ECLI:NL:GHAMS:2025:1421

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
23/672
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag vastrecht onderhoud grafrecht en wrakingsverzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de aanslag 'vastrecht onderhoud' van € 91 voor het jaar 2020 heeft bevestigd. De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] had deze aanslag opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en belanghebbende ging in hoger beroep. Tijdens de procedure diende belanghebbende meerdere wrakingsverzoeken in, die door de wrakingskamer van het Hof niet-ontvankelijk werden verklaard wegens misbruik van recht. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd, aangezien deze was gebaseerd op de relevante verordening en tarieventabel van de gemeente. Het Hof oordeelde dat er geen schending was van het gelijkheidsbeginsel en dat de heffingsambtenaar niet in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur had gehandeld. De uitspraak van het Hof werd gedaan op 29 april 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/672
29 april 2025
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 7 juni 2023 in de zaak met kenmerk AMS 21/6086 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag “vastrecht onderhoud” van € 91 voor het jaar 2020 opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 november 2021 heeft de heffingsambtenaar het tegen de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 juli 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Op 1 november 2024 heeft de heffingsambtenaar een nader stuk ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft op 26 november 2024, 2 december 2024, 15 januari 2025 en
16 april 2025 aanvullende stukken ingediend.
1.8.
Bij brief van 3 december 2024 heeft belanghebbende een wrakingsverzoek ingediend. Als gevolg daarvan kon de zitting van 4 december 2024 geen doorgang vinden.
1.9.
Bij beslissing van 18 december 2024 met zaaknummer 200.348.737/01 heeft de wrakingskamer van het Hof belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.11.
Na afloop van de zitting zijn op 23 april 2025 (om 21:13) en 25 april 2025 (om 16:41) per e-mail nadere stukken van belanghebbende ontvangen. Met laatstgenoemd stuk heeft belanghebbende een tweede wrakingsverzoek ingediend.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende beschikt over de rechten op een graf, genummerd [#1] , gelegen op begraafplaats [bedrijf 2] . Het grafrecht is in 2004 uitgegeven door de gemeente [Z] voor een periode van 20 jaar.
2.2.
Op de opdrachtbon die belanghebbende op 11 februari 2004 heeft ondertekend voor de uitvoering van de begrafenis door de begrafenisondernemer ( [bedrijf 1] ) staan onder meer de volgende kosten vermeld:

Aantal Prijs in €
(…) (…) (…)
Verzorgd door derden
Begraafrecht eigen graf 1 659,50
Huur eigen graf categorie C
(20 jaar)1 1.110,10
Onderhoud eigen graf 1 jaar 1 47,50
(…) (…) (…)
2.3.
Belanghebbende heeft een tarieventabel 2004 overgelegd waarin onder meer het volgende is vermeld:
“gemeente
[Z]
Tarieven 2004(Verkorte lijst) [bedrijf 2]
Een volledige lijst op aanvraag verkrijgbaar bij de balie van [bedrijf 2]
1. Begraafrecht
maandag t/m vrijdag van 9 tot 15.00
hierna en zon- en fees[tdagen]
Eigen graf
€ 659,50
€ 1483,90
(…)
(…)
(…)
2. Pacht (koop) eigen grafruimte20 jaar
éénmalig
(…)
(…)
Categorie C 2.00 x 1.00
€ 1110,10
(…)
(…)
5. Onderhoud eigen graven 20 jaar
per jaar
éénmalig
Algemeen (vastrecht)
€ 47,50
€ 950,00
(…)
(…)
(…)
2.4.
De artikelen 2 en 5 van de “Verordening grafrechten [bedrijf 2] 2020” van de gemeente [Z] ” luiden:
“Artikel 2 Belastbaar feit
Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats, voor het gebruik van het crematorium en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats of het crematorium.
Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief
1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)”
De in artikel 5 bedoelde tarieventabel luidt, voor zover hier van belang, in het jaar 2020:
B.6
Onderhoud
Tarief in €
B.6.01
Vastrecht per jaar
€ 91
Bijzondere bepalingen
Onder het van gemeentewege onderhouden van de begraafplaats wordt verstaan:
Onderhoud algemeen groen, kosten afvoer blad, onderhoud bomen, nieuwe aanplant plantsoen, onderhoud paden, servicepunten en banken
Het recht is tevens inclusief het onderhoud van de op de eigen graven aangebrachte beplantingen (exclusief rozen).
