ECLI:NL:GHAMS:2025:147

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
23-003297-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding invoer van cocaïne door middel van containertransportlijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1952, was betrokken bij de voorbereiding van de invoer van cocaïne door het opzetten van een containertransportlijn. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die gericht waren op het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een transportlijn vanuit Zuid-Amerika naar Nederland heeft opgezet, met als doel cocaïne te vervoeren. Tijdens de rechtszittingen zijn verschillende telefoongesprekken besproken waarin de verdachte en zijn mededaders gebruik maakten van versluierd taalgebruik om hun activiteiten te verbergen. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de containertransportlijn diende voor de invoer van cocaïne en dat hij actief heeft meegewerkt aan de voorbereidingen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van het voorbereiden van de invoer van cocaïne, wat is bewezen verklaard. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 20 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, en de in beslag genomen voorwerpen zijn onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003297-19
datum uitspraak: 21 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-995024-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 december 2024 en 7 januari 2025 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft partieel hoger beroep (voor zover het gaat om het bewezenverklaarde feit 3) ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd dat:
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2015 tot en met 15 maart 2016 te Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of Tilburg, althans (elders) in Nederland en/of Antwerpen, althans (elders) in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen een of meer (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen
plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om
daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te
vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk(telkens)
- één of meer (telefoon)gesprek(ken) in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of één of
meer smsbericht(en) en/of pingbericht(en) verstuurd en/of ontvangen met betrekking
tot het importeren en/of het vervoeren van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne
en/of de vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen
- een of meer ontmoeting(en) en/of bespreking(en) gehad met betrekking tot het
invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of
vervoeren van die cocaïne met zijn mededader(s) en/of één of meer andere
perso(o)n(en) en/of
- contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en/of één of
meer andere perso(o)n(en) en/of
- een of meerdere bedrijf/bedrijven gezocht en/of een of meerdere bedrijf/bedrijven
bij zijn medeverdachte(n) aangedragen die als dekmantel konden fungeren/dienen
voor het invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen van die cocaïne
en/of
- met één of meer mededaders contact opgenomen en/of met één of meer mededaders
ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het importeren of vervoeren van een (grote)
hoeveelheid cocaïne en/of de deklading daarvan en/of
- zorggedragen dat de container(s) met een hoeveelheid cocaïne en/of de vracht(en)
waarin die cocaïne was verborgen aan hem en/of zijn mededader(s) en/of één of meer
andere perso(o)n(en) zou(den) worden afgeleverd en/of
- zorggedragen voor het vervoer van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of de
vracht(en) waarin die cocaïne was verborgen en/of
- ( (daartoe) (meermalen) afgereisd naar Miraflores, althans Peru en/of aldaar verbleven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waartegen beroep

Het vonnis waartegen het beroep gericht is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Daartoe heeft zij betoogd, samengevat, dat uit verschillende telefoongesprekken tussen de verdachte en ‘ [naam 1] (hierna ook: [naam 1] ) blijkt dat hij wist dat het doel van het opzetten van de containertransportlijn was om hiermee cocaïne in te voeren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd, samengevat, dat de containertransportlijn door [getuige] , [medeverdachte] en [naam 1] is opgezet en dat de verdachte hierbij slechts als tolk betrokken is geweest. Hij wist niet dat de transportlijn in werkelijkheid diende om de invoer van cocaïne in Nederland mogelijk te maken.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat uit de door [medeverdachte] ter zitting van het hof als getuige in de strafzaak van de verdachte afgelegde verklaring blijkt dat [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode samen met [getuige] en [naam 1] bezig is geweest met het opzetten van een transportlijn vanuit Zuid-Amerika naar Nederland, met als doel om cocaïne, verstopt in containers, naar Nederland te brengen. Dit is door de verdediging ook niet weersproken.
Het hof komt op grond van de bewijsmiddelen, begrepen tegen de achtergrond van voornoemde verklaring van [medeverdachte] , tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft gepleegd en betrekt daarbij onder meer de volgende voor die bewezenverklaring redengevende omstandigheden:
 Tijdens een telefoongesprek op 24 oktober 2015 zegt [naam 1] tegen de verdachte dat dit product ideaal is vanwege de vorm en dat het niet uitmaakt dat ze in deze producten investeren terwijl ze later niet worden verkocht. Het moet als een investering worden gezien, als het ideale voor datgene wat zij willen gaan doen. Als de verdachte opmerkt dat het probleem was dat het product niet kon worden verkocht, reageert [naam 1] met de opmerking dat het niet uitmaakt als het niet snel kan worden verkocht: het is een investering, weinig bovendien voor wat ze gaan verdienen. De verdachte zegt vervolgens dat hij dat begrijpt, maar dat het beter is om een klant te hebben, want dan zijn de papieren van het bedrijf compleet.
