ECLI:NL:GHAMS:2025:1437

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
200.331.582/01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conflict tussen twee bestuurders van een vennootschap over zeggenschap en besluiten binnen een Italiaanse dochtermaatschappij

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een conflict tussen twee bestuurders, [appelant] en [geintimeerde], die broer en zus zijn en gezamenlijk aandeelhouder van de Nederlandse vennootschap [bedrijf 1] en haar Italiaanse dochtermaatschappij [bedrijf 3] S.r.l. De zaak is ontstaan uit een geschil over de wijze waarop de zeggenschap binnen [bedrijf 3] moet worden uitgeoefend. Op 18 mei 2022 hebben partijen een schikking getroffen waarbij zij overeenkwamen een bindend adviseur te benoemen bij geschillen. In het kort geding dat volgde, vorderde [geintimeerde] dat [appelant] zou meewerken aan het terugdraaien van besluiten die zonder zijn instemming waren genomen. Het hof heeft in het arrest van 3 juni 2025 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appelant] veroordeeld tot medewerking aan het indienen van een verzoek tot benoeming van een bindend adviseur. Het hof oordeelde dat er sprake was van een impasse en dat de gemaakte afspraken in de schikking niet mochten worden geschonden. Tevens werd [appelant] veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij niet-naleving van de veroordelingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.331.582/01 KG
rol- en zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/735532 KG ZA 23/531
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 juni 2025
inzake
[appelant]
wonende te [plaats 1] , Frankrijk,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. R.M.T. van den Bosch te Rotterdam,
tegen
[geintimeerde] ,
wonende te [plaats 2] , Frankrijk,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. H. Moltmaker te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appelant] en [geintimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[geintimeerde] en [appelant] zijn broer en zus en gezamenlijk met hun vader aandeelhouder van [bedrijf 1] Zij zijn beiden ook gezamenlijk bevoegd bestuurders van [bedrijf 1] en al jaren verwikkeld in meerdere procedures, die deels betrekking hebben op de afwikkeling van de nalatenschap van hun in 2013 overleden moeder. Daarbij twisten zij ook – verkort weergegeven – over de wijze waarop de zeggenschap in [bedrijf 2] en haar Italiaanse dochtermaatschappij [bedrijf 3] S.r.l. dient te worden uitgeoefend. Op 18 mei 2022 hebben partijen onder begeleiding van de Ondernemingskamer van het hof Amsterdam een schikking getroffen en – onder meer – afgesproken dat zij bij geschillen een bindend adviseur zouden benoemen.
1.2.
Dit kort geding betreft een aantal door [appelant] zonder instemming van [geintimeerde] namens [bedrijf 1] als aandeelhouder van [bedrijf 3] S.r.l. genomen besluiten. [appelant] [geintimeerde] vordert (onder meer) veroordeling van [appelant] tot medewerking aan het terugdraaien van deze besluiten en tot het benoemen van een bindend adviseur. Het hof bekrachtigt in het principaal appel het vonnis van de rechtbank. In het incidenteel appel veroordeelt het hof [appelant] tot medewerking aan het indienen van een verzoek aan de Ondernemingskamer tot het benoemen van een bindend adviseur, op straffe van een dwangsom.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appelant] is bij dagvaarding van 11 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van 19 juli 2023 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), onder bovenvermeld rol- en zaaknummer gewezen tussen [geintimeerde] als eiser en [appelant] en [bedrijf 1] als gedaagden (hierna: het bestreden vonnis).
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel houdende eisvermeerdering, met producties;
- memorie van antwoord in het incidenteel appel, met producties;
- akte uitlating producties aan de zijde van [geintimeerde] ;
- akte overlegging producties aan de zijde van [geintimeerde] ;
- akte overlegging producties aan de zijde van [appelant] .
2.3.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 27 november 2024 laten
toelichten. [appelant] door mr. Van den Bosch, voornoemd en [geintimeerde] door Mr
Moltmaker, voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
2.4.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.5.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft onder 2.1. tot en met 2.14. van het bestreden vonnis de feiten
vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de
feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[bedrijf 1] , een holdingvennootschap (hierna: [bedrijf 1] ), is enig aandeelhouder van de Italiaanse vennootschap [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), die handelt in farmaceutica en cosmetica. [geintimeerde] werkt sinds 2010 voor [bedrijf 3] , sinds 2013 als procuratiehouder.
3.2.
[geintimeerde] en [appelant] zijn broer en zus. Zij zijn na het overlijden van hun moeder in 2013 in diverse procedures verwikkeld geraakt. [geintimeerde] houdt momenteel 50% van de aandelen in [bedrijf 1] en [appelant] 25%. De overige 25% behoren toe aan hun vader (hierna ook: [naam vader] ).
3.3.
In de statuten van [bedrijf 1] van 1 juli1998 is in artikel 10 lid 2 en 3
bepaald:
“2. Ingeval er meer bestuurders zijn komt de bevoegdheid tot vertegenwoordiging toe zowel
aan de voorzitter van het bestuur indien aangewezen als aan twee gezamenlijk handelende
(...) bestuurders (...)
3. In alle gevallen, waarin één of meer bestuurders, een belang hebben, strijdig met dat der
vennootschap, wordt de vennootschap niettemin door ieder dezer personen, binnen de
grenzen van zijn bevoegdheid vertegenwoordigd, onverminderd het bepaalde in artikel
2:256, Burgerlijk Wetboek.”
3.4.
Nadat er tussen de aandeelhouders geschillen waren ontstaan over de benoeming van een nieuwe bestuurder van [bedrijf 1] , is [geintimeerde] een enquêteprocedure bij de Onder- nemingskamer van het hof Amsterdam (hierna: de Ondernemingskamer) gestart, waarbij als onmiddellijke voorziening werd verzocht om een (tijdelijke) bestuurder te benoemen. Bij beschikkingen van 16 en 17 november 2020 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek gelast naar de gang van zaken binnen de vennootschap en een bestuurder ( [naam 1] , hierna: [naam 1] ) benoemd, evenals een bewaarder van een meerderheid van de aandelen. Een onderzoeker is nooit benoemd.
