ECLI:NL:GHAMS:2025:1489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.351.588/01 en 200.351.592/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en omgangsregeling tussen minderjarige en moeder

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de 16-jarige minderjarige [minderjarige] en de omgang tussen haar en haar moeder. De kinderrechter in Amsterdam had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, wat de moeder niet accepteert. Ze verzoekt om de machtiging te laten vervallen en om een uitbreiding van de omgangsregeling. De gecertificeerde instelling (GI) is het echter eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoekt om de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 april 2025 zijn beide partijen aanwezig, evenals de raad voor de kinderbescherming. Het hof oordeelt dat de moeder geen belang meer heeft bij de toetsing van de eerdere schriftelijke aanwijzing, omdat er inmiddels een nieuwe aanwijzing is gegeven. De omgangsregeling is uitgebreid, maar het hof vindt het belangrijk dat de GI de regie houdt over de omgang. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, maar het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter. De moeder moet nog een traject doorlopen voordat terugplaatsing van de minderjarige bij haar mogelijk is. Het hof concludeert dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.351.588/01 (
machtiging tot uithuisplaatsing) en
200.351.592/01 (
omgang)
zaaknummers rechtbank: C/13/757592 / JE RK 24-636,
C/13/757753 / JE RK 24-645 en
C/13/759703 / JE RK 24-722
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. F.R.G. Drenth te Amersfoort,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] (16 jaar) en de omgang tussen [minderjarige] en de moeder.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 26 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd. De moeder is het daarmee niet eens en wil, zo begrijpt het hof, dat het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog wordt afgewezen. De GI is het wel eens met de bestreden beschikking.
1.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het inleidende verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen. Ook het inleidende verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgang met [minderjarige] is afgewezen. De moeder is het daar niet mee eens en wil dat haar inleidende verzoeken alsnog worden toegewezen. De GI is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

In beide zaken
2.1
De moeder is op 26 februari 2025, door middel van twee afzonderlijke hoger beroepschriften, in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 27 maart 2025 twee afzonderlijke verweerschriften ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 7 april 2025 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 14 april 2025 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de GI van 15 april 2025 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 16 april 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.6
Na de zitting heeft het hof, zoals ter zitting was afgesproken, nog een tweetal berichten van de zijde van de GI van 7 mei 2025 met bijlagen ontvangen.

3.De feiten

3.1
Appellante is de moeder van [minderjarige] , geboren [in] 2009 te [plaats A] .
3.2
De moeder oefent het gezag over [minderjarige] alleen uit.
3.3
Bij beschikking van 11 juli 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar (tot 11 juli 2025). Ook is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 11 januari 2025. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 11 juli 2025.
3.4
[minderjarige] verbleef in elk geval ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog op de crisisopvang ‘ [X] ’ (van Levvel).
3.5
Op 16 augustus 2024 heeft de moeder de GI verzocht om de door haar voorgestelde regeling vast te leggen in een schriftelijke aanwijzing. Het voorstel van de moeder hield in dat [minderjarige] en de moeder twee keer per week contact met elkaar zouden hebben, indien nodig onder begeleiding. Op 24 september 2024 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling in de zin van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW) gegeven waarin een omgangsregeling is vastgesteld inhoudende dat [minderjarige] en de moeder elke vrijdag van 18.00 uur tot 21.00 uur contact met elkaar mogen hebben op de groep. Hierbij wordt de keuze van [minderjarige] om geen contact te willen hebben gerespecteerd en is het de bedoeling dat zij niet onder druk wordt gezet door de moeder via WhatsApp of telefonisch. Verder is hierin bepaald dat er na drie weken, op 10 oktober 2024, een evaluatie plaatsvindt waarbij ook wordt bekeken hoe [minderjarige] het contact ervaart.
3.6
De moeder heeft gehele of gedeeltelijke vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 24 september 2024 verzocht aan de kinderrechter, en daarbij verzocht een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter deze verzoeken afgewezen.