Het hof leidt uit dit gesprek af dat het kennelijk niet uitmaakte wat de lading van de containers zou zijn en dat verkoop daarvan niet van belang was. Het ging om het andere product in de containers: daarmee zou het geld worden verdiend. De verdachte begrijpt dit klaarblijkelijk en denkt actief mee met [naam 1] over de wijze waarop hieraan uitvoering gegeven zou kunnen worden.
 Tijdens een telefoongesprek op 31 oktober 2015 zegt de verdachte tegen [naam 1] dat hij twee nieuwe bedrijven heeft – één voor het recyclen van papier en één met hout – en vraagt of deze bedrijven voor [naam 1] geschikt zijn. [naam 1] maakt duidelijk dat deze bedrijven voor hun ‘project’ niet geschikt zijn, omdat daarvoor speciale vergunningen nodig zijn en er dubbele controle is bij de douane. De verdachte antwoordt dat deze producten dan inderdaad vanwege de controles niet geschikt zijn omdat ze dan ‘het andere’ schaden. [naam 1] merkt op dat een bedrijf met levensmiddelen beter is.
Het hof leidt uit dit gesprek af dat er lading voor de containers moest worden gevonden. De meest uiteenlopende producten werden als optie besproken. Duidelijk was dat het niet een product mocht zijn dat de bijzondere aandacht van de douane had, omdat dit de aanwezigheid van een andere lading in gevaar zou kunnen brengen. In samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen is duidelijk dat [naam 1] en de verdachte hier gezamenlijk aan het verkennen waren welke soort lading weinig risico met zich bracht, teneinde een andere lading te kunnen verhullen.
 Tijdens een telefoongesprek op 24 november 2015 licht de verdachte aan [naam 1] toe dat zijn zoon (en niet hijzelf) naar [naam 1] in Peru is afgereisd. [naam 1] zegt vervolgens tegen de verdachte dat het hotel waar diens zoon verblijft “heet” is, aangezien de DEA (het hof begrijpt: de Drug Enforcement Administration, die zich bezig houdt met de bestrijding van drugs) daar een verdieping heeft. De zoon van de verdachte is, hoewel [naam 1] heeft uitgelegd dat die plek “in de hens staat en het hol van de leeuw is”, daar toch gaan zitten.
 De verdachte en [naam 1] gebruiken tijdens telefoongesprekken consequent vage en zeer algemene bewoordingen. Daarbij wordt gerefereerd aan personen en zaken zonder dat deze bij naam worden genoemd. Zo wordt verwezen naar de ‘meneer’, de ‘vriend’, ‘dingen’, ‘product’, ‘die andere personen’, het ‘andere’ en, als kennelijk naar een land wordt verwezen, de ‘buren van hier’. Desondanks begrijpen de verdachte en [naam 1] elkaar steeds goed en is het voor de verdachte niet nodig om een nadere toelichting te vragen.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich aldus van versluierende taal bediende, met gebruikmaking bovendien van een encryptietelefoon waarmee e-mailberichten versleuteld werden verstuurd. Deze combinatie van het gebruik van een encryptietelefoon en het bezigen van sluiertaal kan, bij gebreke van enige toelichting daarop van de verdachte en bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, tot geen andere conclusie leiden dan dat de verdachte en zijn mededaders zaken bespraken die zagen op het transporteren van harddrugs van Zuid-Amerika naar Europa. Voorts moet uit het verloop van de gesprekken, waaronder het daaruit blijkende begrip aan de zijde van de verdachte en de andere deelnemers van hetgeen wordt besproken, worden afgeleid dat ook de verdachte wist dat op verhullende wijze werd gecommuniceerd over de voorbereiding van die drugstransporten.
 [naam 1] vraagt tijdens een telefoongesprek op 24 oktober 2015 aan de verdachte naar de mogelijkheid om dingen via de lucht eruit te halen. Op verdere vragen van de verdachte licht [naam 1] toe dat het gaat om tien per koffer. De verdachte zegt vervolgens dat dit hier erg moeilijk is.
