ECLI:NL:GHAMS:2025:1651

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.350.803/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een complexe echtscheiding

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter in Amsterdam heeft op 6 november 2024 de kinderen onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B] voor de duur van een jaar. De moeder is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep aangetekend. Het hof heeft op 24 juni 2025 de bestreden beschikking bekrachtigd. De moeder stelt dat de kinderen niet in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ondertoezichtstelling niet nodig is. De raad en de vader zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de conflicten tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen. Het hof oordeelt dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen door de strijd tussen de ouders en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om contactherstel tussen de vader en de kinderen te waarborgen. Het hof heeft de GI opgedragen om te zoeken naar passende hulpverlening, gezien de lange wachtlijst voor de module 'Contactherstel'.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.350.803/01
zaaknummer rechtbank: C/13/756877 / JE RK 24-604
beschikking van de meervoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. K. Tijsterman te Uithoorn,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna [minderjarige 2] ;
- de gecertificeerde instelling de Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B] , hierna: de GI.
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- [de vader] , hierna: de vader.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] (6 jaar) en [minderjarige 2] (5 jaar) (hierna: de kinderen).
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft, op verzoek van de raad, in een beschikking van 6 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, te weten tot 23 oktober 2025.
De moeder is het daar niet mee eens en vindt dat het inleidende verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen alsnog moet worden afgewezen.
De raad en de vader zijn het wel eens met de bestreden beschikking.
Het hof zal de bestreden beschikking in stand laten en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 27 februari 2025 met bijlage;
- een brief van de zijde van de raad van 13 maart 2025 met bijlagen;
- een brief van de zijde van moeder van 8 april 2025 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 14 april 2025 met bijlagen.
2.3
De zitting heeft op 24 april 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door F. Dekkers;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de vader.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2018 te [plaats C] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2020 te [plaats C] .
3.2
De ouders zijn getrouwd geweest. Het huwelijk is op 16 september 2020 ontbonden. De moeder oefent sinds 16 november 2022 alleen het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder met hun halfbroertje [minderjarige 3] (2 jaar).