3.5.
Uiteindelijk hebben [geintimeerde] enerzijds en [appelant] en [naam vader] anderzijds op de zitting van de raadsheer-commissaris van de Ondernemingskamer van 18 mei 2022 een schikking getroffen. Blijkens het proces-verbaal daarvan hield de schikking - voor zover hier van belang - in:
- “ [appelant] (de echtgenoot van [appelant] , hierna: [appelant] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) zullen worden benoemd als bestuurders van [bedrijf 3] ;
- deskundig advies zal worden gevraagd over een fusie van [bedrijf 1] met [bedrijf 3]
, waarbij [bedrijf 3] de verkrijgende vennootschap is en [bedrijf 1] ophoudt
te bestaan,
- benoeming van nieuwe bestuurders van [bedrijf 1] , aldus dat [geintimeerde] een
bestuurder zal aanwijzen en [appelant] en hun vader gezamenlijk de andere
bestuurder;
- partijen zullen de Ondernemingskamer uiterlijk 1 oktober 2022 verzoeken de
enquêteprocedure en de voorzieningen te beëindigen."
- “6. In het geval van impasse binnen de algemene vergadering van [bedrijf 1] na beëindiging van de enquêteprocedure verbinden partijen zich aan het oordeel van een bindend adviseur. Indien zich een impasse voordoet binnen het bestuur van [bedrijf 1] zal de algemene vergadering daarop kunnen beslissen. Partijen spreken af dat zij de Ondernemingskamer gezamenlijk verzoeken om een deskundige voor te dragen die als bindend adviseur zal optreden.”
- “8. Voor wat betreft de voorschotten die partijen in het kader van deze enquêteprocedure hebben betaald, [geintimeerde] thans € 25.000 en Sophie en [naam vader] thans € 12.500, wordt afgesproken dat hetgeen [geintimeerde] meer heeft betaald dan [naam 3] gezamenlijk aan deze voorschotten zal met voorrang aan hem worden terugbetaald nadat het bestuur gewijzigd is en voor zover [bedrijf 1] c.q. [bedrijf 3] dat kan betalen.”
3.6.
[bedrijf 1] ( [naam 1] ) heeft omstreeks 20 mei 2022 de (inmiddels ex-) echtgenote van [geintimeerde] als bestuurder ontslagen en [naam 2] en [appelant] benoemd als bestuurders (CEO, respectievelijk toezichthoudend bestuurder) van [bedrijf 3] .
3.7.
Bij aandeelhoudersbesluit van 29 september 2022 zijn [geintimeerde] en [appelant] [geintimeerde] benoemd als bestuurders van [bedrijf 1] met ingang van de datum dat [naam 1] dat niet meer zou zijn. In het besluit staat verder, voor zover van belang:
“b. For clarity sake is mentioned that no managing director is appointed as Chairman of the Board (“Voorzitter”), which means that either director can only act on behalf of the Company [hof: [bedrijf 1] ] together with the other director in accordance with article 10 subsection 2 of the articles of association of the Company;”.
3.8.
Bij beschikking van de Ondernemingskamer van 5 oktober 2022 zijn het onderzoek en de getroffen onmiddellijke voorzieningen beëindigd. Met ingang van die datum zijn [geintimeerde] en [appelant] in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als de (gezamenlijk bevoegde) bestuurders van [bedrijf 1] .
3.9.
Bij brief van 26/27 April 2023 heeft [appelant] als voorzitter van het bestuur van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] , ter attentie van [appelant] als bestuurder, geschreven dat - kort gezegd - [geintimeerde] en [naam 2] met hun vennootschap [bedrijf 1] concurreren met [bedrijf 3] , terwijl zij beiden in dienst van [bedrijf 3] zijn/waren. [appelant] verwijst daarbij naar een bestuursvergadering van 9 februari 2023 van [bedrijf 3] , waarbij hijzelf, [naam 2] en een secretaris aanwezig waren. In de (Engelse versie van de) brief staat verder, voor zover relevant:
“1 am truly concerned by these matters and, furthermore, by the fact that [naam 2] (together with [geintimeerde] ) refused to speak about this during the Meeting, obstructing in fact the execution of my right of scrutiny, granted to me in the interests of [bedrijf 1] and continues to refuse to provide me with the documents that I requested, totally within my rights.
(...) Considering these facts and not having the power to intervene directly with regards to [naam 2] and [geintimeerde] , I believe it is necessary to inform you, as Director of [bedrijf 1] , so that you can adopt all necessary measures to protect the interests of [bedrijf 3] and of its sole shareholder.
(...) the activities (...) should be considered acts of illegitimate competition also with regards to [bedrijf 1] , of which [geintimeerde] is the co-administrator and of which [naam 2] was nominated administrator of [bedrijf 3] . All this behaviour, in my opinion, is extremely serious and can harm the relationship of trust between the sole partner and the administrator on the one hand and between the company and its manager on the other hand.
I am seriously considering taking this case to the District Attorney of Milan.”.
3.10.
Bij brief van 29 april 2023 heeft [appelant] voor een aandeelhoudersvergadering van [bedrijf 3] op 5 mei 2023 in Milaan opgeroepen:
- [bedrijf 1] , [geintimeerde] en [appelant] als bestuurders,
- [naam 2] als bestuurder van [bedrijf 3] , en
- [naam 4] als ‘commissaire aux comptes’ van [bedrijf 3] .
Daarbij waren als agendapunten vermeld:
1) feiten die aansprakelijkheid van de CEO jegens [bedrijf 3] en [bedrijf 1]
meebrengen,
2) ontslag van [naam 2] als CEO,
3) benoeming nieuw bestuur en
4) wijziging van de statuten.