4.De omvang van het hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.351.592 (omgang)
4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het inleidende verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen. Ook het inleidende verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgang met [minderjarige] is afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking (in zoverre) te vernietigen en te bepalen dat:
- de schriftelijke aanwijzing van 24 september 2024 alsnog vervallen wordt verklaard;
- de omgang tussen [minderjarige] en de moeder minimaal plaatsvindt van vrijdag 18.00 uur tot zondag 15.00 uur bij de moeder thuis.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.351.588 (machtiging tot uithuisplaatsing)
4.4
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor verblijf accommodatie jeugdzorg verlengd voor de duur van zes maanden (tot 11 juli 2025).
4.5
De moeder verzoekt de bestreden beschikking (in zoverre) te vernietigen en – het hof begrijpt – te bepalen dat het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog wordt afgewezen.
4.6
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.351.592 (omgang)
De standpunten van partijen
5.1
De moeder stelt dat, indien de machtiging tot uithuisplaatsing in stand wordt gelaten, het belang van [minderjarige] ermee gediend is dat zij in het weekend bij de moeder verblijft. In de nieuwe schriftelijke aanwijzing is een uitgebreidere omgangsregeling neergelegd op grond waarvan [minderjarige] in het weekend twee keer bij de moeder overnacht. Hoewel de moeder akkoord is met deze uitbreiding, ziet de moeder graag dat [minderjarige] een heel weekend bij haar verblijft.
5.2
De GI voert aan dat de kinderrechter terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat de schriftelijke aanwijzing in stand moet blijven en dat het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een ruimere omgangsregeling moet worden afgewezen.
Het wettelijk kader
5.3
Op grond van artikel 1:263, eerste lid, BW – voor zover thans van belang – kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Artikel 1:264, eerste lid, BW – voor zover thans van belang – bepaalt dat de kinderrechter op verzoek van een met gezag belaste ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen kan verklaren.
5.4
Uit artikel 1:265f, eerste lid, BW volgt dat de GI, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige kan beperken. Op grond van artikel 1:265f, tweede lid, BW geldt deze beslissing als een schriftelijke aanwijzing. Het wettelijk kader van de schriftelijke aanwijzing is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
De beoordeling door het hof
5.5
Op 24 september 2024 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder, zoals hiervoor onder 3.5 vermeld. Inmiddels heeft de GI op 7 mei 2025 een nieuwe schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder, waarin de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder is uitgebreid. De inhoud van die (voorgenomen) regeling is reeds op de zitting in hoger beroep besproken. De uitgebreide omgangsregeling houdt in dat [minderjarige] van vrijdag na school tot zaterdag 18.00 uur (voor het avondeten) bij de moeder verblijft. Op zaterdag keert [minderjarige] terug naar de groep. Vervolgens verblijft [minderjarige] van zondagmiddag tot maandag 12.00 uur bij de moeder. Verder is hierin bepaald dat de omgang alleen doorgaat indien [minderjarige] dit wil/wenst.
5.6
Het verzoek van de moeder in hoger beroep is gericht op vervallenverklaring van de eerdere schriftelijke aanwijzing. Nu inmiddels een nieuwe schriftelijke aanwijzing is gegeven, waarbij de omgangsregeling bovendien is uitgebreid, heeft de moeder geen belang meer bij toetsing van de aanwijzing van 24 september 2024. De door de kinderrechter gegeven beslissing tot afwijzing van het verzoek tot vervallenverklaring zal daarom worden bekrachtigd, zij het op de hiervoor vermelde grond. Dit maakt dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zorgvuldigheid en de motivering van de schriftelijke aanwijzing, zoals verzocht door de moeder.
5.7
Gelet op de nieuwe schriftelijke aanwijzing en de hiermee gepaarde uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige] en de moeder, zal het hof ook het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling afwijzen. Het hof acht het van belang dat de GI de regie houdt en dat eventuele uitbreiding op geleide van de GI plaatsvindt Uit het recente verslag van de crisisgroep [X] blijkt immers dat [minderjarige] een wisselende houding heeft ten aanzien van het contact met de moeder. De GI zal in samenspraak met [minderjarige] en de moeder beginnen met de opbouw van het contact. Op grond van de nieuwe schriftelijke aanwijzing zal gestart worden met twee overnachtingen bij de moeder thuis; van vrijdag op zaterdag en van zondag op maandag. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder naar voren gebracht dat zij kan instemmen met deze uitbreiding. Het hof vertrouwt erop dat de GI verdere uitbreiding van de omgangsregeling zal onderzoeken zodra dat mogelijk en verantwoord is.
In de zaak met zaaknummer 200.351.588 (machtiging tot uithuisplaatsing)
5.8
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft verlengd. De moeder is blij met de overplaatsing van [minderjarige] naar de nieuwe groep (de [Y] in [plaats ] ), maar zij vreest dat ook deze groep een slechte invloed zal hebben op [minderjarige] . De moeder meent dan ook dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij weer thuis komt wonen. De noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige] kan ook vanuit de thuissituatie geboden worden.