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Op verzoek van de raad heeft de kinderrechter in de bestreden beschikking de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, te weten tot 23 oktober 2025.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het inleidende verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen af te wijzen.
4.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De moeder vindt dat de kinderrechter de kinderen ten onrechte onder toezicht heeft gesteld. Volgens de moeder wordt niet voldaan aan de voorwaarden van een ondertoezichtstelling omdat de kinderen niet in hun ontwikkeling worden bedreigd. Dat zij te maken hebben met de gevolgen van de complexe echtscheiding tussen de ouders, levert geen ontwikkelingsbedreiging op, omdat de moeder zorgt voor een stabiele opvoedingssituatie. De wens om door een ondertoezichtstelling weer contact tot stand te brengen tussen de vader en de kinderen, leidt tot oneigenlijk gebruik van deze maatregel. Bovendien kan contactherstel tussen de vader en de kinderen tot stand komen in het vrijwillige kader. De moeder wil namelijk zelf ook dat de kinderen een veilig en fijn contact met de vader kunnen opbouwen en zet zich daarvoor actief in. Zij heeft een hulpverleningsinstantie gevonden die direct kan starten met de doelstellingen van de ondertoezichtstelling. De GI wil echter per se wachten op de hulpverlening van Arkin waar een wachtlijst van 9 maanden is. De ondertoezichtstelling levert op dit moment dan ook geen bijdrage aan het contactherstel tussen de vader en de kinderen, aldus de moeder.
5.3
De raad is van mening – zo begrijpt het hof – dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. De wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling zijn aanwezig. De kinderen worden in hun ontwikkeling bedreigd door de langdurige conflicten tussen de ouders over de omgangsregeling. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om contactherstel tussen de vader en de kinderen van de grond te krijgen. De raad vertrouwt niet erop dat de ouders zelf in staat zijn hierin verandering te brengen. Omdat de moeder het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft, is regie van de GI noodzakelijk, aldus de raad.
5.4
De GI heeft tijdens de zitting in hoger beroep gezegd na de bestreden beschikking met de ouders gezamenlijk in gesprek te zijn gegaan. De ouders bleken in staat tot gezamenlijk overleg en zijn zelfstandig tot afspraken gekomen, waarbij door middel van (video)belmomenten is toegewerkt naar een fysiek omgangsmoment. Het geplande omgangsmoment is echter (nog) niet doorgegaan in verband met ziekte van [minderjarige 1] .
De GI wil in opdracht van de kinderrechter, zoals beschreven in de bestreden beschikking, inzetten op de module ‘Contactherstel’ van Arkin. Daarvoor is helaas een lange wachtlijst gebleken. De sociaal makelaar van de Gemeente [plaats A] heeft meegekeken naar andere passende vormen van hulpverlening maar heeft niets gevonden. Helaas is de hulpverlening die de moeder graag wil inzetten, van Kids Centraal, niet ingekocht door de gemeente waardoor dit in principe niet wordt vergoed. Als expliciet kan worden onderbouwd waarom de gemeente bij uitzondering die hulpverlening toch moeten vergoeden, is misschien wel iets mogelijk. De spoedige beschikbaarheid van de hulpverlening van Kids Centraal zou daarvoor een argument kunnen zijn, aldus de GI.
5.5
De vader vindt dat de ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk is. Hij meent dat hij door de moeder ten onrechte in een kwaad daglicht wordt gesteld. De vader vindt het belangrijk om er naast de moeder ook voor de kinderen te zijn. Hij staat achter de ondertoezichtstelling, omdat hij en de moeder dan moeten werken aan verbetering van hun contact zodat hij de kinderen weer kan zien.
De beoordeling door het hof
5.6
Aan het hof ligt de vraag voor of de kinderrechter op goede gronden de ondertoezichtstelling van de kinderen heeft uitgesproken voor de duur van een jaar en of de gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn.
5.7
Uit het raadsrapport van 16 september 2024 is gebleken dat vanaf januari 2023 (met een korte onderbreking in september 2023) sprake is geweest van omgang tussen de vader en de kinderen. Deze vond plaats bij vader thuis, onder professionele begeleiding en in aanwezigheid van de moeder. De kinderen zagen de vader graag en genoten van de contacten, zo blijkt uit het raadsrapport. Nadat de moeder melding had gedaan van seksueel overschrijdend gedrag door de vader tijdens het laatste begeleide omgangsmoment, is de omgang in januari 2024 stopgezet. Na onderzoek door de jeugd- en zedenpolitie (JZP) is de zaak geseponeerd in verband met onvoldoende bewijs. De JZP heeft aangegeven dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij een misbruikscenario tijdens een bezoekregeling onder begeleiding. Bij de politie zijn tijdens het onderzoek zorgen ontstaan over de moeder omdat zij bleef volharden in haar overtuiging over het misbruik. Ook heeft de politie het vermoeden dat de moeder tijdens het onderzoek met de kinderen over de gebeurtenissen heeft gesproken, ondanks het advies van de JZP om dit niet te doen. Na het doorlopen van het traject bij de JZP heeft de moeder al het contact met de in het vrijwillig kader betrokken hulpverleners, waaronder de GI, stopgezet. Het is niet meer gelukt omgang tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen.
De raad maakt zich om een aantal redenen zorgen over het veilig opgroeien van de kinderen. Dit betreft allereerst het feit dat sprake was van omgang tussen de kinderen en hun vader, die abrupt is stopgezet. De kinderen hebben echter baat bij onbelast contact met hun vader om een eigen zelfbeeld te kunnen vormen. Er is niettemin weinig zicht op de opvoedvaardigheden en mogelijkheden van de vader. Hij is meermaals afspraken met de hulpverlening niet nagekomen. Het is de raad niet duidelijk waarom de vader deze afspraken heeft gemist. Het is echter belangrijk dat de kinderen op de vader kunnen rekenen. Ook zijn er zorgen over zijn emotieregulatie. In het verleden kon de vader boos worden en was het moeilijk hem te kalmeren. Ook respecteert de vader de grenzen van de moeder niet altijd. Hoewel hij zijn gedrag aanpast als hij hierop wordt aangesproken, kan het gedrag van de vader wel verwarrend zijn voor de kinderen.
Anderzijds heeft de raad ook grote zorgen over het gedrag en de houding van de moeder, met name doordat zij blijft vasthouden aan de beschuldigingen van seksueel misbruik door de vader. Naar aanleiding van die beschuldigingen hebben de kinderen nu een negatief beeld van de vader. Uit een eerder raadsonderzoek is naar voren gekomen dat de moeder goed voor de kinderen zorgt (en toen ook het contact met de vader ondersteunde), maar nu ziet de raad een moeder die volhardt in haar overtuiging dat de vader de kinderen op een seksuele manier heeft betast, niet meer open staat voor contactherstel tussen de vader en de kinderen en ook geen contact meer heeft met de GI (in het toen nog vrijwillig kader). Tot slot overweegt de raad dat de jarenlange spanningen tussen de ouders ervoor zorgen dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij weten niet meer welke ouder ze moeten geloven, omdat ze loyaal zijn aan beide ouders en ze mogelijk niet meer op hun eigen oordeel kunnen vertrouwen.
5.8
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake was en is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. Door de strijd tussen de ouders kunnen de kinderen geen onbelast contact met de vader aangaan, terwijl onbelast contact met beide ouders van belang is voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen. Daarnaast vormt het wantrouwen tussen de ouders een directe bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen. Hierdoor kunnen de kinderen in een loyaliteitsconflict komen en durven zij mogelijk niet meer op hun eigen oordeel te vertrouwen. In hun strijd met elkaar verliezen de ouders de kinderen uit het oog. Anders dan de moeder betoogt, is naar het oordeel van het hof daarom geen sprake van enkel een “omgangsondertoezichtstelling”, maar zijn er meer zorgen over de kinderen.
Met de raad is het hof van oordeel dat het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het lukt de ouders niet zelfstandig om hun onderlinge communicatie te verbeteren. De hulpverlening in het vrijwillige kader is tot nu toe onvoldoende toereikend gebleken en gelet op het wantrouwen van de moeder tegenover de vader heeft het hof ook onvoldoende vertrouwen erin dat zij zelf voor contactherstel zal zorgdragen. Weliswaar heeft de moeder ter zitting verklaard dat zij momenteel ook zelf tegen [minderjarige 1] zeg dat de vader hun niet heeft misbruikt, maar dat neemt niet weg dat de moeder de hulpverlening op afstand lijkt te houden. Ook is het van belang dat er zicht komt op vaders opvoedvaardigheden en heeft hij wellicht ondersteuning van een derde nodig waar het de manier van omgaan met de moeder en de kinderen betreft.
5.9
Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Omdat de wachtlijst voor de module ‘Contactherstel’ van Arkin lang is, geeft het hof de GI mee te zoeken naar andere passende vormen van hulpverlening.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.C. Schenkeveld, en mr. G.J. Baken, in tegenwoordigheid van mr. N.L. Lusink als griffier en is op 24 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.