3.11.
De bij de vergadering op 5 mei 2023 aanwezige notaris heeft notulen opgesteld, waaruit
blijkt dat [appelant] , die de vergadering voorzat, [geintimeerde] heeft gevraagd de vergadering te
verlaten omdat deze een potentieel tegenstrijdig belang zou hebben. Toen [geintimeerde] dit
weigerde, zijn de carabinieri langs geweest, maar dit heeft niet tot het vertrek van [geintimeerde]
geleid. Wel is hij uitgesloten van de besluitvorming. Uiteindelijk heeft de vergadering –
feitelijk [appelant] als vertegenwoordiger van de enig aandeelhouder, [bedrijf 1] –
besloten om [naam 2] te ontslaan, [appelant] te benoemen als enig bestuurder van [bedrijf 3] en de
statuten van [bedrijf 3] te wijzigen.
3.12.
De advocaat van [geintimeerde] heeft bij brief van 2 juni 2023 gesteld dat de aandeelhou- dersbesluiten van 5 mei 2023 nietig (“void”) zijn en heeft [appelant] gesommeerd deze terug te draaien en haar onrechtmatige acties te staken. Daarop heeft [appelant] afwij- zend gereageerd.
3.13.
[appelant] heeft namens [bedrijf 3] bij brief van 16 juni 2023 [geintimeerde] als werknemer ontslagen wegens dringende redenen.
3.14.
Bij e-mail van 4 juli 2023 heeft [appelant] namens [bedrijf 3] aan [geintimeerde] en [appelant] geschreven dat [naam 2] en [bedrijf 3] op 30 juni 2023 een schikking hebben getroffen, inhoudende dat [naam 2] aanblijft als werknemer en verantwoordelijk apotheker (“Directeur Technique”) maar afziet van enige bestuursfunctie binnen [bedrijf 3] . In de e-mail staat ook dat [naam 2] [geintimeerde] hierover heeft geïnformeerd.
3.15.
[appelant] heeft na het bestreden vonnis en ter uitvoering daarvan haar medewerking verleend aan het nemen van een bestuursbesluit van [bedrijf 1] van 4 augustus 2023, waarin [appelant] als bestuurder van [bedrijf 3] wordt gevraagd een algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen met als agendapunten het benoemen van [naam 2] als bestuurder en het terugbrengen van de statuten in de staat van 1 december 2010.

4.Eerste aanleg

4.1.
[geintimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. a) [bedrijf 1] c.q. [appelant] te gebieden om (mee te werken om) het besluit om [naam 2] te ontslaan terug te draaien, dan wel om een nieuw besluit te nemen om [naam 2] weer in zijn functie aan te stellen, en
b) om te bepalen dat, indien niet binnen 48 uur na het wijzen van het vonnis vrijwillig is voldaan aan deze instructie, het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van [appelant] onder het bestuursbesluit tot herroeping van het besluit c.q. onder het herbenoemings- besluit;
II. a) [bedrijf 1] c.q. [appelant] te gebieden om (mee te werken aan) het besluit om de statuten van [bedrijf 3] te wijzigen terug te draaien, dan wel om een nieuw besluit te nemen om de statuten van [bedrijf 3] weer in zijn oorspronkelijke staat te herstellen, en
b) te bepalen dat, indien niet binnen 48 uur na het wijzen van het vonnis vrijwillig is voldaan aan deze instructie, het vonnis in de plaats treedt van de handtekening van [appelant] onder het bestuursbesluit tot herroeping van het besluit tot wijziging van de statuten c.q. onder het besluit de oude statuten weer in zijn oorspronkelijke staat te herstellen;
III. [bedrijf 1] c.q. [appelant] te gebieden om (mee te werken aan) het verkrijgen van toegang tot de bankrekening van [bedrijf 1] voor [geintimeerde] ;
IV. Vordering onder I en/of II en/of III onder verbeurte van een dwangsom aan [geintimeerde] door [appelant] van € 10.000,00 per dag dat niet wordt voldaan aan dit vonnis 48 uur na het uitspreken hiervan, met een maximum van € 500.000,00;
V. [geintimeerde] machtiging te verlenen om als 50% aandeelhouder een aandeelhoudersver- gadering bijeen te roepen;
VI. [bedrijf 1] te veroordelen om aan [geintimeerde] de door hem extra betaalde € 12.500,00 te betalen c.q. [appelant] te gebieden deze betaling te doen;
VII. die voorzieningen te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren;
VIII. met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
4.2.
De rechtbank heeft verstek verleend tegen [bedrijf 1] als niet verschenen gedaagde, de onder I en II vermelde vorderingen van [geintimeerde] toegewezen tegen [bedrijf 1] met veroordeling van [appelant] om aan een ander mee te werken en met veroordeling van [appelant] om aan [geintimeerde] een dwangsom te betalen van 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan een van de terzake uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van (in totaal) € 500.000,00 is bereikt, de vordering onder VI toegewezen en met veroordeling van [bedrijf 1] en [appelant] in de kosten van de procedure.

5.Beoordeling

5.1.
Deze zaak betreft een kort geding. Uit de processtukken en de uitlatingen van partijen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is genoegzaam gebleken dat nog steeds sprake is van substantiële meningsverschillen tussen partijen. [geintimeerde] heeft daarom nog steeds voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen die zich ook voor een beoordeling in kort geding lenen. Dit geldt zowel voor het principaal als het incidenteel appel.
5.2.
