ECLI:NL:GHAMS:2025:1220

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
200.348.503/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met ambivalente moederlijke instemming

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] (13 jaar) en [minderjarige 2] (11 jaar). De rechtbank Noord-Holland had eerder op 26 augustus 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 28 maart 2025, waartegen de moeder in hoger beroep is gegaan. De moeder is van mening dat de verlenging onterecht is, omdat zij in staat is om een veilige opvoedsituatie te bieden en de kinderen bij haar kunnen wonen. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter aangegeven dat de situatie van de moeder niet stabiel genoeg is en dat de kinderen beter af zijn bij de tante, waar zij al jaren wonen. Het hof heeft de rechtmatigheid van de verlenging getoetst en geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder's ambivalentie over haar rol en de zorgen over haar opvoedkundige capaciteiten zijn belangrijke factoren in de beslissing. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.348.503/01
zaaknummer rechtbank: C/15/348671 / JU RK 24-188
beschikking van de meervoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. S. Karami te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de tante] (hierna te noemen: de tante);
- [oma] (hierna te noemen: oma moederszijde).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (13 jaar) en [minderjarige 2] (11 jaar) (hierna: de kinderen).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft, voor zover van belang, in een beschikking van 26 augustus 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 28 maart 2025. De moeder is het daarmee niet eens.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 26 november 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 26 augustus 2024.
2.2
De GI heeft op 27 december 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- het rechtbankdossier, op 12 februari 2025;
- een bericht van de zijde van de moeder van 17 februari 2025 met bijlagen.
2.4
De kinderen zijn in de gelegenheid gesteld te laten weten wat zij van de zaak vinden. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 26 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermer;
- de tante;
- oma moederszijde;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna: de ouders) zijn de ouders van (onder meer):
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2011 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2014 te [plaats B] .
Hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen zijn op 16 juli 2015 voorlopig onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna definitief geworden en telkens verlengd.
3.3
De kinderen zijn daarnaast van 16 juli 2015 tot 11 februari 2021 met een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna meerdere keren onderbroken geweest, maar sinds 4 juli 2023 geldt een machtiging tot uithuisplaatsing die telkens is verlengd.
3.4
De kinderen wonen sinds 16 juli 2015 nagenoeg onafgebroken in een netwerkpleeggezin, bij de tante. De kinderen hebben wekelijks omgang met de moeder en ook regelmatig omgang met de vader.
3.5
Bij de, in zoverre niet bestreden, beschikking van 26 augustus 2024 is Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering vervangen door de huidige GI.
3.6
De raad heeft op 7 mei 2024 een rapportage uitgebracht waarin is geconcludeerd dat geen gezagsbeëindigende maatregel nodig is, omdat niet is gebleken dat het voortduren van het gezag schadelijk is voor de kinderen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd met ingang van 28 augustus 2024 tot 28 maart 2025.
4.2
De moeder verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
- het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt afgewezen;
- het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing wordt afgewezen;
- er geen belang is om uitvoering te geven aan het perspectiefbesluit.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:260, eerste lid, in verbinding met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige kan verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft.
5. 2 Uit artikel 1:265b, eerste lid, BW volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit artikel 1:265c, tweede lid, BW volgt dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
De standpunten
5.3
De moeder stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen onterecht is verlengd. Beide maatregelen zijn niet noodzakelijk. De GI heeft onvoldoende onderzocht en onvoldoende pogingen ondernomen om de kinderen bij de moeder te plaatsen. In negen jaar tijd zijn slechts drie pogingen gedaan. De moeder is in staat de kinderen een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. Zij heeft getekend voor een nieuwe woning en start binnenkort met werken. Zij heeft vooruitgang geboekt. De moeder sluit goed aan bij de kinderen. Het opgroeiperspectief is dus ten onrechte bij de tante neergelegd. Verder stelt de moeder dat een machtiging uithuisplaatsing niet noodzakelijk is aangezien de moeder achter een vrijwillige plaatsing bij de tante staat. Toen de kinderen in het verleden bij de tante verbleven, zonder een machtiging uithuisplaatsing, heeft de moeder de kinderen daar niet weggehaald. Dit is de moeder ook nu niet van plan te doen. Een ondertoezichtstelling heeft geen nut meer aangezien al jaren geen nieuwe doelen zijn gesteld. De huidige ondertoezichtstelling is een lege huls geworden. De familie heeft een systeem gecreëerd dat werkt. De moeder is ermee akkoord dat de kinderen bij de tante wonen. Zij heeft één keer per week omgang met de kinderen maar vindt dit te weinig. Het duurt lang voordat de omgang uitgebreid wordt. Het is goed dat de kinderen bij de tante wonen maar de moeder wil graag dat de kinderen een paar dagen per week bij haar verblijven. Het ontbreken van een noodzaak voor een machtiging tot uithuisplaatsing en de wens van de moeder om de kinderen vaker bij zich te hebben zijn de redenen dat hoger beroep is ingesteld. De eindeloze verlengingen moeten stoppen, aldus de moeder.
