ECLI:NL:GHAMS:2025:1498

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.348.724/01 en 200.348.724/02 en 200.348.724/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de voorlopige zorgregeling in een familiezorgzaak met betrekking tot de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorlopige zorgregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de voorlopige zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat [minderjarige] eenmaal per vier weken bij de vader verblijft, maar de moeder verzocht om een wijziging van deze regeling, waarbij de omgang door een professionele partij zou worden begeleid. De vader was het eens met de voorlopige regeling en verzocht de moeder te verplichten deze na te komen.

De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de huidige regeling niet in het belang van [minderjarige] is, gezien de traumatherapie die [minderjarige] ondergaat en de onveilige situatie die zou kunnen ontstaan door de omgang met de vader. Het hof heeft de argumenten van de moeder overwogen en geconcludeerd dat het in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] om haar zonder hulpverlening bij de vader te laten verblijven. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat er voorlopig geen zorgregeling zal gelden tussen de vader en [minderjarige] totdat de rechtbank een definitieve beslissing heeft genomen.

Daarnaast heeft het hof het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking afgewezen, omdat er inmiddels een eindbeschikking in de hoofdzaak is gegeven. Het hof heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de vader het belang inziet van professionele begeleiding in de omgang met [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.348.724/01 (hoofdzaak), 200.348.724/02 (schorsing) en 200.348.724/03 (voorlopige voorziening op grond van art. 223 Rv)
zaaknummer rechtbank: C/13/752257/FA RK 24-3932
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep en in het incident tot schorsing,
verweerster in het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. F.J. Soriano te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep en in het incident tot schorsing,
verzoeker in het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening,
hierna: de vader,
advocaat: mr. C.S. Winter te Rotterdam .
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de vader en [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 27 september 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de zorgregeling die was vastgelegd in de beschikking van 16 oktober 2019 van het gerechtshof Den Haag, gewijzigd en een voorlopige zorgregeling bepaald die inhoudt dat [minderjarige] met ingang van zaterdag 12 oktober 2024 eenmaal per vier weken van zaterdag 12:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader verblijft waarbij de moeder ervoor zorgt dat [minderjarige] op zaterdag om 12:00 uur op station ’ [station] is en de vader ervoor zorgt dat [minderjarige] op zondag om 17:00 uur op station ’ [station] is. De ouders dragen ieder hun eigen reiskosten. De rechtbank heeft de behandeling ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden.
De moeder is het niet eens met de voorlopige zorgregeling en heeft verzocht een voorlopige zorgregeling te bepalen waarbij de omgang door een professionele partij wordt begeleid. Verder heeft zij verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen.
De vader is het wel eens met de voorlopige zorgregeling en verzoekt, bij wege van voorlopige voorziening, te bepalen dat de moeder de voorlopige zorgregeling moet nakomen op straffe van een dwangsom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 december 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het beroepschrift bevat tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.348.724/02).
2.2
De vader heeft op 7 januari 2025 een verweerschrift in het hoger beroep en in het incident tot schorsing ingediend en daarbij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan (zaaknummer 200.348.724/03).
2.3
De moeder heeft op 17 februari 2025 een verweerschrift tegen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, in het bijzijn van de griffier, met de minderjarige [minderjarige] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek zakelijk weergegeven. De ouders hebben de gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.5
De zitting heeft op 4 april 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting in hoger beroep een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats B] . De vader heeft [minderjarige] erkend. Sinds 18 mei 2022 oefenen de ouders gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 16 oktober 2019 is een omgangsregeling bepaald waarbij [minderjarige] één keer in de veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, na een traject bij het omgangshuis en een opbouwregeling, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] weer terugbrengt naar de moeder. De vakanties zijn bij helfte verdeeld.
3.3
In onderling overleg hebben de ouders de zorgregeling destijds uitgebreid. De uitbreiding houdt in dat [minderjarige] om het weekend van vrijdag tot zondag bij de vader verblijft. De vader haalt [minderjarige] op bij de moeder en brengt haar weer terug.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, (met wijziging van de beschikking van 16 oktober 2019 van het Gerechtshof Den Haag) bepaald dat met ingang van 12 oktober 2024 een voorlopige zorgregeling geldt waarbij [minderjarige] eens per vier weken van zaterdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft waarbij de moeder ervoor zorgt dat [minderjarige] op zaterdag om 12:00 uur op station ’ [station] is en de vader ervoor zorgt dat [minderjarige] op zondag om 17:00 uur weer terug op station ’ [station] is. De ouders dragen ieder hun eigen reiskosten. De rechtbank heeft de behandeling ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden tot een pro forma datum. Vóór die datum dienen partijen de rechtbank te berichten over het verloop van de voorlopige regeling en over de gewenste voortgang van de procedure.
