ECLI:NL:GHAMS:2025:1364

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
23-001773-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in ontnemingszaak na hoger beroep inzake diefstal door middel van verbreking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2021. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor diefstal door middel van verbreking. De betrokkene had in de strafzaak een geldbedrag van € 21.536,09 aan de Staat moeten betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de diefstal van sieraden, portefeuilles en horloges ter waarde van € 57.736,70. De advocaat-generaal had gevorderd dat de betrokkene de verplichting tot betaling aan de Staat zou krijgen, en het hof heeft deze vordering bevestigd. De verdediging had verzocht om niet-ontvankelijkheid van de vordering en had gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn, maar het hof heeft hier geen aanleiding in gezien om de vordering af te wijzen. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 21.536,09, zonder de maximale duur van de gijzeling te beperken, zoals door de verdediging was verzocht. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001773-21 (ontneming)
Datum uitspraak: 21 mei 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer
13-189479-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 22.252,59. De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting verlaagd tot € 21.536,09.
De betrokkene is in de strafzaak bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2021 veroordeeld ter zake van, kort gezegd, diefstal door middel van verbreking.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 4 juni 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.536,09 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2025 veroordeeld ter zake van, kort gezegd, diefstal door middel van verbreking.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat de aan de beslissingen ten grondslag liggende overwegingen onder 1. tot en met 4. van het vonnis zullen worden vervangen door de navolgende, nu het arrest van het hof in de strafzaak aan de ontneming ten grondslag is komen te liggen en in verband met hetgeen in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De vordering
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 21.536,09 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair verzocht tot niet-ontvankelijk verklaring gelet op de door hem in de strafzaak bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij het hof verzocht de vordering af te wijzen, nu niet kan worden vastgesteld welke goederen zijn weggenomen bij de diefstal. Nu de waarde van de gestolen goederen is aangemerkt als het door betrokkene verkregen wederrechtelijk voordeel, moet de vordering tot ontneming worden afgewezen. De raadsman heeft voorts gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn. Ten slotte heeft hij verzocht de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd te bepalen op één dag.
De grondslag
Op 4 september 2017 is in de winkel [winkel] , gelegen aan de [adres 2] , een hoeveelheid sieraden, portefeuilles en horloges gestolen voor een bedrag van in totaal € 57.736,70.
Bij de aangifte is een bijlage gevoegd met de gestolen goederen. [1]
De betrokkene is op 21 mei 2025 door het hof veroordeeld voor, kort gezegd, diefstal door middel van verbreking van meerdere sieraden, portefeuilles en horloges.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat de betrokkene uit dit feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen in de zin van artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De schatting van het op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel wordt ontleend aan de inhoud van het genoemde proces-verbaal van aangifte met goederenbijlage en het proces-verbaal van berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. [2]
Gezien de inhoud van het proces-verbaal van berekening is bij de berekening van het voordeel uitgegaan van de inkoopprijs van de sieraden, exclusief de btw.
Bij het schadevergoedingsformulier dat zich in het dossier bevindt, zijn als bijlage twee facturen gevoegd [3] , waaruit blijkt dat de inkoopprijs van de gestolen sieraden, exclusief de btw, in totaal € 21.536,09 bedraagt (€ 11.863,60 + € 9.672,49). Anders dan in het rapport en met de politierechter en de advocaat-generaal, schat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op een bedrag van € 21.536,09.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Redelijke termijn
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat in dit geval de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Uit het dossier blijkt niet wanneer de betrokkene op de hoogte is geraakt van de vordering tot ontneming, het hof zal bij gebrek aan aanwijzingen voor een eerder moment uitgaan van de datum van de vordering, te weten 12 mei 2021. Het vonnis dateert van 4 juni 2021, waarmee in eerste aanleg geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Op 16 juni 2021 is hoger beroep ingesteld en het hof doet uitspraak op 21 mei 2025. Dat betekent dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden, met een jaar en 11 maanden. Aangezien in de strafzaak rekening is gehouden met de overschrijding van de termijn en aan de betrokkene om die reden een fors lagere straf is opgelegd dan in beginsel passend was, zal het hof in de ontnemingszaak volstaan met de constatering daarvan.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.536,09.
Het hof ziet geen reden de maximale duur van de gijzeling te bepalen op één dag, zoals door de verdediging zonder enige onderbouwing is verzocht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2025.
Mr. A.M. Koolen – Zwijnenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van 7 september 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde verbalisant, dossierpagina’s 1 en 2, goederenbijlage pagina’s 3 tot en met 10.
2.Proces-verbaal van berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 Sr van 22 augustus 2018, opgesteld door de daartoe bevoegde financieel rechercheur [verbalisant] .
3.Een geschrift, te weten een verzoek tot schadevergoeding, met als bijlagen twee facturen, één van 20 oktober 2017 á € 9.672,49 met invoice nummer [nummer 1] en één van 15 oktober 2017 á € 11.863,60 met invoice nummer [nummer 2] .