ECLI:NL:GHAMS:2025:1503

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.343.652/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder over minderjarige na strafrechtelijke veroordeling vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, [minderjarige 1]. De rechtbank Amsterdam had eerder op 15 april 2024 het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en de moeder belast met het eenhoofdig gezag. De vader, die ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd was, was het niet eens met deze beslissing en verzocht om het gezamenlijk gezag te herstellen. De moeder steunde de beslissing van de rechtbank, maar vroeg ook om afgifte van bepaalde stukken door de vader. Het hof oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de strafrechtelijke veroordeling van de vader voor ernstige misdrijven, een onaanvaardbaar risico voor het kind met zich meebrachten. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om het gezamenlijk gezag uit te oefenen zonder dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader had geen recht op omgang met het kind en de communicatie tussen de ouders was ernstig verstoord. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.652/01
zaaknummer rechtbank: C/13/735279/FA RK 23-3965
beschikking van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 in de zaak van
[de vader] ,
ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog gedetineerd in de PI te [plaats A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens te De Meern,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A.M.B. Leerkotte te [plaats C] .
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige 1] (10 jaar) en over de afgifte van bepaalde stukken van de vader aan de moeder.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in haar beschikking van 15 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking), voor zover hier van belang, het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] .
De vader is het daarmee niet eens en vindt dat de ouders gezamenlijk belast moeten blijven met het gezag over [minderjarige 1] . De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag, maar wil dat haar verzoek om afgifte van stukken alsnog wordt toegewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 12 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 23 augustus 2024 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 9 oktober 2024 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 15 november 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 18 november 2024, met een bijlage.
2.5
Het hof heeft [minderjarige 1] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. [minderjarige 1] heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.6
De zitting heeft op 28 november 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- de raad, vertegenwoordigd door A. Touber.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige 1] , geboren [in] 2014 te [plaats C] .
De ouders hebben tot 2014 een relatie met elkaar gehad.
De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] .
[minderjarige 1] woont bij de moeder.
3.2
De vader heeft uit een andere relatie nog een dochter, [minderjarige 2] , geboren [in] 2018, te [plaats C] .
3.3
Bij beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2015 en 4 december 2015 is een voorlopige zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vader bepaald.
3.4
Bij beschikking van 14 maart 2017 van de rechtbank Midden-Nederland is bepaald dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben en is een zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vader bepaald, waarbij de vader [minderjarige 1] eenmaal per twee weken van vrijdag 16:00 uur tot zondag 18:00 uur bij zich zal hebben.
3.5
Bij beschikking van 8 februari 20218 van het hof Arnhem-Leeuwarden is die beschikking van 14 maart 2017 vernietigd en is een zorgregeling bepaald in die zin dat de vader [minderjarige 1] bij zich heeft elke week van vrijdagmiddag tot maandagochtend, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
3.6
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2023 is de vader veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 5 jaar met bijzondere voorwaarden, wegens het (gewoonte)bezit en vervaardigen van grote hoeveelheden kinder- en dierenporno.
3.7
Bij de - in zoverre niet bestreden- beschikking van 15 april 2024 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te verrichten en advies uit te brengen met betrekking tot het door de vader verzochte contactherstel met [minderjarige 1] , een omgangsregeling en een informatie- en consultatieregeling. De rechtbank heeft daarbij de beslissing op de voornoemde verzoeken aangehouden tot het advies van de raad gereed is. Daarbij heeft de rechtbank aan de vader het recht op omgang met [minderjarige 1] ontzegd en bepaald dat het eerste lid van artikel 1:337b van het Burgerlijk Wetboek (BW) buiten toepassing blijft, zodat de moeder niet gehouden is tot informatie en consultatie tot het moment dat er een eindbeslissing is genomen op de verzoeken van de vader.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en de moeder alleen belast met het gezag over [minderjarige 1] .
4.2
De vader verzoekt in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vader een raadsonderzoek te gelasten naar de noodzaak van beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] .
4.3
De moeder verzoekt in het principaal hoger beroep de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.
4.4
De moeder verzoekt in het incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, en na wijziging van haar verzoek ter zitting in hoger beroep, te bepalen dat de vader het Forensisch Maatwerkrapport en de getuigenverklaring van mevrouw [naam] , die onderdeel uitmaakt van het strafdossier, binnen zeven dagen na dagtekening van de te geven beschikking dient af te geven aan de moeder, subsidiair aan de raad en meer subsidiair aan de rechtbank Amsterdam. Hierbij verzoekt de moeder een dwangsom te bepalen van €1.000,- per dag of een gedeelte van een dag dat de vader nalaat aan dit bevel te voldoen.
4.5
Het verweer van de vader in incidenteel hoger beroep strekt tot afwijzing van de verzoeken van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

In het principaal hoger beroep
Gezag
Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof zal beoordelen of de rechtbank het gezamenlijk ouderlijk gezag terecht heeft beëindigd en de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] heeft belast. Tussen de ouders is niet in geschil, en ook voor het hof staat vast, dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW.