[appelant] heeft in hoger beroep in het principaal appel zeven grieven aangevoerd en als volgt geconcludeerd:
A.1 Primair, het vonnis (waarvan beroep) te vernietigen en opnieuw rechtdoende te
bepalen dat de Nederlandse rechter ex art. 24 lid 2 Brussel I bis-Verordening (EU
1215/2012) onbevoegd is om kennis te nemen van de door [geintimeerde] in eerste aanleg ingestelde vorderingen sub I en sub II;
A.2 Subsidiair, het vonnis (waarvan beroep) te vernietigen en [geintimeerde] niet ontvankelijk
te verklaren in zijn vorderingen, althans zijn vorderingen af te wijzen;
B. [geintimeerde] te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van het in deze te wijzen
vonnis het bedrag ter hoogte van EUR 12.500 dat hij op 19 oktober 2023 van de bankrekening van [bedrijf 1] bij Bunq Bank aan zichzelf heeft overgemaakt terug te storten op die bankrekening van [bedrijf 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 19 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
C. Te bepalen dat [geintimeerde] aan [appelant] een dwangsom verschuldigd is van EUR 2.000 voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat hij nalaat aan de veroorde- ling in dit petitum sub B te voldoen;
D. [geintimeerde] te veroordelen aan [appelant] terug te betalen het bedrag van EUR
2.649,74 ter zake de proceskostenveroordeling (vermeerderd met kosten) uit
hoofde van het kort geding vonnis in eerste aanleg, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 5 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
E. [geintimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten, aan
de zijde van [appelant] , bepaald op EUR 173,- voor (na)salaris advocaat zonder betekening, dan wel EUR 283,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het arrest.
5.3.
[geintimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven van [appelant] en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appelant] in de kosten van het principaal appel.
5.4.
In het incidenteel appel heeft [geintimeerde] zijn eis vermeerderd en – samengevat – gevor-
derd om:
  • [appelant] te veroordelen mee te werken aan het nemen van een bestuursbesluit, teneinde een Italiaanse advocaat (de heer [naam 5] , dan wel een andere onafhankelijke advocaat) te instrueren om het hiervoor onder 3.15 bedoelde bestuursbesluit te effectueren, en,
  • [appelant] te veroordelen mee te werken aan het doen benoemen door de Onderne- mingskamer van een deskundige als adviseur om namens het bestuur van [bedrijf 1] besluiten te nemen, ingeval van een impasse over enig besluit,
beide vorderingen onder verbeurte van een dwangsom aan [geintimeerde] door [appelant] van € 10.000 per dag dat niet wordt voldaan aan het arrest binnen 48 uur na betekening hiervan, met een maximum van € 500.000, en
- het hof verzocht die maatregelen te treffen die het hof gerede acht in goede justitie te bepalen,
alles met veroordeling van [appelant] in de kosten van het hoger beroep.
5.5.
[appelant] heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven van [geintimeerde] en tot niet-ontvankelijkverklaring van [geintimeerde] in zijn (nieuwe) vorderingen dan wel deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van het incidenteel appel. Het hof oordeelt als volgt.
in het principaal appel:
Rechtsmacht (grief 1)
5.6.
Grief 1 van [appelant] betreft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in deze zaak ten aanzien van de hiervoor onder nr. 4.1 vermelde vorderingen van [geintimeerde] sub I en II. Volgens [appelant] is de Italiaanse rechter op grond van artikel 24 lid 1 van de Verorde- ning EU nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, L351/1 (hierna: de Verordening) exclusief bevoegd om kennis te nemen van deze vorderingen van [geintimeerde] . Om deze redenen had de Voorzieningenrechter zich onbevoegd moeten verklaren. [geintimeerde] heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden.
5.7.
Artikel 24 van de Verordening ziet, voor zover hier relevant, op geschillen over de geldigheid, nietigheid of ontbinding van besluiten van organen van vennootschappen of rechtspersonen en wordt, nu het een uitzondering betreft op de hoofdregel dat het gerecht bevoegd is van de lidstaat waarin verweerder woonplaats heeft, beperkt uitgelegd. Vordering I en II van [geintimeerde] zijn gericht tegen [bedrijf 1] , een Nederlandse vennootschap en [appelant] als haar bestuurder en de gevorderde voorzieningen strekken ertoe die Nederlandse vennootschap, in haar hoedanigheid van aandeelhouder van [bedrijf 3] , een tweetal door [geintimeerde] gewenste aandeelhoudersbesluiten te doen nemen. Een dergelijke voorziening betreft niet de geldigheid, nietigheid of ontbinding van eerdere besluiten van (organen van) [bedrijf 3] en valt dus buiten het bereik van artikel 24 van de Verordening.
5.8.
De hoofdvestiging en dus de woonplaats van [bedrijf 1] als bedoeld in artikel 63 lid 1 onder c van de Verordening is in Amsterdam. Op grond van artikel 4 juncto artikel 63 lid 1 onder c van de Verordening is de Nederlandse rechter dan bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [geintimeerde] voor zover deze vorderingen zich richten tegen [bedrijf 1] . Ten aanzien van [appelant] is de Nederlandse rechter dan bevoegd op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening nu tussen de vorderingen tegen [bedrijf 1] en de vorderingen tegen [appelant] een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. De Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam was daarmee op grond van artikel 63 lid 1 sub c juncto artikel 8 lid 1 van de Verordening juncto artikel 107 Rv, zowel ten aanzien van [bedrijf 1] als [appelant] , bevoegd. Grief 1 faalt.
Schikking van 18 mei 2022
5.9.
Met haar
grieven 2 tot en met 5bestrijdt [appelant] – samengevat – het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van de gang van zaken op de algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 3] van 5 mei 2023 en de daar genomen aandeelhoudersbesluiten tot ontslag van de heer [naam 2] als bestuurder van [bedrijf 3] en tot wijziging van de statuten van [bedrijf 3] . De grieven betreffen daarmee de hiervoor onder 4.1 vermelde vorderingen I en II van [geintimeerde] voor zover gericht tegen [appelant] en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof oordeelt als volgt.
5.10.
De door [geintimeerde] gevraagde voorlopige voorzieningen zijn gebaseerd op de door partijen op 18 mei 2022 ten overstaan van de rechter-commissaris van de Ondernemingskamer getroffen schikking (hierna: de schikking) (zie 3.5), de statuten van [bedrijf 1] en het aandeelhoudersbesluit van 29 september 2022 (zie 3.7). Hieruit blijkt het volgende.