5.4
De GI is van mening dat de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verlengd. Ten aanzien van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing merkt de GI op dat de moeder achter een plaatsing bij de tante staat maar wel onderzocht wil hebben of een thuisplaatsing mogelijk is. In 2018 heeft een NIFP onderzoek plaatsgevonden waaruit bleek dat de moeder een cognitieve beperking heeft. In verband daarmee zal de moeder altijd aangewezen zijn op praktische ondersteuning in het dagelijks leven. Dit betekent ook dat de moeder beperkt is in haar opvoedkundig handelen. De maatregelen zijn nodig om de kinderen in alle rust te kunnen laten opgroeien bij de tante. Als de situatie van de moeder verder is gestabiliseerd, kan naar de frequentie van de omgang tussen de moeder en de kinderen worden gekeken. De GI staat achter het perspectiefbesluit dat door de vorige GI genomen is. De kinderen verblijven inmiddels met tussenpozen negen jaar bij de tante, met wie zij een gezonde hechting hebben. In het verleden is onderzocht of een thuisplaatsing mogelijk was. In 2022 bleek een thuisplaatsing opnieuw niet mogelijk omdat er weer zorgen waren ontstaan over de thuissituatie van de moeder. De GI erkent dat de moeder stappen heeft gezet maar werken aan een thuisplaatsing bij de moeder is niet meer aan de orde, nu voor de kinderen na negen jaar duidelijk moet zijn dat zij in huidige opvoedomgeving bij de tante zullen opgroeien.
5.5
De tante heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat het goed gaat met de kinderen. [minderjarige 1] zit op het middelbaar onderwijs en [minderjarige 2] zit in groep zeven van het basisonderwijs. Als de kinderen op vrijwillige basis bij haar kunnen en mogen verblijven heeft dat de voorkeur. Het belang van de kinderen staat voorop en ieder jaar brieven van de rechter ontvangen is niet goed voor ze, aldus de tante.
5.6
Oma moederszijde heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat zij de opvoeding en verzorging van de kinderen samen met de tante doet. Het is goed als de ondertoezichtstelling blijft doorlopen.
Het advies van de raad
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. In mei 2024, ten tijde van het onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel, is geconstateerd dat sprake was van eensgezindheid over het perspectief van de kinderen. Dat lijkt nu te zijn veranderd en geeft reden tot herbezinning over het gezag. De raad heeft een verzoek ontvangen met betrekking tot toetsing van de ondertoezichtstelling na twee jaar in welk kader dit kan worden uitgevoerd. Het gedwongen kader is noodzakelijk. Het perspectief van de kinderen ligt nadrukkelijk bij de tante en oma moederszijde, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
5.8
Het hof constateert allereerst dat de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing inmiddels is verlopen. De moeder heeft, gelet op het door artikel 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de mens (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, toch belang om de rechtmatigheid van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te laten toetsen. Het hof moet nu beoordelen of de gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen op het moment van de bestreden beschikking en ook tot 28 maart 2025 nog aanwezig waren.
5.9
Het hof zal zich eerst uitlaten over het verzoek van de moeder te bepalen dat geen uitvoering wordt gegeven aan het perspectiefbesluit. Het hof zal dit verzoek afwijzen omdat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin het perspectiefbesluit aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd (HR 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148). In deze uitspraak overweegt de Hoge Raad ook dat de rechter een perspectiefbesluit wel kan beoordelen voor zover noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van een kind. In dit geval heeft de GI, in navolging op het standpunt van de vorige GI, het standpunt ingenomen dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt maar bij de tante en mede in dat licht een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verzocht. In dat kader zal het hof het perspectiefbesluit hierna bij de boordeling betrekken.