Het hof leidt uit dit gesprek – mede beschouwd in het licht van de hiervoor genoemde gesprekken – af dat de verdachte en [naam 1] met elkaar de mogelijkheid bespraken om verdovende middelen per vliegtuig, verstopt in koffers, Nederland in te voeren.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van de transportlijn tussen Zuid-Amerika en Europa. Anders dan de verdachte heeft betoogd, was zijn rol allerminst beperkt tot het tolken tussen [naam 1] en [medeverdachte] . Uit de hiervoor genoemde gesprekken blijkt immers dat de verdachte actief heeft meegedacht met [naam 1] over hoe de transportlijn moest worden opgezet en wat de mogelijkheden en risico’s waren bij de uitvoer uit Zuid-Amerika en de invoer in Europa. Ook heeft de verdachte op eigen initiatief potentieel ontvangende bedrijven voor een legale deklading bij [naam 1] aangedragen. In een gesprek met [naam 1] vatte de verdachte de positie van [medeverdachte] samen als degene die ‘de zaken doet’ en die van zichzelf als degene die ‘hier het beheer heeft’. Het hof begrijpt hieruit dat de verdachte aan [naam 1] meedeelt dat [medeverdachte] de afspraken maakte met betrekking tot de transportlijn en dat de verdachte zorgde voor de praktische uitvoering van de lijn in Nederland. Die rolverdeling vindt bevestiging in de omstandigheid dat de verdachte degene was die is gaan kijken naar een lading limoensap die via de transportlijn werd binnengehaald. Zijn nauwe betrokkenheid bij een concreet transport wordt hiermee tevens aangetoond.
Conclusie is dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders in die zin dat het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen. De tot vrijspraak stekkende verweren worden verworpen.
Voorwaardelijk verzoek
Bij pleidooi heeft de verdediging verzocht [getuige] als getuige te horen, onder de voorwaarde dat het hof een bewezenverklaring overweegt. Aan deze voorwaarde is gelet op het voorgaande voldaan. Dit verzoek wordt afgewezen. Zoals hiervoor overwogen heeft de raadsheer-commissaris meerdere pogingen ondernomen om [getuige] als getuige te horen, hetgeen niet heeft geleid tot enig resultaat. Gesteld noch gebleken is dat de omstandigheden thans zodanig gewijzigd zijn dat een verhoor van [getuige] als getuige binnen aanvaardbare termijn mogelijk is.
Overige verweren
De verdediging heeft betoogd dat het feit dat de getuige [getuige] in hoger beroep niet is (en gelet op voorgaande beslissing niet zal worden) gehoord een schending oplevert van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Over een eventueel daaraan te verbinden consequentie heeft de raadsman zich niet uitgelaten, hetgeen de aanduiding van de stelling als verweer overigens minder vanzelfsprekend maakt.
Bij de beoordeling van dit verweer dient te worden vooropgesteld dat de verdediging in de procesfase van het hoger beroep niet eerder dan bij pleidooi ten tijde van de inhoudelijke behandeling heeft verzocht om [getuige] als getuige te horen. De beslissing om deze getuige te horen heeft het hof – mede naar aanleiding van de toewijzing door het hof ter terechtzitting van 5 maart 2021 van het verzoek van de medeverdachte [medeverdachte] (wiens zaak toen gelijktijdig met die van de verdachte werd behandeld) om hem als getuige te horen – in de zaak van de verdachte ambtshalve genomen. Het hof vermag dan ook niet in te zien op welke wijze het niet horen van deze niet door de verdediging verzochte getuige, die bovendien noch in de fase van de opsporing, noch als getuige bij de rechter-commissaris, een de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, enige schending van artikel 6 van het EVRM zou kunnen opleveren. Reeds om die reden wordt het verweer verworpen.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende.
De raadsheer-commissaris heeft verschillende pogingen gedaan om de getuige te horen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2022 blijkt dat het niet mogelijk was om de getuige in de Verenigde Staten buiten aanwezigheid van de autoriteiten te horen en ook de verdediging verzette zich tegen een dergelijk verhoor. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2022 blijkt vervolgens dat is geprobeerd de getuige te horen op het dichtstbijzijnde consulaat, in San Francisco, maar de getuige bleek niet bereid om naar dit consulaat af te reizen. De raadsheer-commissaris heeft vervolgens geconcludeerd dat het, bij gebreke van enig middel naar Amerikaans recht om de getuige tot verschijnen te dwingen, niet mogelijk was om de getuige binnen aanvaardbare termijn te horen en heeft de pogingen tot het (doen) horen van de getuige gestaakt.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat er een geldige reden is dat de getuige (wiens verhoor het hof als gezegd ambtshalve had bevolen) in hoger beroep niet is gehoord. Tot slot is van belang dat de getuige niet een de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd.
Dat onder deze omstandigheden het strafproces door het niet-horen van de getuige [getuige] als geheel niet aan de maatstaven voor een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM voldoet, is door de verdediging niet nader toegelicht en is ook overigens voor het hof niet gebleken.
Dit verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in de periode van 9 juni 2015 tot en met 15 maart 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van handelshoeveelheden cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
hebbende hij, verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging
- telefoongesprekken in versluierd taalgebruik gevoerd en berichten verstuurd en ontvangen met betrekking tot het importeren van hoeveelheden cocaïne en
- ontmoetingen en besprekingen gehad met betrekking tot het invoeren van die cocaïne met zijn mededaders en
- contact onderhouden en afspraken gemaakt met zijn mededaders en
- bedrijven aangedragen, die als dekmantel konden dienen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in bijlage van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, rekening houdend enerzijds met de eerdere veroordelingen van de verdachte tot langdurige gevangenisstraffen wegens Opiumwetdelicten en anderzijds met het feit dat hij sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in 2016 niet meer politie en justitie in aanraking is gekomen en dat de redelijke termijn is overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, zal opleggen.
De raadsman heeft bij wijze van subsidiair standpunt verzocht om een vrijheidsstraf op te leggen die de duur van het ondergane voorarrest niet overschrijdt.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer negen maanden de invoer van partijen cocaïne voorbereid door het opzetten van een zogeheten dekmantel in de vorm van een transportlijn voor fruit vanuit Zuid-Amerika. Daarbij heeft hij samengewerkt met anderen in zowel Nederland als Zuid-Amerika.
De ruime beschikbaarheid van cocaïne in de Nederlandse samenleving vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Het gebruik ervan heeft tal van nadelige effecten voor de mentale en fysieke gezondheid van personen. Bovendien staat het gebruik van cocaïne in min of meer direct verband met de openbare veiligheid. Het uit zich in tal van gedragingen van personen die onder invloed van deze harddrug niet langer in staat zijn om de grenzen van de lichamelijke integriteit van anderen en de veiligheid in het openbare leven en het verkeer in acht te nemen. Het gebruik van cocaïne is bovendien zeer verslavend. Daardoor zijn ook de maatschappelijke kosten voor de behandeling van verslaafde personen aanzienlijk. Tot slot maken de invoer van en handel in harddrugs deel uit van een divers weefsel van criminaliteit dat ondermijnend is voor de openbare orde, de maatschappelijke rust en de veiligheid en de integriteit van het economisch verkeer. Te denken valt aan een veelheid van delicten, variërend van liquidaties en aanslagen tot het grootschalig witwassen van crimineel geld. De door de verdachte gepleegde voorbereidingshandelingen hebben er niet aantoonbaar toe geleid dat er cocaïne op de markt is gekomen. Niettemin kan worden vastgesteld dat zijn handelen hieraan op zeer aanzienlijke schaal zou hebben kunnen bijdragen, als interventies zouden zijn uitgebleven. De wetgever heeft door middel van de zelfstandige strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in artikel 10a Opiumwet onder meer tot uitdrukking gebracht dat ook bij deze handelingen een krachtige strafrechtelijke reactie aangewezen is.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de betrokkenheid van de verdachte gedurende de bewezenverklaarde pleegperiode groot en intensief is geweest. Met grote regelmaat had hij contacten met personen binnen het netwerk waarin hij opereerde. Hij had ontmoetingen, deelde gegevens en gaf sturende informatie door. Er is gewerkt in een hecht georganiseerd verband waarin de verdachte een belangrijke speler was. De ernst van de feiten en de hiervoor weergegeven omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, rechtvaardigen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft enkele gezondheidsproblemen maar naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat deze contra-indicaties opleveren voor de op te leggen vrijheidsstraf. Daar komt bij dat de verdachte blijkens het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 2 december 2024 reeds twee keer tot gevangenisstraffen van lange duur is veroordeeld wegens de invoer van harddrugs. In 1999 is aan hem een gevangenisstraf van zes jaren opgelegd en in 2009 volgde een gevangenisstraf van vijf jaren wegens invoer van harddrugs en voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Opiumwet. Vervolgens is de verdachte (rekening houdend met een periode van detentie) na betrekkelijk korte tijd, de feiten gaan plegen waarvoor hij nu wordt berecht. Dit hardnekkige patroon van herhaling van ernstige Opiumwetdelicten legt naar het oordeel van het hof aanzienlijk gewicht in de schaal bij de straftoemeting.
