ECLI:NL:GHAMS:2025:1538

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
23-002653-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak poging zware mishandeling met bewezenverklaring van mishandeling en belediging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor mishandeling en het overtreden van een gedragsaanwijzing. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van de zittingen op 22 mei 2025 en de eerdere zitting in eerste aanleg. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar het hof heeft wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, belediging en het overtreden van de gedragsaanwijzing. De feiten vonden plaats in juli 2021, waarbij de verdachte zijn (ex-)partner heeft mishandeld en beledigd. Het hof heeft de straf bepaald op een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 425,00 voor materiële en immateriële schade. Het hof heeft de strafmaat gematigd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002653-21
datum uitspraak: 5 juni 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 september 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-210192-21 en 13-185102-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1992,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-210192-21 (zaak A):
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 juli 2021 tot en met 25 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 juli 2021 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich onthoudt van contact met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1998, door in voornoemde periode meermalen, in elk geval eenmaal, opzettelijk contact te zoeken met die [benadeelde] ;
Zaak met parketnummer 13-185102-21 (zaak B):1. primairhij op of omstreeks 11 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] , zijnde verdachtes (ex-)partner opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die genoemde [benadeelde] meermalen, althans eenmaal
- met gebalde vuist in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- met kracht bij de keel en/of hals heeft gegrepen en/of vastgepakt en/of in de keel en/of hals heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of
- op/tegen de arm(en) en/of voet(en) en/of (linker) enkel en/of rug, althans op/tegen het boven en/of onderlichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1.subsidiairhij op of omstreeks 11 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [benadeelde] , zijnde verdachtes (ex-)partner heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal,

- met gebalde vuist in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of
- met kracht bij/in de keel en/of hals te grijpen en/of vast te pakken en/of in de keel en/of hals dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of
- op/tegen de arm(en) en/of voet(en) en/of (linker) enkel en/of rug, althans op/tegen het bovenlichaam
en/of onderlichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen;

2.hij op of omstreeks 11 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [benadeelde] , in haar tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden, heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: 'fucking hoer', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door in het gezicht, in elk geval op het lichaam, van die [benadeelde] te spugen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Vrijspraak
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in zaak B onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak B onder 1 subsidiair tenlastegelegde mishandeling. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster niet zonder meer betrouwbaar moeten worden geacht en deze bovendien onvoldoende steun vinden in de andere bewijsmiddelen. Ten aanzien van het tenlastegelegde slaan tegen de voeten van de aangeefster heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij dat heeft gedaan uit noodweer of overmacht, in reactie op een levensgevaarlijke gedraging van de aangeefster.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. In de eerste plaats wordt die verklaring ondersteund door de letselrapportage in het dossier, waaruit blijkt dat het letsel past bij de door de aangeefster genoemde handelingen van de verdachte. Daaraan doet niet af dat die handelingen niet tot méér letsel hebben geleid. In de tweede plaats vindt die verklaring steun in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant die vroeg in de ochtend volgend op het nachtelijk incident van 11 juli 2021 samen met de aangeefster naar de spoedeisende hulp is gegaan. Daaruit volgt dat de aangeefster op dat moment emotioneel was en dat haar op dat moment afgelegde verklaring over de handelingen van de verdachte in de kern overeenkomt met haar latere aangifte. Het hof ziet, mede gelet op de bevindingen van de verbalisant, geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster over de mishandeling.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het beroep op noodweer (en overmacht) overweegt het hof dat dit geen bespreking behoeft nu dat uitsluitend ziet op het slaan tegen de voet(en) van de aangeefster en het hof dat onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen acht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:hij op 22 juli 2021 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 juli 2021 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich onthoudt van contact met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1998, door op voornoemde datum opzettelijk contact te zoeken met die [benadeelde] ;
Zaak B:1.subsidiairhij op 11 juli 2021 in Nederland [benadeelde] , zijnde verdachtes (ex-)partner, heeft mishandeld door [benadeelde]
- meermalen te slaan in het gezicht en met gebalde vuist tegen het hoofd te stompen en
- met kracht bij de keel te grijpen en
- tegen de arm te slaan;

2.hij op 11 juli 2021 in Nederland opzettelijk [benadeelde] , in haar tegenwoordigheid, mondeling en door een feitelijkheid heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: 'fucking hoer' en door in het gezicht van [benadeelde] te spugen.

Hetgeen in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Het in zaak B onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandeling bij De Waag. Verder heeft de politierechter een contactverbod met het slachtoffer opgelegd voor de duur van 1 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 48 uren voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling en belediging van zijn (ex-)partner. Ook heeft hij een gedragsaanwijzing, die inhoudt dat hij geen contact meer mocht opnemen met haar, overtreden. Met zijn handelen heeft de verdachte de (lichamelijke) integriteit en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer ernstig aangetast.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 mei 2025 is hij wel eerder strafrechtelijk veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
In beginsel acht het hof, alles afwegende, een taakstraf van 90 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, passend en geboden. Als gevolg van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met ongeveer één jaar en acht maanden in hoger beroep, zal het hof die straf echter verminderen naar een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof ziet, net als de advocaat-generaal en de verdediging, op basis van hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanleiding meer voor de oplegging van bijzondere voorwaarden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 675,00, bestaande uit € 25,00 materiële schade en € 650,00 immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00 voor immateriële schade en voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met deze vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 25,00 wegens beschadiging van haar jasje. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voorts is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van die mishandeling lichamelijk letsel heeft opgelopen en als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde belediging in haar eer en goede naam is aangetast, een ander als benoemd in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW vast naar maatstaven van billijkheid op € 400,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van deze feiten en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor dat deel zal worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal het hof afwijzen, omdat dit de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 184a, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-185102-21 (zaak B) onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-210192-21 (zaak A) en in de zaak met parketnummer 13-185102-21 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-210192-21 en in de zaak met parketnummer
13-185102-21 onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] tot het bedrag van
€ 425,00 (vierhonderdvijfentwintig euro), bestaande uit € 25,00 (vijfentwintig euro) materiële schadeter zake van de bewezenverklaarde mishandeling
en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schadeter zake van de bewezenverklaarde mishandeling en belediging
, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van een bedrag te betalen van € 425,00 (vierhonderdvijfentwintig euro), bestaande uit
€ 25,00 (vijfentwintig euro) materiële schade ter zake van de bewezenverklaarde mishandeling en
€ 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade ter zake van de bewezenverklaarde mishandeling en belediging, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 juli 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.J. van Eekeren, mr. M.L.M. van der Voet en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juni 2025.
=========================================================================
[…]