ECLI:NL:GHAMS:2025:1578

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
200.342.099/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en aanvulling van de uiterste wilsbeschikking van erflater in het kader van erfopvolging na de geboorte van een kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitleg van de uiterste wilsbeschikking van erflater, die in 2023 is overleden. De zaak betreft een samenwonend paar, [eiser] en erflater, die meer dan 30 jaar een affectieve relatie hadden en samen een kind, [de erven], hebben gekregen. Bij het opstellen van hun testamenten gingen zij ervan uit dat zij geen kinderen zouden krijgen. Na de geboorte van [de erven] is de uitvoering van de uiterste wilsbeschikking van erflater, die zijn partner als erfgenaam benoemde, blijvend onmogelijk geworden. Het hof oordeelt dat uit de uiterste wil van erflater kan worden afgeleid dat hij, indien hij had geweten dat er een kind zou worden geboren, zijn testament anders zou hebben opgesteld. Het hof heeft de testamentaire beschikking van erflater aangevuld, zodat zowel [eiser] als [de erven] als erfgenamen worden benoemd. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en verklaart de aanvulling van het testament uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.342.099/01
zaaknummer rechtbank : C/15/349223 / HA ZA 24-91
arrest van de meervoudige familiekamer van 17 juni 2025
inzake
[eiser] ,
wonend te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
hierna te noemen: [eiser] ;
advocaat: mr. J. Jong te Zaandam,
tegen
de gezamenlijke erven van [erflater], geboren [in] 1965 te [plaats A] en overleden [in] 2023 te [gemeente] , laatstelijk gewoond hebbend te [plaats A] , gemeente [gemeente] , van wie één van de erfgenamen is [de erven] ,
wonend te [plaats A] ,
geïntimeerden,
hierna te noemen: de erven of [de erven] ;
advocaat voor [de erven] : mr. A.M. Stam te Zaandam.

1.Het geding in hoger beroep

In deze zaak heeft het hof op 26 november 2024 een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) gewezen. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar dat tussenarrest. Bij dit tussenarrest is een mondelinge behandeling bevolen.
Naar aanleiding van het tussenarrest heeft [de erven] het verstek gezuiverd en een akte genomen op 4 februari 2025, waarin hij zich heeft gerefereerd aan de vorderingen van [eiser] zoals geformuleerd in haar appeldagvaarding.
[eiser] en [de erven] hebben de zaak op de mondelinge behandeling van 27 februari 2025 door hun advocaat doen bepleiten. [eiser] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nog een productie in het geding gebracht (een afschrift van haar testament).
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Deze zaak betreft de uitleg van het testament van [erflater] (hierna: erflater). In dat kader acht het hof de volgende feiten van belang.
2.2
[eiser] heeft begin jaren negentig van de vorige eeuw een relatie gekregen met erflater. Zij had op dat moment twee zoons uit een eerdere relatie die destijds circa tien en zeven jaar oud waren. Zij vormden gevieren een gezin, met dien verstande dat de zoons van [eiser] ook bij hun vader verbleven.
Op 24 februari 2000 hebben [eiser] en erflater een perceel bouwterrein gekocht. Daarop is een huis gebouwd, waarin [eiser] nu nog met [de erven] woont. Vanwege deze koop hebben [eiser] en erflater op 15 maart 2000 een samenlevingscontract gesloten, waarin zij onder andere hebben opgenomen dat zij elkaar gedurende de periode dat zij samenwonen getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn en verplicht zijn elkaar het nodige te verschaffen.
Op 7 april 2000 hebben [eiser] en erflater ieder bij testament beschikt over hun nalatenschap. Erflater heeft in zijn testament een erfstelling opgenomen voor het geval hij vóór [eiser] mocht komen te overlijden en er geen afstammelingen uit hun relatie geboren mochten zijn met benoeming van [eiser] voor 80% van zijn nalatenschap en de kinderen van zijn zus voor 20% van zijn nalatenschap met uitzondering van zijn woonhuis. Ook heeft hij een erfstelling opgenomen voor het geval hij gelijk met of na [eiser] zou komen te overlijden en er geen afstammelingen uit hun relatie mochten zijn geboren; in dat geval heeft hij de kinderen van [eiser] tot enige en algehele erfgenamen benoemd. [eiser] heeft op haar beurt in haar testament erflater en haar kind(eren) tot haar enige erfgenamen, gezamenlijk en voor gelijke delen, benoemd. Het vruchtgebruik van de woning is aan erflater toegekend.