De standpunten
5.3
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het gezamenlijk gezag van de ouders wordt beëindigd en de moeder voortaan alleen wordt belast met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 1] . De onherroepelijke veroordeling van de vader, zijn detentie en de ernst van het misdrijf waarvoor hij vast zit, vormen niet zonder meer een gerechtvaardigde reden om aan hem het gezag te ontnemen over [minderjarige 1] . Dit geldt temeer nu de ouders altijd het gezamenlijk gezag over haar hebben uitgeoefend en dat zij, hoewel er na het uiteengaan van de ouders wat roerige tijden zijn geweest, uiteindelijk altijd in staat zijn geweest samen tot afspraken te komen. Daar komt bij dat de vader graag weer betrokken wil zijn bij het leven van [minderjarige 1] , onder meer door het hebben van het ouderlijk gezag. De vader heeft [minderjarige 1] sinds 2 augustus 2022, de dag dat hij werd aangehouden, niet meer mogen zien. De moeder heeft het contact tussen hen verbroken en de vader ontvangt geen informatie van de moeder over [minderjarige 1] . Hij wordt sinds zijn detentie nergens meer bij betrokken. De vader vreest dat de moeder hem buitenspel blijft zetten als zij het eenhoofdig gezag heeft en acht dit niet in het belang van [minderjarige 1] . Het is invoelbaar dat de moeder weinig vertrouwen meer heeft in de vader, gelet op zijn veroordeling, maar de vader is het er niet mee eens dat van de moeder niet verwacht kan worden dat zij nog met de vader in overleg treedt met betrekking tot gezagsbeslissingen over [minderjarige 1] . De beslissing van de rechtbank om de vader dientengevolge het gezag te ontnemen, is prematuur. Er had eerst bemiddeling tussen de ouders ingezet moeten worden en de beslissing over het gezag, had net als de beslissingen over de omgang en de informatieplicht, door de rechtbank aangehouden moeten worden in afwachting van het raadsrapport, aldus de vader.
5.4
De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] aan haar heeft toegekend. Het gezamenlijk gezag van de ouders in stand laten, is in strijd met het belang van [minderjarige 1] . De minimale basis tussen de ouders die nodig is voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag ontbreekt en het vertrouwen van de moeder in de vader is fundamenteel beschadigd, vanwege de veroordeling van de vader. De vader is veroordeeld voor het in bezit hebben en vervaardigen van kinderporno, maar lijkt de gevolgen van zijn handelen niet te overzien. [minderjarige 1] is behandeld voor angstklachten nadat de vader in haar bijzijn werd opgepakt. De moeder moest voor deze traumatherapie voor [minderjarige 1] vervangende toestemming vragen aan de rechtbank omdat de vader zijn toestemming hiervoor weigerde. Er is al langer sprake van een verstoorde communicatie tussen de ouders, hetgeen ook blijkt uit de hoeveelheid procedures vóór de detentie van de vader, waarbij de moeder moest procederen over vervangende toestemming voor bijvoorbeeld reizen met [minderjarige 1] , omdat de vader vaak geen toestemming gaf. Ten slotte geeft het eenhoofdig gezag de moeder de ruimte om voortvarend te kunnen beslissen over bijvoorbeeld de noodzaak van hulpverlening voor [minderjarige 1] .
Advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag te bekrachtigen. De raad had verwacht dat de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag, evenals de omgang en de informatieplicht, zou aanhouden in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek dat nu plaatsvindt, maar gezien de ernstige feiten waarvoor de vader is veroordeeld, waarbij [minderjarige 1] zijdelings ook is betrokken, en de voorgeschiedenis tussen de ouders, vindt de raad de beslissing van de rechtbank begrijpelijk en is de raad ook van mening dat gezamenlijk gezag niet in het belang is van [minderjarige 1] .
Beoordeling door het hof
5.6
Het hof oordeelt als volgt. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over het gezag over [minderjarige 1] , zodat geen aanleiding bestaat hiertoe de zaak aan te houden en mee te nemen in het al lopende raadsonderzoek, zoals door de vader (subsidiair) is verzocht.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die het kind aangaan en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
Uit de stukken en het besprokene ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De vader is op 2 augustus 2022 in het bijzijn van [minderjarige 1] door de politie opgepakt voor het in bezit hebben en vervaardigen van kinder- en dierenporno. Deze gebeurtenis heeft veel indruk op [minderjarige 1] gemaakt. Zij was op dat moment 8 jaar oud. Als gevolg van de gerechtelijke procedure die de moeder moest starten – vanwege het niet geven van toestemming door de vader - voor het verkrijgen van vervangende toestemming voor het starten van traumatherapie en de lange wachtlijsten hiervoor, is [minderjarige 1] pas eind 2023 behandeld. In maart 2024 is de therapie gestopt omdat [minderjarige 1] geen hulpvraag meer had. Op 10 mei 2023 is de vader onherroepelijk veroordeeld door de rechtbank Rotterdam voor voornoemde feiten. Bij het onderzoeksmateriaal bevonden zich ook afbeeldingen van [minderjarige 1] toen zij anderhalf jaar oud was. De vader is tot op heden volhardend in zijn stelling dat zijn beweegredenen voor deze feiten niet zijn gelegen in een seksuele voorkeur voor minderjarigen, maar om pornografisch materiaal op internet op te sporen en dat vervolgens te melden aan de politie, en uit zorg voor [minderjarige 1] .
