In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het rijden zonder geldig rijbewijs. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 mei 2025 heeft de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis gevorderd, terwijl de raadsman verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een taakstraf van 30 uren op te leggen. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na een periode van dakloosheid, in overweging genomen. Het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk zou zijn, omdat dit de positieve ontwikkeling van de verdachte zou doorkruisen. Het hof heeft de strafoplegging aangepast en een taakstraf van 30 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Tevens heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, maar verbond hieraan geen gevolgen. De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te vernietigen ten aanzien van de strafoplegging en opnieuw recht te doen, met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf als gevolg.