ECLI:NL:GHAMS:2025:1511

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.302.901/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag van instantie in verband met verwevenheid van vorderingen in conventie en reconventie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot ontslag van instantie ex artikel 27 lid 2 Fw. De appellant, een besloten vennootschap in liquidatie, had een vernietiging gevorderd van een arbitraal vonnis dat was gewezen door het Nederlands Arbitrage Instituut. De appellant was op 21 september 2021 in staat van faillissement verklaard en had de procedure gestart om het arbitraal vonnis van 23 juli 2021 te vernietigen. Het hof had eerder op 28 juni 2022 een tussenarrest gewezen waarin werd vastgesteld dat de artikelen 25 e.v. Fw van toepassing zijn. De procedure werd voortgezet, maar de geïntimeerde vroeg ontslag van instantie, stellende dat de appellant geen wettig belang had bij de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis in conventie. Het hof oordeelde dat de vorderingen in conventie en reconventie zodanig verweven waren dat een ontslag van instantie in strijd zou komen met de goede procesorde. Het verzoek tot ontslag van instantie werd afgewezen, omdat dit zou leiden tot tegenstrijdige uitspraken en de band tussen de vorderingen niet zonder noodzaak verbroken diende te worden. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor een conclusie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.302.901/01
zaaknummer Nederlands Arbitrage Instituut : NAI 4687
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant](in liquidatie),
gevestigd te [plaats 2] ,
appellante,
advocaat: mr. M. Ynzonides te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [plaats 1] (Angola),
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Drop te Amsterdam .
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding

Op 28 juni 2022 heeft het hof een tussenarrest gewezen, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Vervolgens zijn de volgende stukken ingediend:
  • akte uitlating door de curatoren in het faillissement van [appellant] van 23 augustus 2022;
  • akte inzake ontslag van instantie van [geïntimeerde] van 7 februari 2023 met 17 producties;
  • akte uitlating ontslag van instantie van [appellant] van 21 februari 2023 met 22 producties;
  • akte overlegging producties van [geïntimeerde] van 8 maart 2024 met 6 producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 8 maart 2024 laten toelichten, [appellant] door mrs. J.P. de Korte en G.J. Wilts, beiden advocaat te Amsterdam , en [geïntimeerde] door mrs. Drop voornoemd en R.H. Broekhuijsen, advocaat te Amsterdam , allen aan de hand van overlegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] is op 21 september 2021 in staat van faillissement verklaard. Zij heeft bij dagvaarding van 9 november 2021 vernietiging gevorderd van het tussen haar als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als verweerster in conventie tevens eiseres in reconventie door het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: het scheidsgerecht) in conventie en in reconventie gewezen arbitraal vonnis van 23 juli 2021.
2.2.
In het tussenarrest van 28 juni 2022 heeft het hof vastgesteld dat vanwege het faillissement de artikelen 25 e.v. Fw van toepassing zijn. Voor zover de vernietigingsprocedure strekt tot vernietiging van het arbitraal vonnis in conventie moet
artikel 27 Fw worden toegepast, terwijl voor zover de procedure strekt tot vernietiging van het vonnis in reconventie artikel 28 Fw van toepassing is. Omdat de curatoren van [appellant] bij akte reeds hadden medegedeeld dat zij bij gebruikmaking door [geïntimeerde] van haar bevoegdheid ex artikel 28 lid 1 Fw niet in het geding zullen verschijnen, is de procedure voor zover die strekt tot vernietiging van het vonnis in reconventie met inachtneming van artikel 28 lid 4 Fw voortgezet.
2.3.
Bij akte van 23 augustus 2022 hebben de curatoren van [appellant] gemeld dat zij geen gevolg geven aan een oproeping van [geïntimeerde] op de voet van artikel 27 lid 1 Fw om het geding over te nemen voor zover dat strekt tot vernietiging van het arbitraal vonnis in conventie.
2.4.
Thans vraagt [geïntimeerde] op grond van artikel 27 lid 2 Fw ontslag van instantie voor zover het geding strekt tot vernietiging van het vonnis in conventie. Zij voert hiertoe aan dat [appellant] met haar vordering tot vernietiging geen wettig belang nastreeft en dat in zoverre voortzetting van de vernietigingsprocedure strijd oplevert met de openbare orde. Bovendien meent [geïntimeerde] dat de onverhaalbaarheid van een proceskostenveroordeling tot ontslag van instantie moet leiden, danwel vordert zij dat [appellant] voor een proceskostenveroordeling zekerheid stelt.
