ECLI:NL:GHAMS:2025:1289

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
23-001689-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging van een telefoon van een slapende persoon op de Dam in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van diefstal in vereniging van een telefoon van een slapende persoon, [slachtoffer], op 30 juni 2024. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, [medeverdachte], samenwerkten bij de diefstal. De verdachte zat aan de rechterzijde van het slapende slachtoffer, terwijl de medeverdachte aan de linkerzijde zat en de telefoon wegnam. De verdachte heeft de telefoon vervolgens in handen gehad, wat door camerabeelden is bevestigd. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, en het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het ook rekening hield met de kwetsbare positie van het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001689-24
datum uitspraak: 16 mei 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2024 in de strafzaak onder parketnummer
13-210346-24 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2000,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 mei 2025.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Standpunten van partijen

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen
dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van de telefoon van [slachtoffer] . Zij heeft aangevoerd dat uit het proces-verbaal met betrekking tot de camerabeelden volgt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zelf de telefoon van [slachtoffer] heeft weggenomen. Evenmin kan worden bewezen dat [medeverdachte] , de feitelijke dader, bij de diefstal van deze telefoon bewust en nauw met de verdachte heeft samengewerkt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat deze samenwerking niet mag worden gebaseerd op louter aanwezigheid of een passieve omstandersrol. De verdachte heeft geen handelingen verricht jegens [slachtoffer] , er is geen sprake van een gezamenlijk plan en niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de door [medeverdachte] gepleegde diefstal heeft gezien. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat [medeverdachte] de door hem gestolen telefoon na de wegneemhandeling aan de verdachte heeft gegeven, temeer nu deze telefoon naderhand niet bij de verdachte is aangetroffen.

Bewijsoverweging van hof

Feiten en omstandigheden
Op 30 juni 2024 omstreeks 03.14 uur zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] twee personen, die later bleken te zijn: de verdachte en [medeverdachte] , lopen op de Damstraat in Amsterdam. De verdachte en [medeverdachte] liepen in de richting van de Dam en gingen naast een persoon zitten die later bleek genaamd [slachtoffer] , die lag te slapen tegen het nationaal monument aldaar. [medeverdachte] was [slachtoffer] aan het bekijken en ging voor hem staan. Vervolgens ging [medeverdachte] aan de linkerzijde van [slachtoffer] zitten en ging de verdachte aan de rechterzijde van [slachtoffer] zitten. [medeverdachte] keek achter [slachtoffer] en pakte met zijn hand achter [slachtoffer] een zwart voorwerp weg. [1] [medeverdachte] heeft verklaard dat hij die ochtend een telefoon heeft gepakt. [2] [medeverdachte] liep vervolgens van [slachtoffer] weg en de verdachte liep met hem mee in de richting van de voorzijde van het monument. [medeverdachte] en de verdachte liepen verder in de richting van het Damrak en beide personen keken continu schichtig om zich heen. [3] [slachtoffer] heeft verklaard dat hij, toen hij door de politie werd aangesproken, in zijn schoudertas keek en direct merkte dat zijn telefoon weg was. [4]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de camerabeelden bekeken van 30 juni 2024 te 03.16 uur. Op deze beelden is te zien dat [medeverdachte] en de verdachte, toen zij richting de Dam in Amsterdam liepen, met elkaar communiceerden omdat zij elkaar meerdere keren aankeken. Op het monument op de Dam zaten minimaal vier personen. [verbalisant 3] zag dat [medeverdachte] en de verdachte rechtstreeks in de richting van [slachtoffer] liepen, dat de verdachte veel interesse had voor [slachtoffer] en lang in zijn richting keek. [verbalisant 3] zag ook dat [medeverdachte] om 03.18 uur een zwart voorwerp in zijn rechter broekzak stopte. Om 03.19 uur stonden [medeverdachte] en de verdachte gezamenlijk op en liepen zij, naast elkaar, weg. [medeverdachte] haalde vervolgens een zwart voorwerp uit zijn rechter broekzak, nam het in zijn linkerhand en stak deze in de richting van de verdachte. De verdachte pakte het zwarte voorwerp aan met zijn rechterhand. [5]
Beoordeling
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] met elkaar waren en handelden in de gezamenlijke uitvoering van de diefstal van de telefoon van [slachtoffer] . De bijdrage van de verdachte is daarbij naar het oordeel van het hof van voldoende gewicht en min of meer inwisselbaar met die van de medeverdachte, nu de verdachte en de medeverdachte gezamenlijk naar het monument op de Dam in Amsterdam zijn gelopen en ieder aan één kant van de aldaar slapende [slachtoffer] zijn gaan zitten terwijl zij [slachtoffer] allebei scherp in het oog hielden. Het monument op de Dam was op dat moment vrijwel leeg. De nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte en zijn medeverdachte blijkt reeds uit het feit dat zij op dat nachtelijk uur en op een vrijwel leeg monument op de Dam direct naast de slapende [slachtoffer] gingen zitten, elk aan een andere kant van [slachtoffer] , waarbij beide verdachten hun aandacht op [slachtoffer] richtten en de medeverdachte vervolgens de telefoon wegnam. Meteen daarna zijn [medeverdachte] en de verdachte samen weggelopen en keken zij schichtig om zich heen. Uit de omstandigheid dat [medeverdachte] heeft bekend dat hij de telefoon van [slachtoffer] heeft weggenomen en op de camerabeelden is gezien dat [medeverdachte] kort na de diefstal een zwart voorwerp in zijn rechter broekzak stopte, staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat dit zwarte voorwerp de telefoon van [slachtoffer] was. Hieruit volgt dat eveneens is komen vast te staan dat de verdachte de van [slachtoffer] gestolen telefoon in handen heeft gehad.
Het verweer van de raadsvrouw dat aan de zijde van de verdachte louter sprake was van aanwezigheid en/of een passieve omstandersrol is niet aannemelijk geworden. De enkele omstandigheid dat de telefoon van [slachtoffer] bij [medeverdachte] , en niet bij de verdachte, is aangetroffen, maakt dat niet anders. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de verdachte en [medeverdachte] bewust en nauw hebben samengewerkt bij het plegen van de diefstal; zij hebben de diefstal tezamen en in vereniging gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een telefoon die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal in vereniging door een telefoon weg te nemen. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Het hof weegt in strafverzwarende zin mee dat het slachtoffer zich op dat moment in een kwetsbare, want slapende, positie bevond en dat de verdachte en zijn mededader daar (in georganiseerd verband) misbruik van hebben gemaakt. Dergelijke brutale diefstallen in de openbare ruimte tasten ook het algemene veiligheidsgevoel in het centrum van Amsterdam aan. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 april 2025 is hij eerder ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte meeweegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. H.A. van Eijk en mr. M.C. van der Mei, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 mei 2025.

Mr. H.A. van Eijk en mr. M.C. van der Mei zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van 30 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren (doorgenummerde digitale pagina’s 11-13) en een proces-verbaal van 30 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde digitale pagina’s 14-15).
2.Een proces-verbaal van 30 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde digitale pagina’s 23-27).
3.Een proces-verbaal van 30 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren (doorgenummerde digitale pagina’s 11-13).
4.Een geschrift, zijnde een verklaring van [slachtoffer] (doorgenummerde digitale pagina’s 9-10).
5.Een proces-verbaal van 30 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde digitale pagina’s 20-22).