Voor de afkoop voor het onderhouden van de begraafplaats kan een afkoopsom worden gestort voor een periode gelijk aan de jaarlijkse onderhoudsrechten
Uitsluitend om te voldoen aan de volledig resterende termijn kan de afkoop voor het onderhouden van de begraafplaats voor een kortere periode anders dan 10 jaar worden toegestaan (zolang het graf verlengd is). Hiertoe wordt per jaar het vastrecht geheven.”
2.5.
In zijn beslissing van 18 december 2024 heeft de wrakingskamer van het Hof in rechtsoverweging 4.6 als volgt overwogen en beslist:
“De wrakingskamer constateert dat sprake is van meerdere vergeefs gedane
wrakingsverzoeken in zaken die steeds zien op de jaarlijkse heffing van hetzelfde
gemeentelijke recht met telkens nagenoeg dezelfde gronden tot wraking, die niet concreet
zijn toegespitst op de behandelende raadsheer. Daarbij komt dat het verzoek tot wraking
van mr. Leijdekker grotendeels een herhaling van de eerdere afgewezen verzoeken is. Het
onderhavige wrakingsverzoek kan in dat licht naar het oordeel van de wrakingskamer dan
ook in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als aanwending van de bevoegdheid
tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Nu sprake is van evident
misbruik van recht zal de wrakingskamer op grond van artikel 4, tweede lid onder h, van
het Wrakingsprotocol het wrakingsverzoek zonder zitting niet-ontvankelijk verklaren. Ook
zal de wrakingskamer daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking met betrekking
tot de zaak met nummer BK-AMS 23/672 niet in behandeling zal worden genomen.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de aanslag “vastrecht onderhoud” voor het jaar 2020 terecht is opgelegd.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in zijn uitspraak ten aanzien van de aanslag het volgende overwogen en beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“3. Eiser heeft in 2004 een grafrecht afgekocht op algemene begraafplaats [bedrijf 2] in [Z] voor het graf van zijn moeder voor 20 jaar. Eiser meent dat hij ten onrechte jaarlijks wordt aangeslagen voor het vastrecht. In deze uitspraak gaat het om de aanslag 2020 tot een bedrag van € 91,-. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser tegen de aanslag ongegrond verklaard.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak [Hof: zie 2.4]. De Verordening op de heffing en invordering van grafrechten [bedrijf 2] gemeente [Z] (de verordening) is per jaar gewijzigd. De voor deze zaak relevante inhoud van de verordening, met name artikel 2 en 5, zijn echter niet gewijzigd. De bedragen, die per kalenderjaar worden geheven, zijn wel jaarlijks gewijzigd.
5. Eiser heeft ook tegen aanslagen vastrecht voor voorgaande jaren geprocedeerd. Over de aanslag over het jaar 2014 hebben de rechtbank en het gerechtshof al uitspraak gedaan. Veel van wat in die uitspraken staat, gaat ook op in deze zaak en daar zal de rechtbank dan naar verwijzen. De rechtbank heeft op 9 november 2022 ook al uitspraak gedaan over de jaren 2015 tot en met 2019.
6. Volgens eiser zijn de uitspraken van rechtbank en gerechtshof over de aanslag van 2014 onjuist, onder meer omdat de tarieventabel van 2004 waarover toen werd beschikt niet klopt. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om uitspraken die al in rechte vast staan. Reeds daarom gaat de rechtbank ervan uit dat die juist zijn. Over de tarieventabel van 2004 heeft het gerechtshof bovendien vastgesteld dat die voor de aanslag van 2014 geen onderdeel is van het toetsingskader. Dat is in deze zaak niet anders; de rechtbank toetst in deze zaken aan de verordening over het jaar 2020 en de tarieventabel 2004 speelt daarbij geen rol.
