Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
De vergoeding voor overwerk wordt, voor zover lid 3 niet anders bepaalt, verstrekt in de vorm van vrije tijd, gelijk aan het aantal uren dat het overwerk heeft geduurd en daarenboven in de vorm van een geldelijke beloning als bedoeld in lid 2.
De geldelijke beloning bestaat uit een percentage van het uurloon en wel:
25% voor overwerk verricht tussen 06.00 uur en 22.00 uur op maandag tot en met vrijdag, met dien verstande dat in een periode van zeven dagen het aantal aldus te belonen uren maximaal vijf bedraagt; de overige uren worden beloond met 50%
50% voor overwerk verricht tussen 22.00 uur en 06.00 uur op maandag tot en met vrijdag
75% voor overwerk verricht op zaterdag tot 18.00 uur en op vrije dagen;
100% voor overwerk verricht op zaterdag vanaf 18.00 uur, op zon- en feestdagen tussen 00.00 uur en 24.00 uur en op 24 en 31 december tussen 18.00 en 24.00 uur
bereikbaarheidsdienst/consignatiedienst
op erkende feestdagen: 3/18
op zaterdagen/zondagen: 2/18
op overige dagen: 1/18
aanwezigheidsdienst tussen 06.00 uur en 24.00 uur
op erkende feestdagen: 5/18
op zaterdagen/zondagen: 4/18
op overige dagen: 2/18
aanwezigheidsdienst tussen 24.00 uur en 06.00 uur
op erkende feestdagen: 5/18
op zaterdagen/zondagen: 6/18
op overige dagen:3/18
25% voor arbeid verricht tussen 06.00 uur en 22.00 uur op maandag tot en met vrijdag met dien verstande dat in een periode van zeven dagen het aantal aldus te belonen uren maximaal vijf bedraagt; de overige uren worden beloond met 50%;
50% voor arbeid verricht tussen 22.00 uur en 06.00 uur op maandag tot en met vrijdag;
75% voor arbeid verricht op zaterdag vanaf 18.00 uur en op vrije dagen;
100% voor arbeid verricht op zaterdag vanaf 18.00 uur, op zon- en feestdagen tussen 00.00 uur en 24.00 uur en op 24 en 31 december tussen 18.00 uur en 24.00 uur
€ 600,00 netto op zijn loon op 23 juli 2019, welk bedrag alsnog is betaald op 5 september 2019, en een bijdrage in de juridische kosten van € 100,00. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [appellant] onder meer verwezen naar productie 10 in eerste aanleg, een door hem zelf opgesteld overzicht van gemaakte (over)uren en daarbij behorende toeslagen die volgens [appellant] door OLVG niet goed zijn verwerkt.
‘Zowel de informatie van [appellant] (tabblad [appellant] ), als de informatie van OLVG Lab VB (tabblad BN) is, in combinatie met de dienstroosters van 2015, 2016 en 2017, die voor OLVG Lab BV het uitgangspunt zijn, opgenomen in bijlage W. Er is sprake van een discrepantie tussen de uren aangeleverd door [appellant] (573,5 uur) en de uren van OLVG Lab BV (467,53 uur)’.
uren [appellant] – voorbereidende documentatie op het overleg van 11 juni 2020’staat het volgende:
Op basis van de informatie in bijlage A en bijlage B komt OLVG tot de conclusie dat [appellant] recht heeft op uitbetaling van:
- 136,75 uur tegen 25% van het uurloon
- 17,0 uur tegen 50% van het uurloon
- 127,5 uur tegen 75% van het uurloon
- 65,0 uur tegen 100% van het uurloon
‘ [naam 1] heeft ons medegedeeld dat je aan [naam 2] hebt aangegeven dat graag nog een reactie wenst te ontvangen op je e-mail van 10 juni jl.
U geeft aan dat de kwestie nog niet is opgelost na de betaling door OLVG Lab BV op basis van het eindaanbod. Voorafgaand aan een gesprek ontvangen wij graag een concreet voorstel gebaseerd op de voornoemde punten’. Op deze e-mail is niet gereageerd.
Conclusie.Welke uitbetalingen zijn pensioengevend: (…)Pensioengevend bedrag de heer [appellant] : € 5.247,94’
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
€ 11.029,76 eind 2017;
€ 45.117,49;
G) € 2.150, 93 aan resterende 10% wettelijke verhoging over het bedrag van € 21.509,31;
grieven I en IIdie zich voor gezamenlijke behandeling lenen, komt [appellant] op tegen de overwegingen van de kantonrechter dat [appellant] -samengevat- zijn standpunt dat OLVG hem te weinig salaris heeft uitbetaald onvoldoende heeft onderbouwd en niet nader heeft gemotiveerd waar OLVG een (reken)fout heeft gemaakt.
grief IIIbestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat de wettelijke verhoging moet worden afgewezen. Met betrekking tot deze grief wordt het volgende overwogen. De wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen en is verschuldigd als de niet tijdige voldoening aan de werkgever kan worden toegerekend. Het hof kan de verhoging beperken tot ieder bedrag dat het hof billijk voorkomt. Bij de bepaling van de wettelijke verhoging dient het hof rekening te houden met alle omstandigheden van het geval.
grief IVbestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] onvoldoende belang heeft bij de handhaving van zijn vordering tot afdracht van het pensioen. Ten aanzien van de pensioenafdracht heeft [appellant] in zijn memorie van grieven aangegeven dat hij, alhoewel het niet zijn voorkeur heeft, er mee kan instemmen wanneer er geen premieafdracht plaatsvindt aan het pensioenfonds, maar dat OLVG het door haar verschuldigde bedrag van de werkgeverspremie net als in eerste aanleg (zie 3.18) netto aan hem overmaakt. Hij heeft dat bedrag berekend op de helft van 26,3% (13,15%) van
€ 52.599,27 bruto = € 6.916,80.