5.9
De GI voert aan de kinderrechter terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is. Het is niet in het belang van [minderjarige] om op dit moment teruggeplaatst te worden bij de moeder. Vanwege de wisselende houding van [minderjarige] ten aanzien van het contact met de moeder, bestaat een te groot risico op escalatie bij een terugplaatsing. [minderjarige] zal op korte termijn overgeplaatst worden naar een nieuwe groep (de [Y] in [plaats ] ), waar zij langdurig kan verblijven. Vanuit de nieuwe groep kan op termijn worden toegewerkt naar een terugplaatsing.
Het advies van de raad
5.1
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft verlengd. Voor een terugplaatsing van [minderjarige] is vereist dat [minderjarige] erop kan vertrouwen dat sprake is een goede basis in de thuissituatie. Tot op heden is het onvoldoende gelukt om de bestaande (gezins)patronen te doorbreken in de thuissituatie van de moeder. Er is hierdoor nog geen sprake van een stabiele basis voor [minderjarige] . Ook constateert de raad een wisselende houding bij [minderjarige] . Er zijn momenten waarop [minderjarige] wegloopt van de crisisgroep of zich terug trekt in het contact met de moeder. Mede gelet op deze wisselende houding is een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder thuis nog niet aan de orde. Wel ziet de raad dat de nieuwe schriftelijke aanwijzing, met de uitgebreide omgangsregeling, op dit moment beter aansluit bij de behoeften van [minderjarige] en de moeder.
Het wettelijk kader
5.11
Uit artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit artikel 1:265c, tweede lid, BW volgt dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
De beoordeling door het hof
5.12
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden heeft verlengd. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.13
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er de afgelopen jaren langdurige zorgen waren over [minderjarige] . Deze zorgen hebben ertoe geleid dat [minderjarige] uit huis is geplaatst. [minderjarige] verbleef ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog bij de crisisgroep [X] . De groepsleiding van de crisisgroep constateert dat het goed gaat met [minderjarige] . Het lukt [minderjarige] om naar school te gaan en zij is in staat om sociale contacten aan te gaan met leeftijdsgenoten op de groep en met de groepsleiding. Toch zijn er ook perioden waarin sombere gevoelens bij haar meer op de voorgrond staan. Op die momenten trekt zij zich vaak terug en vermijdt zij contact. [minderjarige] blijft in die situaties veel op haar kamer en gaat niet naar school. Ook ten aanzien van de hulpverlening wordt vermijdend gedrag geconstateerd. Hierdoor is de individuele behandeling van [minderjarige] nog niet goed van de grond gekomen.
5.14
Mocht terugplaatsing bij de moeder haalbaar blijken, dan is het van groot belang dat die terugplaatsing voor [minderjarige] veilig, verantwoord en (voldoende) bestendig zal zijn. Het hof vindt het positief dat de moeder de afgelopen periode aan zichzelf heeft gewerkt. Dit is echter een prille ontwikkeling waarvan de stabiliteit en bestendigheid nog onvoldoende zijn gebleken. De behandeling van de moeder bij De Waag (of een vergelijkbare instantie) moet nog starten. Het hof is, met de raad, van oordeel dat de moeder nog een belangrijk traject zal moeten doorlopen voordat kan worden bekeken of zij in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer volledig op zich te nemen. Ook de individuele behandeling voor [minderjarige] moet nog opgestart worden. Daarnaast constateert het hof dat [minderjarige] behoefte heeft aan structuur. Op het moment dat er minder structuur is, raakt [minderjarige] snel ontregeld en laat zij zorgelijk gedrag zien. Hoewel de omgang tussen [minderjarige] en de moeder op dit moment goed verloopt, constateert de GI dat [minderjarige] de afgelopen periode een wisselende houding heeft aangenomen in het contact met de moeder. De omgang is, op grond van de nieuwe schriftelijke aanwijzing, uitgebreid naar twee overnachtingen in het weekend. Zoals overwogen onder 5.7 acht het hof het van belang dat de GI de komende periode monitort hoe de uitgebreide omgangsregeling verloopt. Naar verwachting zal op korte termijn de noodzakelijke traumatherapie voor de moeder en [minderjarige] starten. In dit kader is het van belang dat de ontwikkelingen de komende tijd gevolgd worden door de GI en dat [minderjarige] gedurende die tijd op een stabiele plek verblijft zodat zij de rust en structuur krijgt waaraan zij behoefte heeft. Inmiddels is duidelijk geworden dat [minderjarige] op korte termijn zal worden overgeplaatst naar een nieuwe groep (de [Y] in [plaats ] ), waar zij langdurig kan verblijven. Het hof vindt het positief dat de moeder ook achter deze overplaatsing staat.
5.15
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ook thans nog noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. Het hof begrijpt dat het voor de moeder belangrijk is om perspectief te houden op een terugplaatsing van [minderjarige] , maar (ook) voor een kortere verlenging van de machtiging is het te vroeg. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep zal afwijzen.
5.16
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In beide zaken:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.N. van de Beek en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.