ECLI:NL:GHAMS:2025:1208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
200.346.215/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging ex artikel 217 Rv; voldoende belang bij voeging; geen strijd met de goede procesorde en geen misbruik van recht

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een incidentele vordering tot voeging door Royal Schouten Group N.V. (RSG) aan de zijde van Mercator B.V. in een hoger beroep. Mercator is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd geoordeeld dat een overeenkomst tussen Mercator en Vermont Investments B.V. (Vermont c.s.) is beëindigd. RSG, als grootaandeelhouder van Mercator, stelt dat zij belang heeft bij voeging omdat een negatieve uitspraak in de hoofdzaak nadelige gevolgen kan hebben voor haar als aandeelhouder. Het hof oordeelt dat RSG voldoende belang heeft bij de voeging, aangezien zij als houder van bijna alle aandelen in Mercator een financieel belang heeft in de uitkomst van de procedure. Het hof wijst de incidentele vordering tot voeging toe, ondanks de bezwaren van Vermont c.s. die stellen dat de voeging de procedure onnodig vertraagt. Het hof benadrukt dat voeging in het algemeen tijd met zich meebrengt en dat dit op zichzelf geen reden is om de vordering af te wijzen. De zaak wordt vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door Mercator, waarna RSG de gelegenheid krijgt om een memorie in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.346.215/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/343121 / HA ZA 23-459
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 mei 2025
inzake
ROYAL SCHOUTEN GROUP N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in het voegingsincident,
advocaat: mr. P. Habermehl te Amsterdam,
in de zaak van
MERCATOR B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het voegingsincident,
advocaat: mr. P. Habermehl te Amsterdam,
tegen

1.VERMONT INVESTMENTS B.V.,

gevestigd te Alkmaar,
2.
CONTITANK HOLDING B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
3.
CONTITANK EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te Farmsum,
4.
CONTITANK B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
5.
INO B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
6.
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR CONTITANK HOLDING,
gevestigd te Alkmaar,
7.
[geïntimeerde 7],
wonend te [plaats 1] ,
8.
[geïntimeerde 8],
wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het voegingsincident,
advocaat: mr. E. Hoekstra te Alkmaar.
Partijen worden hierna RSG, Mercator en Vermont c.s. – afzonderlijk: Vermont, Contitank Holding, Contitank Exploitatie, Contitank, INO, STAK, [geïntimeerde 7] en [geïntimeerde 8] – genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Mercator is bij dagvaarding van 31 juli 2024 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2024, dat onder bovengenoemd zaak- en rolnummer is gewezen tussen Vermont c.s. als eisers in conventie, verweerders in reconventie en Mercator als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van RSG, met een productie;
- conclusie van antwoord in het voegingsincident van Mercator;
- conclusie van antwoord in het voegingsincident van Vermont c.s., met producties;
- akte van RSG, met een productie;
- antwoordakte van Vermont c.s.;
- akte overleggen productie van RSG, met een productie;
- antwoordakte van Vermont c.s.
RSG heeft incidenteel gevorderd dat zij als gevoegde partij aan de zijde van Mercator zal worden toegelaten in de hoofdzaak, kosten rechtens.
Mercator heeft geconcludeerd tot toewijzing van de incidentele vordering.
Vermont c.s. hebben geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, waarbij de hoofdzaak naar de eerstvolgende rol moet worden verwezen voor het nemen van een memorie van grieven en met veroordeling van RSG in de reële kosten van het incident.
Ten slotte is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