5.7
Het hof is verder gebleken dat (onder meer) voornoemde gebeurtenissen en de houding van de vader, bij de moeder voor grote zorgen en wantrouwen hebben gezorgd. Hierdoor is bij haar weerstand ontstaan om met de vader te communiceren en het gezag samen met hem uit te oefenen. Het hof acht de weerstand bij de moeder begrijpelijk en vindt het voorstelbaar dat de instandhouding van het gezamenlijk gezag spanningen teweeg zal brengen die ook voor [minderjarige 1] voelbaar zullen zijn. Het hof is daarom van oordeel dat op dit moment niet van de moeder kan worden verwacht om het gezamenlijk gezag met de vader uit te oefenen. Daarbij komt nog dat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft bepaald dat de informatie- en consultatieplicht van de moeder buiten toepassing blijft totdat een eindbeslissing is genomen op het verzoek van de vader tot het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling. Dientengevolge ontvangt de vader thans geen informatie over [minderjarige 1] en is hij niet in staat om goed geïnformeerde beslissingen over haar te nemen. Daarbij betrekt het hof dat de vader [minderjarige 1] al tweeënhalf jaar niet heeft gezien.
Het hof volgt de vader niet in zijn stelling dat eenhoofdig gezag ertoe leidt dat de vader geheel uit het leven van [minderjarige 1] wordt geweerd. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat de moeder daar op uit is. Wel wil zij, gezien de ernst van de feiten, in het belang van [minderjarige 1] , dat eventueel contactherstel veilig gebeurt en met alle waarborgen wordt omgeven. Hiertoe dienen de resultaten van het raadsrapport te worden afwacht.
5.8
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat de ouders - door de (ernst van de) strafrechtelijke veroordeling, de houding van de vader, en het begrijpelijkerwijs ontbreken van een voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag noodzakelijke vertrouwensbasis bij de moeder- niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening zonder dat [minderjarige 1] daarbij klem of verloren raakt. Het hof acht het onder de hiervoor weergegeven omstandigheden onwaarschijnlijk dat daarin binnen afzienbare tijd verandering komt. Ook anderszins is het in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk dat de moeder alleen met het gezag over haar wordt belast. Aan de gronden als bedoeld in artikel 1:253n BW in verbinding met artikel 1:251a BW is dan ook voldaan.
Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen en de bestreden beschikking, voor zover het de beëindiging van het gezamenlijk gezag betreft, bekrachtigen.
In het incidenteel hoger beroep
Afgifte van stukken op grond van artikel 843a (oud) van het Wetboek van Rechtsvordering
5.9
De moeder acht het van belang dat bij de beoordeling van de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag, de omgang en de informatie- en consultatieregeling, naast het reclasseringsrapport inzage wordt verschaft in het rapport Forensisch Maatwerk, welk onderzoek in opdracht van de vader is gedaan. Dit rapport geeft inzage in de persoonlijkheidsonderzoeken naar de vader, zijn gedragspatronen en eventuele stoornissen. Voorts verzoekt de moeder afgifte van de getuigenverklaring van mevrouw [naam] . Deze geeft informatie over het grensoverschrijdende gedrag van de vader. In ieder geval moet de raad volledig geïnformeerd worden, aldus de moeder.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Beoordeling door het hof
5.1
Het hof zal het verzoek van de moeder afwijzen bij gebrek aan voldoende rechtmatig belang daarbij. Voor de uitkomst van de onderhavige procedure in hoger beroep zijn de verzochte stukken niet (meer) van belang.
Verder heeft de moeder onvoldoende onderbouwd wat haar eigen belang is om over de verzochte stukken te beschikken. De raad kan in het kader van het adviesonderzoek (in de nog lopende procedure bij de rechtbank) zelf stukken opvragen als dat in het belang van het onderzoek wordt geacht, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht. Daarbij is van belang dat de raad een grote mate van vrijheid toekomt bij de wijze waarop het onderzoek wordt aangepakt en ingericht. Het hof zal de bestreden beschikking ook op dit onderdeel bekrachtigen.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
in het incidenteel hoger beroep;
verwerpt het hoger beroep, en wijst af het (gewijzigde) verzoek op de voet van art. 843 a (oud) Rv.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. F. Kleefmann.