5.11.
Met de schikking hebben partijen een regeling getroffen waarmee werd beoogd een (vennootschappelijk) evenwicht (‘pariteit’) tussen [geintimeerde] en [appelant] te creëren.
5.12.
Op het niveau van
[bedrijf 1]zouden daartoe zowel [geintimeerde] als [appelant] tot bestuurder worden benoemd, waarbij zij alleen gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd waren en waarbij – binnen het bestuur – geen van beiden als voorzitter van het bestuur zou fungeren. Met het aandeelhoudersbesluit van 29 september 2022 is hieraan uitvoering gegeven. Deze afspraak sluit ook aan bij het in artikel 10 lid 2 van de statuten van [bedrijf 1] bepaalde. Partijen hebben verder procedure-afspraken gemaakt voor het geval dat, als gevolg van die pariteit, binnen het bestuur dan wel de algemene vergadering van [bedrijf 1] sprake is van een impasse (zie nr. 6 van het proces-verbaal van de schikking). In geval van een impasse binnen de algemene vergadering hebben partijen afgesproken dat zij zich verbinden aan het oordeel van een bindend adviseur, waarbij zij de Ondernemingskamer gezamenlijk zullen verzoeken om een deskundige voor te dragen die als bindend adviseur zal optreden.
5.13.
Op het niveau van
[bedrijf 3]hebben partijen dit evenwicht willen bereiken door [bedrijf 1] (op voordracht van [geintimeerde] ) [naam 2] te laten benoemen als (uitvoerend) bestuur- der van [bedrijf 3] en (op voordracht van [appelant] ) [appelant] als toezichthoudend bestuurder van [bedrijf 3] . In dat kader heeft [appelant] op uitdrukkelijk verzoek van de toenmalige door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder van [bedrijf 1] ( [naam 1] ) bij e-mail van haar advocaat van 12 mei 2022 aanvullend nog bevestigd dat zij geen misbruik zou maken van haar invloed op haar echtgenoot [appelant] in relatie tot diens toekomstige verantwoordelijkheden (als beoogd toezichthoudend bestuurder van [bedrijf 3] )
(“my clients hereby confirm that they will not misuse their influence they have (if any) on Mr [appelant] with respect to his future responsibility”).
5.14.
Partijen hebben aldus zowel voor [bedrijf 1] als (via [bedrijf 1] in haar hoedanig-heid van enig aandeelhouder van [bedrijf 3] ) voor [bedrijf 3] afspraken gemaakt die strekken tot het verzekeren van pariteit binnen beide vennootschappen. Daarnaast hebben de in de schikking vastgelegde afspraken onder meer betrekking hebben op wat [bedrijf 3] zal moeten doen. Hieruit leidt het hof af dat de schikking mede betrekking heeft op de bevoegdheden die partijen hebben als bestuurders van [bedrijf 1] , in het bijzonder ook waar het gaat om het uitoefenen van de bevoegdheden en mogelijkheden tot aansturing die [bedrijf 1] heeft als controlerend aandeelhouder van [bedrijf 3] . Het hof verwerpt dan ook de stelling van [appelant] tijdens de mondelinge behandeling dat de afspraken in de schikking slechts zien op de bevoegdheden van partijen als aandeelhouders van [bedrijf 1] en niet als haar bestuurders.
5.15.
Anders dan [appelant] kennelijk in rov. 4.12 van het bestreden vonnis leest, stonden de door partijen gemaakte (procedure-)afspraken op zich zelf niet aan het houden van een aandeelhoudersvergadering van [bedrijf 3] in de weg. Van belang is slechts dat daarbij de gemaakte afspraken niet werden geschonden respectievelijk dat de statuten van [bedrijf 1] werden nageleefd door partijen. Het hof is van oordeel dat [appelant] deze verplichtingen heeft geschonden en licht dit als volgt toe.
Aandeelhoudersvergadering van [bedrijf 3] van 5 mei 2023
5.16.
Uit de stellingen van partijen en de notulen van de aandeelhoudersvergadering van [bedrijf 3] van 5 mei 2023 blijkt onder meer – samengevat – dat [appelant] als enige namens [bedrijf 1] het woord heeft gevoerd en heeft gestemd over de geagendeerde onderwerpen. Of [appelant] het er al dan niet
bewusttoe heeft geleid dat zij als ‘voorzitter’ (
chairman) namens [bedrijf 1] op de aandeelhoudersvergadering kon spreken en stemmen kan daarbij in het midden blijven. Door in haar eentje namens [bedrijf 1] ter vergadering op te treden en te stemmen heeft [appelant] de met [geintimeerde] gemaakte afspraken in de schikking geschonden en tevens in strijd met het bepaalde in artikel 10 lid 2 van de statuten van [bedrijf 1] – en daarmee onrechtmatig jegens [geintimeerde] als mede-aandeelhouder van [bedrijf 1] – gehandeld.
5.17.
[appelant] heeft nog aangevoerd dat het in deze zaak gaat om aangelegenheden die alleen (het bestuur van) [bedrijf 3] aangaan. Daarmee gaat zij eraan voorbij dat haar wordt verweten te hebben gehandeld ‘namens [bedrijf 1] ’ als aandeelhouder van [bedrijf 3] , terwijl zij op grond van de afspraken in de schikking en artikel 10 lid 2 van de statuten slechts samen met [geintimeerde] ‘namens [bedrijf 1] ’ mocht optreden, en waarbij haar eigenmachtig handelen gericht was op het in haar voordeel doorbreken van de pariteit binnen [bedrijf 3] die tussen partijen is afgesproken in hun schikking.
5.18.