7. In de uitspraak van het gerechtshof is al aan de orde geweest dat eiser een civielrechtelijke overeenkomst met de heffingsambtenaar heeft over de grafrechten. Het gerechtshof heeft vastgesteld dat deze overeenkomst er niet aan in de weg staat dat vastrecht wordt geheven. Voor de heffing van vastrecht moet wel een publiekrechtelijke wettelijke grondslag zijn. Die is gelegen in artikel 2 en 5 van de verordening, zodat de heffingsambtenaar de aanslag heeft kunnen opleggen.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat tegenover de heffing geen geleverde dienst staat, zoals artikel 2 van de verordening vereist. De aanslag wordt geheven voor het onderhoud van de begraafplaats. Nabestaanden en andere huurders van graven hebben hier baat bij. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de begraafplaats feitelijk niet wordt onderhouden, zoals hij stelt. In de tabel bij de verordening is omschreven wat onder het onderhoud wordt verstaan. Voor zover de feitelijke uitvoering daarvan in deze zaak ter beoordeling voor kan liggen, overweegt de rechtbank dat voldoende is toegelicht dat het onderhoud erop is gericht dat de graven via looppaden toegankelijk zijn, er goede zitbankjes aanwezig zijn en dat er servicepunten aanwezig zijn voor het verkrijgen van informatie over de begraafplaats. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen.
9. De rechtbank ziet ook niet dat de aanslag in strijd met het gelijkheidsbeginsel is opgelegd. De grafhuur is gekoppeld aan het vastrecht, waardoor bezoekers van de begraafplaats die geen grafhuur betalen ook niet worden aangeslagen voor vastrecht. Deze koppeling mag de gemeente maken. Degenen die grafhuur betalen hebben in het bijzonder baat bij het onderhoud van de omgeving. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank niet om gelijke gevallen. Dat de gemeente de begraafplaats ook openstelt voor anderen, ligt in deze zaak niet ter beoordeling voor en staat er niet aan in de weg dat van grafhuurders vastrecht wordt geheven.
10. Eiser wijst erop dat de heffingsambtenaar de termen grafrecht en vastrecht door elkaar gebruikt. Dit maakt de aanslag niet onrechtmatig. Eiser weet bij deze aanslag, zoals dat ook al het geval was over de aanslag van 2014, waarvoor hij wordt geacht te betalen. Dat hij het met de heffing niet eens is, doet daar niet aan af.
11. Van andere schendingen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals vooringenomenheid of willekeur van de zijde van de heffingsambtenaar, is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. De heffingsambtenaar hoeft geen proceskosten of griffierecht te vergoeden.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Bij e-mailbericht van 25 april 2025 heeft belanghebbende voor de tweede keer verzocht om wraking van (onder meer) mr. M.J. Leijdekker. Gelet op het door de wrakingskamer van het Hof aan belanghebbende opgelegde wrakingsverbod in de onderhavige zaak (zie 1.9 en 2.5), zal het Hof het tweede wrakingsverzoek niet in behandeling nemen.
5.2.
Ook in de onderhavige procedure heeft belanghebbende meerdere keren om uitstel van de zitting verzocht, omdat hij wenst dat het Hof bepaalde stukken opvraagt bij de heffingsambtenaar en het volgens hem niet zinvol is om een mondelinge behandeling te laten plaatsvinden zolang de door hem verlangde stukken niet zijn overgelegd. Het Hof heeft deze verzoeken meerdere keren afgewezen, voor de laatste keer bij brief van 21 januari 2025.
Naar het oordeel van het Hof zitten alle voor de beoordeling van de zaak relevante stukken reeds in het dossier en had belanghebbende op zitting zijn onderzoekswensen kunnen toelichten. Dat belanghebbende niet ter zitting is verschenen, komt voor zijn rekening en risico. Het Hof verwijst verder naar zijn uitspraak van 21 december 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3772, met betrekking tot de aanslagen “vastrecht onderhoud” voor de jaren 2015 tot en met 2019.
5.3.
Voor wat betreft de vraag of de aanslag “vastrecht onderhoud” voor het jaar 2020 terecht is opgelegd, verenigt het Hof zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (rechtsoverweging 3 tot en met 12) tot de zijne. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof:
  • stelt het tweede wrakingsverzoek buiten behandeling, en
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Leijdekker, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De uitspraak is op
29 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: