ECLI:NL:GHAMS:2025:1477

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
23-002509-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging zware mishandeling en bedreiging met verwerping beroep op noodweer(exces)

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2007, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling en bedreiging. De tenlastelegging betrof een incident op 27 juni 2023, waarbij de verdachte met een mes de aangever in zijn heup heeft gestoken en hem heeft bedreigd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren en 30 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. In hoger beroep heeft het openbaar ministerie het vonnis aangevochten.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 mei 2025 heeft de raadsvrouw van de verdachte een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces. De verdachte zou zich hebben verdedigd tegen een aanval van de aangever, die hem had achtervolgd en fysiek had aangevallen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdediging van de verdachte disproportioneel was ten opzichte van de aanranding. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat het steken met het mes niet gerechtvaardigd was. Het beroep op noodweer en noodweerexces is verworpen.

Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd en de eerder opgelegde straf in stand gehouden, met de toevoeging van een bijzondere voorwaarde voor begeleiding door een IFA-coach. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de aangever, maar houdt ook rekening met de context van de situatie en de geslaagde mediation tussen de partijen. Het hof heeft de proeftijd van de werkstraf beperkt tot één jaar en de verdachte moet meewerken aan de begeleiding door Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002509-24
datum uitspraak: 5 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-063633-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juni 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn (rechter)heup, althans in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 juni 2023 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn (rechter)hand achter voornoemde [slachtoffer] aan te rennen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 juni 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] met een mes in zijn rechterheup heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 juni 2023 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in zijn hand achter voornoemde [slachtoffer] aan te rennen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Beroep op noodweer(exces)

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte vanaf school werd achtervolgd. Bij de bushalte begon de aangever hem te duwen. Op dat moment zag de verdachte dat aangever een fietsslot bij zich had en besefte hij zich dat hij echt in de problemen zat, te meer omdat hij was omsingeld door vrienden van het slachtoffer. De verdachte mocht zich in die situatie verdedigen en dat heeft hij gedaan door het mes te pakken en daarmee vervolgens te steken.
De raadsvrouw heeft subsidiair betoogd dat, wanneer ten aanzien van het handelen van de verdachte sprake zou zijn van disproportionaliteit of van handelen nadat de verdediging niet meer geboden was, de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerdere noodweersituatie was afgelopen op het moment van steken. Het slachtoffer had zich al omgedraaid en rende weg. De daaropvolgende handeling van de verdachte was aanvallend van aard. Van noodweerexces was evenmin sprake.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte werd na school door de aangever en zijn vrienden opgewacht en een tijdje achtervolgd. Eenmaal bij de bushalte zocht de aangever de confrontatie met de verdachte, eerst alleen met woorden, maar daarna ook fysiek. De aangever ging dicht tegen de verdachte aanstaan, pakte hem vast en duwde hem tot driemaal toe. De verdachte duwde de aangever terug, waarop de aangever een fietsketting liet vallen die hij verborgen hield onder zijn jas. De verdachte stapte daarna enkele passen naar achteren, pakte het mes uit zijn rugzak en rende achter de aangever aan. De aangever werd achter de bushalte in zijn heup geraakt door het mes. Al die tijd stonden de vrienden van de aangever in de buurt, sommigen slechts op enkele meters afstand, de situatie in de gaten te houden.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie, in die zin dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangever waartegen de verdachte zicht mocht verdedigen. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte zich op dat moment nog steeds mocht verdedigen, aangezien hij kort daarvoor hard werd geduwd door de aangever, die bovendien bijgestaan werd door een groep vrienden die toekeken en zich op korte afstand van de verdachte en de aangever bevonden. Het hof is echter van oordeel dat de gekozen verdedigingshandeling van de verdachte, het steken met het mes, disproportioneel is ten opzichte van de aanrandingshandelingen van de aangever, die bestonden uit het vastpakken en enkele malen duwen van de verdachte. Dit is zelfs het geval als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat de aangever een fietsketting onder zijn jas verborgen hield, wat de verdachte naar eigen zeggen had gezien, en de aangever niet alleen was gekomen. Dit brengt het hof tot de slotsom dat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het hof verwerpt ook het beroep op noodweerexces, omdat uit het dossier en wat de verdachte hier zelf over heeft verklaard niet aannemelijk is geworden dat bij hem sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat de verdachte bang en angstig was, zoals hij op de zitting in hoger beroep heeft verklaard, is onvoldoende om van een dergelijke gemoedsbeweging te kunnen spreken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft, na de geslaagde mediation in de hoger beroepsfase, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank opgelegd, met dien verstande dat daaraan de bijzondere voorwaarde wordt verbonden dat verdachte meewerkt aan begeleiding door een Intensieve Forensische Aanpak (IFA)-coach en dat het toezicht en de begeleiding wordt uitgevoerd door Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een mes gepakt, heeft de aangever daarmee in zijn heup gestoken en is de aangever achterna gerend met het mes in zijn hand. Daarmee heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en ook voor angst gezorgd bij de aangever. Het geweld heeft bovendien plaatsgevonden op klaarlichte dag op de openbare weg, waar het voor voorbijgangers en omwonenden waarneembaar was. Ook bij hen brengt dergelijk geweld gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Aan de andere kant houdt het hof evenals de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het de aangever is geweest die de confrontatie die dag heeft gezocht. De aangever heeft uiteindelijk verklaard dat hij daar samen met zijn vrienden was om te vechten met de verdachte. Het hof gaat ervan uit dat de situatie angstig en bedreigend was voor de verdachte.
Verder laat het hof in het voordeel van de verdachte meewegen dat de verdachte en de aangever voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep met elkaar hebben gesproken onder begeleiding van een mediator. Deze mediation is geslaagd, zoals blijkt uit de slotovereenkomst van 19 mei 2025 die deel uitmaakt van het dossier. De verdachte heeft zijn excuses aan het slachtoffer aangeboden en zij hebben wederzijds spijt betuigd van hun gedrag. Zij hebben afgesproken om elkaar in de toekomst met rust te laten en elkaar niet te provoceren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aangegeven dat hij in het vervolg anders zal handelen en dat hij geleerd heeft van zijn fout; zijn vader heeft dit ter terechtzitting bevestigd.
Het hof heeft verder acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) zoals opgenomen in de e-mail van 22 mei 2025. Hierin adviseert de Raad om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde het meewerken aan IFA-coaching, onder toezicht en begeleiding van JBRA. De verdachte heeft aangegeven positief te staan tegenover begeleiding door een IFA-coach.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke werkstraf, zoals door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden. Gelet op de geslaagde mediation en het tijdsverloop ziet het hof aanleiding om de proeftijd te beperken tot één jaar, waaraan de door de Raad geadviseerde voorwaarde van meewerken aan begeleiding door een IFA-coach wordt verbonden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan IFA-coaching door Levvel of een soortgelijke instantie.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. M.T.C. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 juni 2025.
Mr. Meerbeek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]