[appelant] heeft in verband met het haar gemaakte verwijt dat zij niet in haar eentje [bedrijf 1] mocht vertegenwoordigen nog gewezen op het onderscheid tussen enerzijds (interne) beraadslaging en besluitvorming binnen een vennootschap en anderzijds (externe) vertegenwoordiging van die vennootschap jegens derden. Dat onderscheid maakt zij op zichzelf terecht, maar zij verbindt daaraan onjuiste conclusies. Als [appelant] en [geintimeerde] , als bestuurders van [bedrijf 1] , het intern niet eens konden worden over het gewenste stemgedrag van [bedrijf 1] op de aandeelhoudersvergadering van [bedrijf 3] op 5 mei 2023 en/of wie van hen beiden [bedrijf 1] op die aandeelhoudersvergadering zou vertegenwoordigen, hadden zij ter doorbreking van deze impasse de in hun schikking overeengekomen stappen moeten zetten. [appelant] heeft ten onrechte die weg niet gevolgd. Of [appelant] zonder het bestaan van de schikking een beroep had kunnen doen op artikel 2:239 lid 6 BW om intern in haar eentje over dat stemgedrag te beslissen en of zijzelf daarvoor niet net zo geconflicteerd was als [geintimeerde] , zoals [geintimeerde] heeft gesteld, kan het hof daarom in het midden laten.
5.19.
Nu de gevraagde voorzieningen strekken tot ongedaanmaking van (de gevolgen van) het onrechtmatig eigenmachtig optreden van [appelant] en herstel van de situatie zoals die eerder tussen partijen was overeengekomen, hoeft het hof niet in te gaan op de vraag of dat optreden heeft geleid tot rechtsgeldige besluiten of andere rechtshandelingen.
5.20.
Door haar handelen heeft [appelant] feitelijk [geintimeerde] ‘buitenspel’ gezet en ook in strijd met haar hiervoor onder 5.13 vermelde toezegging gehandeld (althans in ieder geval de schijn gewekt dit te hebben gedaan). Dit alles klemt eens te meer nu de hieraan in belangrijke mate ten grondslag gelegde feiten, namelijk het veronderstelde concurrerend handelen van [geintimeerde] en [naam 2] via een andere vennootschap ( [bedrijf 1] ), door [geintimeerde] (en [naam 2] ) zijn betwist en [appelant] na het ontdekken hiervan niet eerst de dialoog met [geintimeerde] heeft opgezocht. In plaats daarvan is direct aangestuurd op een aandeelhoudersvergadering van [bedrijf 3] , waar verregaande besluiten waren geagendeerd, die – bij het aannemen daarvan – [geintimeerde] ernstig zouden benadelen. Dat is naar het oordeel van het hof niet te verenigen met de in de schikking door partijen gemaakte afspraken.
5.21.
Ten aanzien van het besluit tot ontslag van [naam 2] als (uitvoerend) bestuurder van [bedrijf 3] is het hof van oordeel dat [geintimeerde] nog steeds een belang heeft bij het ongedaan maken van dit besluit. De benoeming van [naam 2] als bestuurder van [bedrijf 3] was onderdeel van de schikking en de door partijen beoogde ‘pariteit’ en kan dus niet eenzijdig door [appelant] via de aandeelhoudersvergadering van [bedrijf 3] ongedaan worden gemaakt. Het ongedaan maken van het ontslagbesluit maakt een herstel van deze ‘pariteit’ mogelijk. Mocht [naam 2] – zoals door [appelant] is gesteld maar door [geintimeerde] is betwist – niet bereid zijn als bestuurder van [bedrijf 3] te (blijven) fungeren, dan zullen partijen gezamenlijk een oplossing hiervoor moeten vinden indachtig de door hen gemaakte afspraken. Hetzelfde geldt voor het besluit tot het wijzigen van de statuten van [bedrijf 1] .
5.22.
[geintimeerde] heeft er recht op en belang bij dat deze besluitvorming en/of de eventuele gevolgen daarvan ongedaan worden gemaakt en de pariteit binnen [bedrijf 3] wordt hersteld, en de vorderingen I en II strekken daartoe.
5.23.
De slotsom is dan ook dat de door [geintimeerde] gevraagde voorlopige voorzieningen in relatie tot vorderingen I en II van [geintimeerde] toewijsbaar zijn. Op het voorgaande stuiten
grieven 2 tot en met 5af.
Betaling van € 12.500,= door [bedrijf 1] aan [geintimeerde] (grief 6)
5.24.
De schikking omvat onder nr. 8 ook de betaling door [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 3] van een bedrag van € 12.500,00 aan [geintimeerde] . De door [appelant] met grief 6 ter discus-sie gestelde handelwijze van [geintimeerde] (het eigenmachtig bewerkstelligen dat Invest- pharma deze betaling verrichtte), laat – wat daar verder ook van zij – onverlet dat daarmee door [bedrijf 1] uitvoering is gegeven aan de schikking en Sazaud de betaling heeft ontvangen waarop hij volgens de schikking recht had.
5.25.
Ten aanzien van het door [appelant] gedane beroep op artikel 6:230 lid 2 BW, waardoor onderdeel 8 van de schikking en daarmee de titel voor de betaling door Invest- pharma aan [geintimeerde] zou vervallen, geldt dat dit beroep door [appelant] –gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [geintimeerde] - onvoldoende is onderbouwd. Honorering van dit beroep vergt voorts een uitgebreider feitenonderzoek en daarvoor is in dit kort geding geen plaats. Ook de overige door [appelant] aangevoerde gronden waarom de betaling ongedaan zou moeten worden gemaakt kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis op dit punt. Daarmee staat in dit geding vast dat [geintimeerde] op goede gronden aanspraak maakte op de verlangde betaling door [bedrijf 1] . De voorzieningenrechter heeft die vordering daarom terecht toegewezen en voor terugbetaling bestaan geen gronden. Grief 6 faalt.
5.26.
Grief 7 bevat geen zelfstandige klacht.
Slotsom in het principaal appel
5.27.