Op 5 februari 2001 zijn [eiser] en erflater ouders geworden van [de erven] . Erflater heeft in zijn testament geen erfstelling opgenomen voor het geval een afstammeling uit zijn relatie met [eiser] geboren mocht zijn.
2.3
In de procedure bij de rechtbank heeft [eiser] als uitgangspunt genomen dat het testament van erflater zo moet worden uitgelegd dat erflater daarmee ook heeft bedoeld over zijn nalatenschap te beschikken in het geval uit zijn relatie met [eiser] wél afstammelingen mochten zijn geboren en wel in die zin dat - indien er wel een of meer afstammelingen uit de relatie waren geboren - erflater die afstammeling(en) en [eiser] ieder voor een gelijk deel tot zijn erfgenaam had benoemd.
2.4
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het testament op de door [eiser] voorgestane wijze uit te leggen en heeft overwogen dat de leemte die daardoor ontstaat door het versterferfrecht wordt opgevuld, met als gevolg dat [de erven] enig erfgenaam is van erflater.
2.5
[eiser] stelt in hoger beroep dat het nooit de bedoeling van erflater kan zijn geweest dat zij niet zijn erfgenaam was. Door middel van uitleg van het testament moet ervan worden uitgegaan dat erflater ook heeft bedoeld haar te benoemen tot erfgenaam. In dit kader heeft [eiser] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling toegelicht dat de voornaamste - zo niet enige - reden voor de opstelling van de beide testamenten was gelegen in de koop van het perceel waarop hun huis werd gebouwd. [eiser] wilde de (theoretische) mogelijkheid uitsluiten dat haar zoons erflater uit het huis konden zetten als [eiser] eerder dan erflater zou komen te overlijden. [eiser] en erflater hebben hun situatie aan de notaris uitgelegd en hij heeft vervolgens de testamenten opgesteld. Ten tijde van die redactie van het testament - [eiser] was toen 39 jaar oud - hadden [eiser] en erflater al acht jaar geprobeerd om samen een kind te krijgen. Zij verwachtten niet dat hun kinderwens nog in vervulling zou gaan. Bij [eiser] was een vruchtbaarheidsprobleem vastgesteld door de gynaecoloog van het Zaans Medisch Centrum; zwanger worden leek om die reden niet mogelijk. De zwangerschap was voor [eiser] en erflater dan ook een grote (en welkome) verrassing. Na de geboorte van [de erven] hebben [eiser] en erflater niet eraan gedacht hun testamenten aan te passen. Volgens [eiser] is het nooit de bedoeling van erflater geweest dat [eiser] door de komst van [de erven] niet langer meer erfgenaam van erflater zou zijn. Erflater wilde dat [eiser] goed achterbleef. Hij dacht dat ze het goed hadden geregeld.
2.6
Ook [de erven] heeft ter zitting verklaard dat hij ervan overtuigd is dat het nooit de bedoeling van erflater kan zijn geweest dat [eiser] geen erfgenaam is van erflater. Vandaar dat hij het van het begin af aan heeft ingestemd met het verzoek van zijn moeder ten aanzien van de uitleg en aanvulling van het testament. [de erven] realiseert zich dat als [eiser] en hij ieder voor gelijke delen erfgenaam zijn, hij het deel van [eiser] na haar overlijden moet delen met zijn (half)broers.
