrijspraak van dit feit. Gelet hierop, gehoord de raadsvrouw, en nu ook anderszins geen belang is gediend bij voortzetting van de behandeling van het onder 3 tenlastegelegde feit, zal het hof het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover aan
het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of cocaïne, zijnde (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- jerrycandoppen met kraan en dopsleutel
- emmers
- maatbekers
- een spatel/lepel/garde/zeef
- jerrycans gevuld met chemische vloeistoffen
- een vacuüm sealmachine
- een grote hoeveelheid voedselcontainers/sealzakken/gripzakken
- een pH-meter
- een hydraulische persframe
- persmallen
- een centrifuge
- kussenslopen
- een granuleermachine
- metalen bakken
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2.
hij op of omstreeks 18 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24,5 liter amfetamineolie en/of ongeveer 5 kilogram amfetaminepaste, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een bewezenverklaring komt.

Standpunten van partijen inzake het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Wat betreft feit 1 heeft hij aangevoerd dat de verdachte de drugsgerelateerde voorwerpen voorhanden heeft gehad, omdat hij feitelijke macht over deze voorwerpen had in de zin dat hij daarover kon beschikken. Uit het dossier kan immers worden opgemaakt dat de verdachte, anders dan hij heeft verklaard, vrije toegang had tot de gehele woning en die ook geheel gebruikte. De verdachte, die veelvuldig in de gehele woning verbleef waar de politie deze voorwerpen bij een eerste oogopslag zag, moet die voorwerpen ook hebben gezien. Hij heeft dan ook opzet gehad op het voorhanden hebben en op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze voorwerpen zijn bestemd tot het produceren van amfetamine en/of cocaïne. Tevens is sprake van medeplegen. Wat betreft feit 2 heeft hij aangevoerd dat de verdachte wetenschap had van de jerrycans waarin (onder andere) amfetamineolie zat en met die wetenschap en die van andere drugsgerelateerde voorwerpen dan ook heeft aanvaard dat diezelfde stof in de koelkast zat. Daarmee heeft hij, tezamen en in vereniging met een ander, de amfetamineolie en -pasta opzettelijk aanwezig gehad.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Wat betreft feit 1 heeft zij aangevoerd dat de verdachte de in de woning van zijn moeder aangetroffen voorwerpen niet voorhanden heeft gehad, omdat niet is komen vast te staan dat de verdachte weet had van de aanwezigheid in de woning van drugsgerelateerde voorwerpen. Als gevolg hiervan is niet gebleken dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat de aangetroffen voorwerpen, zo begrijpt het hof het pleidooi van de raadsvrouw, bestemd zijn tot het plegen van drugsgerelateerde feiten. Subsidiair is geen sprake van medeplegen. Wat betreft feit 2 heeft zij aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van amfetamineolie en -pasta in de woning van zijn moeder. Ook als de verdachte wel wetenschap zou hebben gehad van de aanwezigheid van drugs, heeft de verdachte geen bijdrage van voldoende gewicht geleverd die te kwalificeren is als medeplegen.