2.5.
[appellant] voert verweer en verzoekt [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot ontslag van instantie, althans die af te wijzen. Zij voert hiertoe aan dat ontslag van instantie in strijd komt met de eisen van een goede procesorde, omdat dit zou leiden tot tegenstrijdige uitspraken. Voorts betwist zij dat [geïntimeerde] voor het deel van de procedure waar haar vordering tot ontslag van instantie op ziet (substantiële) kosten zal maken, omdat de procedure hoe dan ook wordt voortgezet voor zover het strekt tot vernietiging van het arbitrale vonnis in reconventie.
2.6.
Artikel 27 lid 2 Fw dwingt niet tot toewijzing van een verzoek tot verlening van ontslag van de instantie. Een verzoek daartoe kan worden afgewezen als toewijzing in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde. Dat kan het geval zijn indien sprake is van vorderingen in conventie en in reconventie die over en weer zodanig verweven zijn dat de band tussen beide vorderingen niet zonder noodzaak dient te worden verbroken.
2.7.
De onderhavige arbitrageprocedure gaat over de verkoop van 40% van de aandelen in [bedrijf] door [geïntimeerde] aan [appellant] . Partijen hebben daartoe een Share Purchase Agreement (SPA) gesloten op 21 december 2006. [appellant] is de arbitrageprocedure gestart op 17 oktober 2018, waarbij zij het scheidsgerecht heeft gevraagd om voor recht te verklaren dat zij aan al haar verplichtingen uit hoofde van de SPA heeft voldaan. In reconventie heeft [geïntimeerde] het scheidsgerecht gevraagd om de SPA en de daarmee samenhangende Deed of Transfer nietig te verklaren.
Het scheidsgerecht heeft in reconventie de SPA en de Deed of Transfer nietig verklaard en heeft daarom de vordering van [appellant] in conventie afgewezen. Dat betekent dat de vorderingen in conventie en reconventie in de arbitrageprocedure zodanig zijn verweven dat de band tussen beide vorderingen niet zonder noodzaak dient te worden verbroken. Toewijzing van het verzoek van [geïntimeerde] om ontslag van instantie zou betekenen dat de beslissing van het scheidsgerecht in reconventie, dat de SPA en Deed of Transfer nietig zijn, kracht van gewijsde zou krijgen, terwijl die nietigheid in de voortzetting van deze vernietigingsprocedure onderwerp van discussie is. Toewijzing van het verzoek van [geïntimeerde] levert dus strijd met de goede procesorde op, omdat bij een toewijzing van dat verzoek de processuele en materiële band tussen de vorderingen in conventie en reconventie wordt verbroken en dus tegenstrijdige uitspraken zouden kunnen ontstaan. Het verzoek tot ontslag van instantie wordt dan ook afgewezen.
2.8.
Het standpunt van [geïntimeerde] dat de samenhang tussen conventie en reconventie irrelevant is, omdat voortprocederen strekt tot witwassen, kan niet tot een ander oordeel op het verzoek tot ontslag van instantie leiden. Het debat over dit standpunt vergt een inhoudelijke behandeling waarvoor dit incident zich niet leent.
2.9.
Met [appellant] is het hof van oordeel dat geen aanleiding bestaat om [appellant] zekerheid te laten stellen voor een eventuele veroordeling in de proceskosten of om ontslag van instantie te verlenen reeds wegens de onverhaalbaarheid van deze eventuele veroordeling. Vanwege de verwevenheid tussen de conventie en reconventie in de arbitrageprocedure en het gegeven dat het meest verstrekkende discussiepunt zich voordoet in het debat in reconventie, dat toch al wordt voortgezet door [appellant] , is niet aannemelijk dat sprake zal zijn van (substantiële) afzonderlijke kosten voor het debat over de vordering in conventie.
2.10.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.11.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vorderingen in het incident af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 22 juli 2025 voor de conclusie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.C. Bosch, mr. A.S. Arnold en mr. A. van Hees en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.