5.1
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen op juiste gronden heeft toegewezen en dat deze gronden ook tot 28 maart 2025 nog aanwezig waren. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.11
De kinderen zijn op zeer jonge leeftijd door middel van een crisisinterventie uit huis geplaatst wegens ernstige zorgen over de huisvesting bij de moeder en de opvoedingssituatie van de kinderen. Na op diverse plekken te hebben verbleven zijn de kinderen uiteindelijk in het najaar van 2015 bij de tante gaan wonen. Hierna heeft de moeder diverse keren de kans gekregen om, door middel van een gezinsopname, te laten zien dat zij in staat is een stabiele en veilige opvoedomgeving voor de kinderen te creëren. De gezinsopnames in 2016 en 2017 zijn niet goed verlopen. Nadat de kinderen op diverse verschillende adressen (woongroepen of pleeggezinnen) hebben verbleven is [minderjarige 2] in juni 2017 weer bij de tante gaan wonen en [minderjarige 1] in januari 2018. Sinds dat moment hebben de kinderen onafgebroken bij de tante verbleven, met ondersteuning van oma moederszijde. In 2018 heeft een NIFP onderzoek plaatsgevonden waaruit bleek dat de moeder op een beneden gemiddeld/verstandelijk beperkt niveau functioneert waarbij sprake is van complexe persoonlijkheidsproblematiek. Bij [minderjarige 1] werd ernstige gedrags- en hechtingsproblematiek gezien en een grote ontwikkelingsachterstand. [minderjarige 2] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en gezond en voor haar zijn er geen bijzondere aandachtspunten. In de jaren daarna zijn diverse meldingen gedaan bij Veilig Thuis met betrekking tot huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partner. In 2022 ging het een periode beter met de moeder. Toen is een beoordelingsboog afgenomen bij de moeder waaruit een positief advies volgde om de kinderen gefaseerd terug te plaatsen. Kort daarna volgden echter opnieuw diverse Veilig Thuis-meldingen over huiselijk geweld bij de moeder thuis en zorgen over haar psychisch functioneren. Het opbouwschema naar thuisplaatsing bleek niet haalbaar gelet op deze zorgen. De kinderen zijn niet teruggeplaatst en wonen nog altijd bij de tante, waar het goed met hen gaat. De GI heeft op 11 september 2023 een perspectiefbesluit naar de moeder gestuurd waarin de GI het standpunt inneemt dat de kinderen niet bij de moeder kunnen opgroeien.
5.12
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing terecht heeft verlengd. Bij de kinderen is nog altijd sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging in relatie tot de moeder wat maakt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De moeder is ambivalent met betrekking tot de mate waarin zij een verzorgende rol voor de kinderen wil aannemen. Dit is mede tot uiting gekomen door de uitlatingen van de moeder tijdens de zitting in hoger beroep. Zij heeft uitgesproken dat een ondertoezichtstelling, en ook een machtiging uithuisplaatsing, niet noodzakelijk zijn omdat zij achter een plaatsing van de kinderen bij de tante staat maar toch is de moeder al meerdere keren in hoger beroep gegaan tegen een verlengingsbeslissing en heeft zij ook ter zitting in hoger beroep gezegd dat zij wil dat de kinderen bij haar komen wonen. Dat is niet te rijmen met haar standpunt dat zij achter een plaatsing bij de tante staat. Een plaatsing van de kinderen bij de tante in het vrijwillig kader is gelet op de uitlatingen van de moeder dan ook geen optie. Dat de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen goed verlopen en het op dit moment goed met de kinderen gaat, maakt niet dat een ondertoezichtstelling nutteloos is en de kinderen vrijwillig bij de tante kunnen blijven. Het gaat goed met de kinderen omdat zij inmiddels sinds jaren in een stabiele opvoedomgeving kunnen opgroeien. Het hof acht het van belang dat de kinderen zich op deze positieve wijze kunnen blijven ontwikkelen en een machtiging tot uithuisplaatsing is, gelet op de wisselende uitlatingen van de moeder, hiervoor nodig. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een vinger aan de pols te houden en de tante te ondersteunen indien de moeder niet in het belang van de kinderen handelt. De zorgelijke thuissituatie van de moeder die mede werd veroorzaakt door een gewelddadige ex-partner is wat dat betreft nog te kort geleden en de situatie van de moeder is nog onvoldoende stabiel. Het hof merkt nog op dat de situatie in de door de moeder aangehaalde beschikkingen anders is dan de situatie van de moeder en de kinderen. In de aangehaalde beschikkingen verbleven de kinderen thuis bij een gezaghebbende ouder en waren zij feitelijk dus niet uit huis geplaatst.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Daarbij komt dat, zoals ook is overwogen in de beschikking van dit hof van 16 april 2024, op grond van artikel 1:265a BW een machtiging tot uithuisplaatsing vereist is wanneer sprake is van een ondertoezichtstelling en de kinderen voor langere tijd bij niet-gezaghebbende personen verblijven, en om die reden al geen sprake kan zijn van een vrijwillig verblijf bij de tante.
Met betrekking tot de wens van de moeder om meer omgang met de kinderen te hebben geeft het hof aan dat hoger beroep instellen tegen de verlengingsbeschikking niet de weg is om een ruimere omgangsregeling te bewerkstelligen, zoals ook ter zitting in hoger beroep ter sprake is gekomen.
5.13
De kinderen wonen inmiddels al jaren bij de tante. Voor alle betrokkenen is duidelijk dat de kinderen bij de tante blijven wonen. Dit betekent dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt. Het hof onderschrijft in die zin het door de GI genomen perspectiefbesluit.
5.14
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 26 augustus 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 29 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.