Het hof acht daarom bij wijze van uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
De verdachte heeft recht op berechting binnen een redelijke termijn. Het hof hanteert daarvoor de maatstaf van twee jaren per feitelijke instantie. De verdachte heeft na zijn aanhouding 196 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht maar hierin is, nu hij de afdoening van zijn strafzaak in eerste aanleg verder in vrijheid heeft kunnen afwachten, geen grond gelegen om af te wijken van deze maatstaf. Ook overigens zijn er geen omstandigheden op grond waarvan daarvan moet worden afgeweken. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 15 maart 2016, de dag waarop de verdachte is aangehouden. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 20 augustus 2019. Dat betekent dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg met ruim één jaar en vijf maanden is overschreden. Namens de verdachte is op 3 september 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst heden, op 21 januari 2025, arrest. In de appelfase is de redelijke termijn van berechting daarom met bijna drie jaren en vijf maanden overschreden. In deze overschrijding van in totaal bijna vijf jaren ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf ten opzichte van het hiervoor genoemde vertrekpunt te verminderen met vier maanden. Dit resulteert in een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dezelfde beslagbeslissingen zal nemen als de rechtbank.
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De verdachte heeft, zoals hiervoor is overwogen, bij het bewezen verklaarde gebruik gemaakt van een encryptietelefoon. De hierna genoemde negen, aan de verdachte toebehorende, encryptietelefoons zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane misdrijf, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf, en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Het hof zal deze telefoons daarom onttrekken aan het verkeer.
De overige hierna genoemde, onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen dienen aan hem te worden teruggegeven, nu deze aan hem toebehoren en er geen grondslag voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer hiervan is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waartegen het beroep is gericht en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 313985)
- 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 313987)
- 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 313988)
- 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 314002)
- 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 314006)
- 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 314007)
- 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 314022)
- 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 314058)
- 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 314066)
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1STK Geld, te weten € 350,00 (goednummer: GRA033.01.02.005)
  • 1STK Geld te weten € 500,00 (goednummer: GRA033.01.01.001)
  • 1STK Motorfiets (goednummer: 314165)
  • 1STK USB-stick (goednummer: 314010)
  • 1STK Computer (goednummer: 314018)
  • 1STK Computer (goednummer: 314020)
  • 1STK Computer (goednummer: 314021)
  • 1STK USB-stick (goednummer: 314034)
  • 1STK USB-stick (goednummer: 314035)
  • 1STK Computer (goednummer: 314067)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 313980)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 313986)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 313996)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 313998)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 313999)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314000)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314001)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314003)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314004)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314005)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314008)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314009)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314011)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314012)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314013)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314014)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314015)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314023)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314024)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314025)
  • 2STKS SIM kaart (goednummer: 314030 2)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314033)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314036)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314037)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314038)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314039)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314040)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314041)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 314044)
  • 1STK USB-stick (goednummer: 314045)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 324348)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 324348)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 324348)
  • 1STK SIM kaart (goednummer: 324351)
  • 1STK Telefoontoestel (goednummer: 314844)
  • 1STK Videoappartuur (goednummer: 313990)
  • 1STK Administratie (goednummer: 314043)
  • 1STK Administratie (goednummer: 314046)
  • 1STK Administratie (goednummer: 315746)
  • 1STK Administratie (goednummer: 315325)
  • 1STK Administratie (goednummer: 314051)
  • 1STK Administratie (goednummer: 314797 1)
  • 1STK Administratie (goednummer: 315320)
  • 1STK Administratie (goednummer: 315321)
  • 1STK Administratie (goednummer: 316067)
  • 1STK Administratie (goednummer: 316068)
  • 1STK Horloge (goednummer: 314069)
  • 1STK Administratie (goednummer: 315186)
  • 1STK Kentekenbewijs (goednummer: 315787)
  • 1STK Administratie (goednummer: 315188)
  • 1STK Administratie (goednummer: 07407205)
  • 1STK Administratie (goednummer: 315751 2)
  • 1STK Geld, te weten € 450,00(goednummer: GRA033.01.01.002).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R.M. Steinhaus en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2025.