2.7
Zoals de rechtbank heeft overwogen, dient volgens artikel 4:46 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bij uitlegging van een uiterste wilsbeschikking te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Gelet op hetgeen [eiser] heeft aangevoerd, begrijpt het hof dat zij (ook) aan haar vordering ten grondslag legt dat het testament van erflater moet worden uitgelegd/aangevuld in de zin van artikel 4:47 BW. Artikel 4:47 BW bepaalt dat wanneer de uitvoering van een uiterste wilsbeschikking anders dan als gevolg van een na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheid blijvend onmogelijk is, de beschikking vervalt zonder dat een andere beschikking daarvoor in de plaats mag worden gesteld, tenzij de wet het tegendeel bepaalt, of uit de uiterste wil zelf is af te leiden dat de erflater die andere beschikking zou hebben gemaakt wanneer hem de onmogelijkheid bekend was geweest.
2.8
Vast staat dat de uitvoering van de uiterste wilsbeschikking van erflater (de erfstelling van [eiser] ) in geval hij als eerste zou overlijden, blijvend onmogelijk is geworden door de geboorte van [de erven] . Het hof is van oordeel dat uit de uiterste wil van erflater valt af te leiden dat hij een andere beschikking had gemaakt als voormelde onmogelijkheid hem bekend was geweest. Uit de bewoordingen van de uiterste wil kan worden afgeleid dat erflater voor dat geval de klaarblijkelijke bedoeling had zijn zoon [de erven] en [eiser] als zijn erfgenamen achter te laten.
2.9.
Erflater heeft [eiser] in 2000 tot erfgenaam benoemd voor alle toen denkbare situaties. Op grond van hetgeen [eiser] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft meegedeeld, kan ervan worden uitgegaan dat partijen op dat moment op geen enkele wijze nog rekening hielden met de mogelijkheid dat zij gezamenlijk kinderen zouden krijgen. Anders gezegd, de komst van [de erven] was op dat moment voor erflater en [eiser] ondenkbaar. Niet is weersproken dat erflater [eiser] verzorgd heeft willen achterlaten. In het voorziene geval dat erflater en [eiser] geen kinderen kregen, heeft erflater hiervoor ook een voorziening in het testament getroffen. Uit het testament van [eiser] , dat op dezelfde dag is gepasseerd, blijkt dat het haar bedoeling was om bij haar vooroverlijden haar kinderen en erflater voor gelijke delen tot erfgenaam te benoemen, waaruit eenzelfde verzorgingsgedachte valt af te leiden. Overigens blijkt ook uit de tekst in het samenlevingscontract de verzorgingswens van erflater. Aan de klaarblijkelijk bedoeling van erflater om [eiser] verzorgd achter te laten wordt niet tegemoet gekomen indien het testament van erflater geen effect zou sorteren voor wat betreft de vererving van de nalatenschap van erflater en daarop het versterferfrecht van toepassing zou zijn.
2.1
Het hof zal daarom overgaan tot aanvulling van het testament. Voor de tekst zal het hof aansluiten bij de tekst van het testament van [eiser] dat spreekt van erfgenamen voor gelijke gedeelten. Om die reden zal het hof de meer subsidiaire vordering van [eiser] (zoals weergegeven in de memorie van grieven) toewijzen en het testament van erflater aanvullen met een derde erfstelling die luidt als volgt:
“DERDE ERFSTELLING
Voor het geval ik voor mijn genoemde vriendin mocht komen te overlijden en er afstammelingen uit mijn relatie met haar geboren mochten zijn, benoem ik tot mijn enige erfgenamen, gezamenlijk en voor gelijke gedeelten: mijn voornoemde vriendin en mijn kind(eren).”

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart voor recht dat het testament van erflater van 7 april 2000 op grond van artikel 4:47 BW als volgt wordt aangevuld na het onderdeel genaamd ‘TWEEDE ERFSTELLING’ en voor het onderdeel genaamd ‘BEWIND’:
“DERDE ERFSTELLING
Voor het geval ik voor mijn genoemde vriendin mocht komen te overlijden en er afstammelingen uit mijn relatie met haar geboren mochten zijn, benoem ik tot mijn enige erfgenamen, gezamenlijk en voor gelijke gedeelten: mijn voornoemde vriendin en mijn kind(eren)”;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Troost, mr. A.R. Sturhoofd en mr. M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.