De hoofdzaak (200.348.724/01):
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en ten aanzien van de voorlopige zorgregeling te bepalen dat een juist te achten voorlopige zorgregeling wordt vastgelegd waarbij de omgang door een professionele partij wordt begeleid.
4.3
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen.
Het incident tot schorsing (200.348.724/02):
4.4
De moeder verzoekt de werking van de bestreden beschikking te schorsen.
4.5
De vader verzoekt dit verzoek van de moeder af te wijzen.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (200.348.724/03):
4.6
De vader verzoekt te bepalen dat de moeder de door de rechtbank bepaalde voorlopige zorgregeling, dan wel een door het hof vast te stellen voorlopige zorgregeling, dient na te komen op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, voor iedere dag dat de moeder de regeling niet nakomt, met een maximum van € 10.000,-, althans op straffe van een zodanige dwangsom als het hof juist acht.
4.7
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De hoofdzaak (200.328.724/01):
Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
Standpunten van de ouders
5.2
De moeder heeft het hof in haar beroepschrift verzocht een nieuwe, door het hof juist te achten, voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij de omgang met de vader door een professionele partij wordt begeleid. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de omstandigheid dat zij elk weekend werkt en zij [minderjarige] daardoor niet naar station ’ [station] kan brengen en haar daar om 17.00 uur weer op kan halen. De vader heeft de keuze gemaakt om vanuit [plaats C] naar [plaats A] te verhuizen en dient om die reden degene te zijn die [minderjarige] bij haar ophaalt en weer terugbrengt. Ook is sprake van gewijzigde omstandigheden, waardoor de door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling niet meer passend is en door het hof moet worden gewijzigd. [minderjarige] is na de mondelinge behandeling bij de rechtbank in traumatherapie gegaan en daar is geconstateerd dat het nu niet het juiste moment is voor haar om het contact met de vader te herstellen. Het opstarten van de omgang zorgt voor veel onrust bij [minderjarige] en dit kan de behandeling in de weg staan. Door de traumatherapie werd duidelijk dat de vader in het verleden fysiek geweld heeft gebruikt tegenover [minderjarige] . De traumatherapie is bijna afgerond. De vader is niet in staat om op pedagogisch verantwoorde wijze met [minderjarige] om te gaan. Het Ouder- en Kindteam (hierna: OKT) heeft de moeder geadviseerd omgang tussen de vader en [minderjarige] alleen in de setting van professionele begeleiding te laten plaatsvinden, zodat de veiligheid van [minderjarige] wordt gegarandeerd en het verloop van de omgang wordt geobserveerd. De moeder verzoekt om die reden begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader. Via het OKT is het traject Ouderschap Blijft voorgesteld. De intake heeft inmiddels plaatsgevonden, aldus de moeder.
5.3
De vader is van mening dat de rechtbank terecht heeft beslist dat het brengen en halen van [minderjarige] verdeeld is zoals in de bestreden beschikking. De rechtbank heeft voor beide ouders een middenweg gekozen. De moeder was op de hoogte van de verhuizing van de vader naar [plaats A] . Het is daarom onredelijk als de vader enkel wegens het feit dat hij verhuisd is, [minderjarige] zou moeten ophalen en terugbrengen. Ook kan het gegeven dat de moeder alle weekenden werkt niet volledig voor rekening van de vader komen. De ouders hebben een gedeelde verantwoordelijkheid voor [minderjarige] en het moet voor de moeder te organiseren zijn om [minderjarige] één keer per vier weken naar station ’ [station] te brengen. De vader had tot voor kort een bijstandsuitkering waardoor hij onvoldoende middelen heeft om alle reisbewegingen op zich te nemen. De vader meent dat het nu wel het juiste moment is om het contact met [minderjarige] te herstellen. Zij heeft aangegeven dat zij juist bij de vader wil verblijven. Het is onjuist dat zijn relatie met [minderjarige] de reden van het trauma van [minderjarige] is. De vader betwist dat hij [minderjarige] mishandeld zou hebben. Het is juist in het belang van [minderjarige] dat het fysieke contact met de vader nu wordt opgestart. Het lijkt erop dat de moeder op [minderjarige] inpraat en dat zij daardoor een andere houding richting de vader laat zien. In het verleden is Het Omgangshuis twee keer betrokken geweest maar ook weer gestopt, door toedoen van de moeder. Dat is de reden dat Ouderschap Blijft nu geen optie is. Bovendien werkt hij inmiddels weer (van maandag tot en met vrijdag), en is hij alleen in het weekend beschikbaar. Hij is dus niet in staat om elke keer van [plaats D] naar [plaats E] te reizen voor de afspraken die horen bij Ouderschap Blijft, aldus de vader.