In het incident
2.1.
Samengevat en voor zover van belang gaat het in het incident om het volgende. RSG is houder van 399 van de 400 aandelen in het kapitaal van Mercator. Zij treedt in deze zaak mede op ten behoeve van haar medeaandeelhouder V Formatie B.V. die één aandeel houdt. Vermont c.s. en Mercator hebben een overeenkomst gesloten. Een van de daarin gemaakte afspraken is dat Mercator onder bepaalde voorwaarden recht heeft op aankoop van 50% van de certificaten van aandelen in Contitank Holding (een calloptie). Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat, kort gezegd, de overeenkomst (en daarmee de calloptie) is beëindigd en daardoor (met uitzondering van enkele artikelen) niet meer van kracht is en geen gelding meer heeft.
2.2.
Een derde die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan op grond van artikel 217 Rv vorderen zich daarin aan de zijde van een van de partijen te mogen voegen. Voor het aannemen van een belang bij voeging, waarbij de derde zich aan de zijde van een van de partijen voegt en toewijzing of afwijzing van de vordering van die partij in de hoofdzaak beoogt, is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in de procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van de in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert.
2.3.
RSG heeft gesteld dat zij belang heeft bij voeging aan de zijde van Mercator, omdat zij nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitspraak in hoger beroep. Als houder van (bijna) alle aandelen in Mercator heeft zij een belang van 50% in Contitank Holding in de vorm van het optierecht dat inzet is van deze procedure. Dit optierecht vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde. In het geval dat het bestreden vonnis – waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de calloptie niet meer geldt – in stand blijft, heeft dit dus niet alleen grote financiële gevolgen voor Mercator maar ook voor haar aandeelhouders.
2.4.
Uit hetgeen RSG heeft aangevoerd blijkt voldoende dat zij voldoende belang heeft bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van Mercator. Niet uitgesloten is immers dat een voor Mercator negatieve uitkomst van de procedure nadelige gevolgen heeft voor RSG als grootaandeelhouder van Mercator. In dit verband merkt het hof nog op dat voor toewijzing van de incidentele vordering tot voeging het voormelde door RSG gestelde belang voldoende is. Hetgeen Vermont c.s. aanvoeren neemt het belang van RSG bij voeging aan de zijde van Mercator niet weg en staat niet in de weg aan toewijzing van de incidentele vordering.
2.5.
Het betoog van Vermont c.s. dat de vordering van RSG als strijdig met de goede procesorde moet worden afgewezen omdat de procedure hierdoor onnodig wordt vertraagd, gaat niet op. Voeging strekt ertoe dat een derde zich mengt in het processuele debat van partijen. Daarmee zal in het algemeen tijd zijn gemoeid. Een in beginsel toewijsbare vordering tot voeging kan dan ook niet wegens strijd met de eisen van een goede procesorde worden afgewezen op de enkele grond dat de procedure in de hoofdzaak als gevolg van de voeging wordt vertraagd, behoudens bijzondere omstandigheden (vgl. HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768). Een dergelijke omstandigheid is, anders dan Vermont c.s. hebben betoogd, niet dat de (vordering tot) voeging ook tot gevolg heeft dat Mercator een eerder door het hof geweigerd langer uitstel voor de memorie van grieven feitelijk toch heeft gekregen en maakt evenmin dat sprake is van misbruik van recht. Die omstandigheid is voor het hof wel reden om, zoals door Vermont c.s. verzocht, aan Mercator niet nogmaals een termijn van zes weken te geven voor het indienen de memorie van grieven, maar na te melden kortere termijn. Die termijn zal in beginsel niet verlengd worden.
2.6.
Gelet op al het voorgaande zal de incidentele vordering van RSG tot voeging worden toegewezen.
2.7.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
2.8
Het hof zal de zaak eerst naar de rol verwijzen voor het nemen van een memorie van grieven door Mercator, waarna door RSG in haar hoedanigheid van gevoegde partij een memorie kan worden ingediend. Aan Mercator zal daarvoor, zoals gezegd, een kortere dan gebruikelijk worden gegeven, namelijk een termijn van vier weken.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
staat RSG toe in de onderhavige procedure tussen Mercator als appellante en Vermont c.s. als geïntimeerden zich te voegen aan de zijde van Mercator;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 3 juni 2025 voor memorie van grieven aan de zijde van Mercator;
bepaalt dat RSG daarna in de gelegenheid zal worden gesteld om een memorie in te dienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en
J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.