De grieven treffen geen doel en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Daarmee zijn ook de vorderingen van [appelant] onder A1, A2, B, C, D en E (zie onder 5.2) niet toewijsbaar. [appelant] is in het principaal appel in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geintimeerde] .
Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
griffierecht € 343,00
salaris advocaat
€ 3.035,00(tarief II, 2,5 punten)
Totaal € 3.378,00.
5.28.
Het hof zal de proceskostenveroordeling op grond van artikel 258 Rv ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
in het incidenteel appel:
5.29.
[geintimeerde] heeft geen grieven opgeworpen tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om niet te beslissen op zijn hiervoor onder nr. 4.1 sub III en V vermelde vorderingen. Deze beslissing is dus onherroepelijk.
5.30.
Met zijn incidenteel appel legt [geintimeerde] twee nieuwe vorderingen ter beoordeling aan het hof voor. [appelant] heeft zich niet verzet tegen de eisvermeerdering, zodat het hof bij de beoordeling zal uitgaan van de vermeerderde eis van [geintimeerde] . Daarbij zal tevens – voor zover relevant – op het verweer van [appelant] worden ingegaan.
5.31.
Ter toelichting van zijn nieuwe vorderingen stelt [geintimeerde] dat [appelant] welis- waar uitvoering heeft gegeven aan het bestreden vonnis door haar medewerking te verlenen aan het hiervoor onder 3.15 bedoelde bestuursbesluit, maar dat [appelant] vervolgens weigert aan de daarin verwoorde instructie uitvoering te geven. [geintimeerde] wil dat [bedrijf 1] daarom een besluit neemt tot het inschakelen van een onafhankelijk advocaat die [appelant] zal moeten dwingen om aan die instructie uitvoering te geven en stelt dat [appelant] weigert mee te werken aan een dergelijk besluit van [bedrijf 1] . Zijn nieuwe vorderingen strekken er toe dat [appelant] tot die medewerking zal worden veroordeeld, en ook tot medewerking aan de benoeming van een bindend adviseur door de Ondernemingskamer, zoals tussen partijen ook is overeengekomen in hun schikking, om namens het bestuur van [bedrijf 1] te beslissen bij impasses over toekomstige besluiten. [geintimeerde] heeft, ten slotte, nog verzocht dat het hof hem op grond van artikel 2:220 BW machtigt tot het bijeenroepen van een vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 1] .
Vordering tot medewerking aan nemen bestuursbesluit tot instructie van Italiaanse advocaat
5.32.
Op grond van deze vordering zou [appelant] moeten worden veroordeeld om
mee te werken aan het door [bedrijf 1] nemen van een bestuursbesluit op grond waarvan een Italiaanse advocaat (de heer [naam 5] , dan wel een andere onafhankelijke advocaat) kan worden geïnstrueerd om een niet in het dictum specifiek omschreven bestuursbesluit te effectueren. [geintimeerde] heeft verzuimd een grondslag voor deze vordering te stellen terwijl voorts – zoals [appelant] terecht betoogt – binnen [bedrijf 1] nog geen bestuursbesluit is genomen om een advocaat in te schakelen en met toewijzing van de vordering het interne besluitvormingsproces van [bedrijf 1] zou worden gepasseerd. Ook overigens acht het hof de vordering te vaag en te onbepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen. De vordering wordt dan ook afgewezen.
Vordering tot medewerking aan benoeming van een bindend adviseur door de Ondernemings- kamer
5.33.
Deze vordering van [geintimeerde] strekt er in materiële zin toe om uiteindelijk met de hulp van de Ondernemingskamer een bindend adviseur te (doen) benoemen die vervolgens mogelijk een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de voortdurende geschillen tussen partijen. [geintimeerde] heeft daartoe gesteld dat sprake is van een impasse tussen de aandeel- houders van [bedrijf 1] , waardoor zelfs de meest simpele noodzakelijke besluiten van [bedrijf 1] , zoals het aanwijzen van een boekhouder/accountant, niet kunnen worden genomen.
5.34.
[appelant] heeft – samengevat – daartegenover aangevoerd dat geen sprake is van een impasse en er dus ook geen reden bestaat om een bindend adviseur door de Ondernemingskamer te laten benoemen. Voorts gaat de vordering van [geintimeerde] verder dan hetgeen partijen in de schikking (onder punt 6) zijn overeengekomen, is de vordering ongelimiteerd in tijd en niet beperkt tot een specifiek besluit, zodat deze moet worden afgewezen, dit alles aldus [appelant] . Het hof oordeelt als volgt.
5.35.
Partijen twisten al maanden over de agenda voor een algemene vergadering van [bedrijf 1] , die daardoor niet kan plaatsvinden. Daardoor is de besluitvorming binnen [bedrijf 1] verlamd en is [bedrijf 1] thans feitelijk een ‘stuurloos schip’, waarbij voor beide partijen naar het oordeel van het hof ook aanzienlijke risico’s terzake bestuurders- aansprakelijkheid dreigen. Dit alles is niet in het belang van [bedrijf 1] noch van partijen en heeft ook gevolgen voor [bedrijf 3] , ten aanzien van welke vennootschap – zoals deze procedure duidelijk maakt – partijen ook van mening verschillen over tal van zaken.
5.36.
Uit de procestukken is gebleken dat een eenzijdig verzoek van [geintimeerde] aan de Ondernemingskamer van 8 januari 2024 om een bindend adviseur te benoemen niet door de Ondernemingskamer in behandeling is genomen, omdat het geen gezamenlijk verzoek betrof en omdat [appelant] de Ondernemingskamer had bericht dat geen sprake was van een impasse tussen de aandeelhouders. Tijdens de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure heeft [appelant] opnieuw geweigerd om mee te werken aan een gezamenlijk verzoek aan de Ondernemingskamer, onder meer omdat zij de uitkomst van een procedure in Frankrijk omtrent de nalatenschap van de moeder van partijen wil afwachten. [geintimeerde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5.37.
