Ten aanzien van de draagkracht van de man overweegt het hof als volgt.
Tussen partijen is in geschil van welk inkomen aan de zijde van de man uitgegaan dient te worden. Hij drijft een eenmanszaak “ [X] ”. De vrouw heeft aangevoerd dat uitgegaan dient te worden van minimaal een (fictief) inkomen van € 50.000,- bruto winst per jaar. De man is in zijn draagkrachtberekeningen van 2023 en 2024 uitgegaan van een winst uit onderneming van respectievelijk € 50.077,- (zoals ook blijkt uit de aangifte IB 2023) en € 45.569,- (zoals volgt uit de prognose voor de winst 2024). In het door de man overgelegde plan van aanpak van Zuidweg Schuldhulp van 8 januari 2024 (productie 30) staat bij inkomen “Bovenmodaal (meer dan € 3.333,- bruto per maand) en op de eerste bladzijde staat bij “Achtergrond” dat de man aangeeft, dat hij tussen de € 6.000,- en € 8.000,- bruto per maand aan inkomsten uit de onderneming genereert. Gelet op deze eigen verwachting van de man, ziet het hof aanleiding om uit te gaan van de door de vrouw gestelde gemiddelde winst uit onderneming van € 50.000,-. Voor zover de man met zijn nagekomen stukken (voorlopige aanslag 2024 en aangiftes omzetbelasting Q1 t/m Q3) heeft willen aanvoeren dat zijn inkomen in 2024 een stuk lager is, heeft hij dit naar het oordeel van het hof, mede gelet op de betwisting door de vrouw en de door hemzelf overgelegde andere stukken, onvoldoende onderbouwd.
De man heeft verder aangevoerd dat hij een aanzienlijke schuldenlast heeft en dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening gehouden moet worden met een aflossing van € 500,- per maand. De vrouw heeft dit betwist. Het hof stelt vast dat de man verschillende stukken heeft overgelegd met betrekking tot zijn schuldenlast. Hij heeft onder andere schulden aan de Belastingdienst, het CJIB en Pro Coatings B.V. Het hof is van oordeel dat de man met deze stukken voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een schuldenlast. Een duidelijk overzicht van de schuldeisers en de hoogte van de verschillende schulden ontbreekt echter. Daarnaast heeft de man wel enkele stukken met betrekking tot betalingsregelingen overgelegd, maar daarmee is niet duidelijk geworden hoeveel hij maandelijks aflost en aan welke schuldeisers. De vrouw is van mening dat (ook) om die reden geen rekening moet worden gehouden met een maandelijkse aflossing en heeft daarnaast gesteld dat de schulden vermijdbaar en verwijtbaar zijn, in ieder geval de schulden bij het CJIB die zien op snelheidsovertredingen.
Het hof overweegt ten aanzien van de schulden als volgt. Een vermijdbare last is een last waarvan de betaler zich geheel of gedeeltelijk kan bevrijden, bijvoorbeeld wanneer deze schuld (geheel) met spaargeld kan worden afgelost of als hij de maandelijkse aflossingen kan verlagen en zich zo gedeeltelijk van die last kan bevrijden. Een verwijtbare last is een last die de onderhoudsplichtige met het oog op zijn onderhoudsverplichting niet had mogen laten ontstaan of die hij niet mag laten voortbestaan. Een verwijtbare last drukt wel op het inkomen van de onderhoudsplichtige, maar heeft geen voorrang op de betaling van alimentatie. De onderhoudsplichtige dient deze last in beginsel uit zijn vrije ruimte te voldoen.
Het hof acht het, gelet op de hoogte van de schulden van de man en de verschillende schuldeisers, niet aannemelijk dat de man zich geheel van deze schuldenlast zou kunnen bevrijden. Ten aanzien van de verwijtbaarheid van de schulden overweegt het hof dat een deel van de schuldenlast van de man inderdaad verwijtbaar lijkt te zijn, maar dat het hof dit niet kan vaststellen ten aanzien van de volledige schuldenlast van de man. Het hof zal daarom in redelijkheid rekening houden met een aflossing van € 200,- per maand. Voor zover de man maandelijks een hoger bedrag dient af te lossen, dient hij dit uit zijn vrije ruimte te voldoen.
Op grond van voorgaande uitgangspunten en rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, MKB winstvrijstelling en toepasselijke heffingskortingen heeft de man een NBI van € 3.330,- per maand en een draagkracht van € 669,- per maand.