Beoordeling hof

Feit 1vrijspraak
Voor een bewezenverklaring van feit 1 is vereist dat de verdachte de tenlastegelegde voorwerpen voorhanden heeft gehad. Van ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over de voorwerpen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Voorts is vereist dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze voorwerpen bestemd waren tot het plegen van een drugsgerelateerd feit, als bedoeld in artikel 10 lid 4 of 5 van de Opiumwet.
Het hof leidt uit het dossier af dat de politie op 18 november 2020 in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen heeft aangetroffen. Het lijdt geen twijfel dat al deze of vrijwel al deze goederen bestemd waren voor het bereiden, bewerken en/of verwerken van amfetamine en/of cocaïne. Niettegenstaande het debat ter terechtzitting kan in het midden blijven of de verdachte feitelijke macht over (al) deze voorwerpen kon uitoefenen. Naar het oordeel van het hof stuit een bewezenverklaring namelijk reeds af op het feit dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen concluderen dat de verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze voorwerpen genoemde bestemming hadden. Het hof betrekt bij dit oordeel dat door en namens de verdachte is aangevoerd dat diverse voorwerpen zoals de metalen (au bain marie) bakken en de granuleermachine die op de bovenverdieping van de woning zijn aangetroffen, gerelateerd kunnen worden aan het restaurant van zijn moeder, welke verklaring niet ongeloofwaardig is en niet door de inhoud van het dossier wordt weerlegd. Voor een aantal andere voorwerpen – zoals de op de benedenverdieping aangetroffen sealmachine en het (met een doek bedekt) persframe – geldt dat het voor iemand zonder kennis van zaken niet onmiddellijk kenbaar is dat dit voorwerpen zijn die bestemd zijn voor de productie van drugs. Dat de verbalisanten, die al waren binnengetreden in het kader van de Opiumwet, bij het zien van de deels afgedekte jerrycans al vermoedden dat er drugs in de woning werd geproduceerd, neemt dit niet weg. Enkele tenlastegelegde voorwerpen kunnen bovendien ook bestemd zijn voor huishoudelijk gebruik.
Het hof komt tot de slotsom dat aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is vast te stellen dat de verdachte het vereiste kennisniveau had om het gebruiksdoel en de bestemming van deze (deels bedekte) voorwerpen te doorgronden, voor zover hij die allemaal al heeft opgemerkt. Derhalve kan niet worden bewezen dat de verdachte die voorwerpen voorhanden had, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, zodat hij van het onder feit 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Feit 2partiële vrijspraak
Voor een bewezenverklaring van feit 2 is vereist dat de verdachte de tenlastegelegde harddrugs, al dan niet opzettelijk, aanwezig heeft gehad. Van (opzettelijk) ‘aanwezig hebben’ als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet is sprake als de (hard)drugs zich in de machtssfeer van de verdachte bevindt.
Op 18 november 2020 heeft de politie in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam 24,5 liter amfetamineolie (in twee jerrycans) en 4.760 gram amfetaminepasta (in een van de twee koelkasten) aangetroffen. Dat de verdachte, die regelmatig in de woning verbleef, deze harddrugs (onopzettelijk) aanwezig heeft gehad, volgt uit de bewijsmiddelen.
Niet kan worden bewezen dat de verdachte de aangetroffen harddrugs
opzettelijkaanwezig heeft gehad. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist van de in de woning aanwezige drugs en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de koelkast waarin de amfetaminepasta is aangetroffen. Ook in zoverre wordt de verklaring van de verdachte niet weerlegd door de inhoud van het dossier en is die niet zonder meer ongeloofwaardig. In de betreffende koelkast werden geen etenswaren aangetroffen, zodat aannemelijk is dat alleen de andere koelkast daarvoor werd gebruikt. De amfetaminepasta zat bovendien in afgesloten bakjes en was niet als zodanig herkenbaar. Ook kan niet worden vastgesteld hoe lang die bakjes met drugs in de koelkast hebben gezeten. Wat betreft de amfetamineolie (in twee jerrycans) kan volstaan worden met verwijzing naar hetgeen is overwogen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Het hof komt aldus tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 13 lid 1 Opiumwet jo. artikel 10 lid 1 sub a Opiumwet. Niet kan worden bewezen dat de verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd, zodat de verdachte van het medeplegen van dit feit zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 18 november 2020 te Amsterdam aanwezig heeft gehad 24,5 liter amfetamineolie en 4.760 gram amfetaminepasta.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte integraal van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 236 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, en de oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De verdediging heeft bepleit dat de door de verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis een grote impact op hem heeft gehad en verzocht hem niet opnieuw naar de gevangenis te sturen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 24,5 liter amfetamineolie en 4.760 gram amfetaminepasta die zijn aangetroffen in de woning van zijn moeder. Amfetamineolie en amfetaminepasta zijn voor de gezondheid van de gebruikers van deze stoffen uiterst schadelijk. Bovendien is het gebruik ervan ook bezwarend voor de samenleving; onder andere vanwege de daarmee veelvuldig gepaard gaande gewelds- en vermogensmisdrijven. In de woning waar deze harddrugs is aangetroffen, logeerde de verdachte samen met zijn jonge zoon, waarmee hij hem in een potentieel gevaarlijke situatie heeft gebracht. Het hof houdt evenwel in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat de verdachte van zowel het ‘medeplegen’ als van het ‘opzettelijk’ aanwezig hebben van deze harddrugs wordt vrijgesproken.
Het hof neemt bij de strafmaat verder in ogenschouw dat de aangetroffen hoeveelheid drugs die de verdachte aanwezig had, nopen tot oplegging van een vrijheidsbenemende sanctie, ook al was er geen sprake van opzet. Er is immers geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit, zodat ook de overtredingsvariant als ernstig verwijt heeft te gelden.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is gewaarborgd het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan de verdachte aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een
'criminal charge'.
In eerste aanleg is de redelijke termijn aangevangen op 18 november 2020, de inverzekeringstelling van de verdachte. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 1 augustus 2023, zodat de redelijke termijn van twee jaren in eerste aanleg met meer dan acht maanden is overschreden. Van aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden als reden voor dit tijdsverloop is niet gebleken.
Gelet op de omstandigheid dat aan de verdachte een gevangenisstraf van minder dan een maand wordt opgelegd, zal het hof evenwel volstaan met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat hechtenis van na te melden duur passend en geboden is.

Beslag

Het hof is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp van € 615,00 niet vatbaar is voor verbeurdverklaring. Dit voorwerp zal daarom, overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsvrouw, aan de verdachte worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is
bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot hechtenisvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 615 EUR Dat IBG: 18-11-2020 (Omschrijving: G-5996631).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. B.E. Dijkers en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 februari 2025.