Op 15 april 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De zaak betrof de WOZ-waarde van de woning aan de [A-straat] 17 voor het belastingjaar 2015. De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] had de waarde vastgesteld op € 1.170.500, wat door de belanghebbende werd betwist. Tijdens de zitting op 8 april 2025 heeft het Hof de argumenten van de belanghebbende en de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld, mede op basis van vergelijkbare verkoopprijzen van andere woningen in de buurt. Het verzoek van de belanghebbende om de afdeling Grond en Ontwikkeling van de gemeente als derde belanghebbende op te roepen werd afgewezen, omdat het belang daarvan niet duidelijk was. Het Hof concludeerde dat er geen schending was van de beginselen van behoorlijk bestuur en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De kostenveroordeling werd afgewezen, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.