Advies van de raad
5.4
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. Het is belangrijk dat het contact tussen [minderjarige] en de vader weer opgebouwd wordt. Het zou op lange termijn niet goed voor [minderjarige] zijn om geen contact met de vader te hebben. De ouders komen er echter samen niet uit hoe het contact met de vader weer hersteld kan worden. Er moet daarom een derde bij betrokken zijn om te kijken hoe [minderjarige] gestimuleerd kan worden om het contact met de vader weer op te bouwen. Ouderschap Blijft is hiervoor volgens de raad de beste optie. De vader geeft ter zitting aan niet te willen meewerken met een traject bij
Ouderschap Blijft, maar gelet op de weerstand van [minderjarige] is dit de enige mogelijkheid. De vader moet erin investeren om [minderjarige] een kans te geven een goede band met hem op te bouwen. De emotionele toestemming van de moeder is daarnaast ook nodig om de weerstand bij [minderjarige] tegenover de vader te verminderen. De raad ziet geen mogelijkheden om [minderjarige] te dwingen om de omgang met de vader voort te zetten, omdat dit voor haar belastend wordt. De ouders dienen met [minderjarige] te bespreken wat er in het verleden niet goed is gegaan in de omgang met de vader en hoe dit anders kan.
De beoordeling
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Sinds februari 2023 heeft [minderjarige] de vader niet meer gezien. Op 11 juli 2024 heeft voor het laatst telefonisch contact tussen hen plaatsgevonden, dat [minderjarige] als onprettig heeft ervaren. [minderjarige] heeft uitdrukkelijk laten weten dat zij geen contact met de vader wil. De communicatie tussen de ouders verloopt al lange tijd moeizaam en zij komen er samen niet uit hoe het contact tussen de vader en [minderjarige] weer hersteld kan worden.
5.7
Het hof is van oordeel dat het op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] is om (een nacht per maand) bij de vader te moeten verblijven zonder dat hulpverlening is ingezet. Opbouw van de omgang tussen [minderjarige] en de vader zonder hulpverleningstraject is niet mogelijk, gelet op de weerstand bij [minderjarige] en de lange periode dat er geen contact tussen [minderjarige] en de vader heeft plaatsgevonden. Zij ervaart veel weerstand ten opzichte van de vader. Zij is teleurgesteld vanwege de (grote) discontinuïteit in het contact in het verleden en ook aan sommige omgangsmomenten heeft zij vervelende herinneringen. Zij volgt op dit moment traumatherapie, wat zich in de afrondende fase bevindt. Het hof acht de in de bestreden beschikking vastgestelde voorlopige zorgregeling zonder dat hulpverlening en begeleiding is opgestart daarom op dit moment niet in het belang van [minderjarige] . De vader staat niet open voor hulp van buitenaf om de omgang met [minderjarige] in begeleide vorm weer op te bouwen. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven niet te willen meewerken aan een traject bij Ouderschap Blijft, ondanks het duidelijke advies van de raad. Het hof is het met de raad eens dat het voor [minderjarige] belastend zou zijn om haar op dit moment te dwingen fysiek contact te hebben met de vader.
5.8
Bij de rechtbank dient in de hoofdzaak nog een beslissing te worden genomen over de definitieve zorgregeling. Het hof spreekt de hoop uit dat de vader het belang inziet van het traject Ouderschap Blijft, zoals is geadviseerd door de raad ter zitting in hoger beroep. Daarnaast benadrukt het hof dat het belangrijk is dat [minderjarige] de emotionele toestemming van de moeder krijgt om haar vader te zien, zodat [minderjarige] gestimuleerd wordt om de omgang met haar vader op den duur weer op te bouwen.
5.9
Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en zal bepalen dat voorlopig, totdat de rechtbank heeft beslist, geen zorgregeling zal gelden tussen de vader en [minderjarige] .
Het incident (200.328.724/02) en de voorlopige voorziening (200.328.724/03):
5.1
De moeder heeft geen belang meer bij haar schorsingsverzoek, omdat heden een eindbeschikking in de hoofdzaak wordt gegeven. Het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking wordt daarom afgewezen.
5.11
Ook de vader heeft om diezelfde reden geen belang meer bij zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij komt dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat zal worden beslist als hiervoor onder 5.9 vermeld, hetgeen aan toewijsbaarheid van het verzoek tot nakoming van de voorlopige zorgregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom in de weg staat.
5.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.348.724/01:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij een voorlopige zorgregeling is bepaald, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat tussen de vader en [minderjarige] voorlopig, totdat de rechtbank heeft beslist, geen zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] zal gelden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met zaaknummer 200.348.724/02:
wijst het schorsingsverzoek af;
in de zaak met zaaknummer 200.348.724/03:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk, A.N. van de Beek en E.S. Jansen, in tegenwoordigheid de griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.