Aan [appelant] kan in dit verband worden toegegeven dat de schikking niet inhoudt dat de te benoemen bindend adviseur namens het bestuur van [bedrijf 1] besluiten kan nemen (waartoe de vordering van [geintimeerde] mede strekt) en dat de rol van de bindend adviseur volgens de bewoordingen van de schikking is beperkt tot impasses in de algemene vergadering van aandeelhouders. Zij gaat er dan echter aan voorbij dat in de schikking staat dat de algemene vergadering van aandeelhouders beslist als er een impasse in het bestuur is. Indirect heeft de bindend adviseur in de schikking dus ook een rol toebedeeld gekregen bij een impasse in de besluitvorming door het bestuur.
5.38.
Nu partijen niet in staat zijn het eens te worden over zelfs maar een datum of agenda voor een algemene vergadering van aandeelhouders, en ook geen bestuursbesluiten kunnen worden genomen waarover partijen het eens zijn, is naar het oordeel van het hof reeds om die reden sprake van een impasse als bedoeld in de schikking. Een andere specifieke en dringende impasse is gelegen in de weigering van [appelant] om mee te werken aan besluitvorming van [bedrijf 1] die naar aard en inhoud geschikt is [appelant] ertoe te bewegen alsnog en op korte termijn uitvoering te geven aan de hem gegeven instructie in het bestuursbesluit van 8 augustus 2023. Als controlerend aandeelhouder van [bedrijf 3] die de bestuurders van [bedrijf 3] kan ontslaan en benoemen, moet [bedrijf 1] geacht worden [appelant] tot naleving van die instructie te kunnen bewegen, en [appelant] heeft dat op zichzelf ook niet betwist. Met haar weigering creëert [appelant] welbewust een impasse die herstel van de overeengekomen pariteit binnen [bedrijf 3] frustreert.
5.39.
Het hof is dan ook van oordeel dat [geintimeerde] recht en voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering dat [appelant] zal worden bevolen mee te werken aan de benoeming door de Ondernemingskamer van een onafhankelijke deskundige, die voor partijen als bindend adviseur zal optreden telkens wanneer een van de partijen een voorstel doet voor een binnen [bedrijf 1] te nemen besluit en binnen de algemene vergadering de stemmen over dat voorstel staken (eventueel nadat eerder al in het bestuur de stemmen over dat voorstel staakten). Zo’n voorstel van een van de partijen kan ook betrekking hebben op het bijeenroepen van vergaderingen of agenderen van besluiten.
5.40.
Het hof zal de gevraagde voorziening dan ook toewijzen op de wijze als is vermeld onder 6.5 in het dictum. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd als is vermeld onder 6.6 in het dictum. Terzijde merkt het hof nog wel op dat partijen daarover niets hebben aangevoerd maar dat het in de rede ligt dat de kosten en honorering van de bindend adviseur zullen worden gedragen door [bedrijf 1] .
Geen machtiging tot het bijeenroepen van de vergadering van aandeelhouders
5.41.
[geintimeerde] heeft, ten slotte, nog verzocht dat het hof hem op grond van artikel 2:220 BW machtigt tot het bijeenroepen van een vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 1] . Voor zover dit verzoek al zou moeten worden gezien als een incidentele grief tegen het bestreden vonnis, faalt deze grief reeds hierom omdat het verzoek niet is gedaan in het petitum in het incidenteel appel. Daarnaast geldt – ten overvloede – dat niet is voldaan aan de formele vereisten voor een dergelijk verzoek. Daartoe moet immers eerst [bedrijf 1] worden gehoord of althans worden opgeroepen (artikel 2:221 lid 1 BW) terwijl aan het verzoek een schriftelijk verzoek aan het bestuur van [bedrijf 1] moet zijn voorafgegaan, onder nauwkeurige opgave van de te behandelen onderwerpen, aan welk verzoek het bestuur geen uitvoering heeft gegeven (artikel 2:220 lid 1 BW). Nergens uit blijkt dat aan deze formele vereisten is voldaan, zodat het verzoek ook om die redenen faalt.
5.42.
[appelant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incidenteel hoger beroep aan de zijde van [geintimeerde] worden veroordeeld. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- salaris advocaat: € 1.214,00 ((€ 607,00 (50% van tarief II) x 2 punten).
5.43.
Het hof zal de ten laste van [appelant] uit te spreken veroordelingen op grond van artikel 258 Rv ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6.Beslissing

Het hof:
in het principaal appel:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt [appelant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geintimeerde] vastgesteld op € 3.378,00;
6.3.
verklaart de veroordeling onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in het incidenteel appel:
6.5.
veroordeelt [appelant] om, binnen zeven kalenderdagen nadat dit aan haar voor opmerkingen en controle op onjuistheden is voorgelegd, haar medewerking te verlenen aan indiening van een door [geintimeerde] opgesteld verzoek namens partijen gezamenlijk - waaraan gehecht een afschrift van dit arrest en van het hierna te noemen proces-verbaal - aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, om een onafhankelijke persoon voor te dragen die voor hen als bindend adviseur zal gaan optreden op de wijze als is overwogen onder 5.39 van dit arrest en met inachtneming van hetgeen partijen verder zijn overeengekomen in hun schikking zoals die is vastgelegd in een proces-verbaal van 5 oktober 2022 in het kader van de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer onder nummer 200.281.393/01 OK;
6.6
veroordeelt [appelant] om aan [geintimeerde] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de onder 6.5 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van (in totaal) € 350.000,00 is bereikt;
6.7
veroordeelt [appelant] in de kosten van het geding in het incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geintimeerde] vastgesteld op € 1.214,00;
6.8
verklaart de veroordelingen onder 6.5, 6.6. en 6.7 uitvoerbaar bij voorraad;
6.9
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.L.M. Groenewegen, J.M. van den Berg en J.G. Sijmons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.