ECLI:NL:GHAMS:2025:1697

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
200.350.250/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen kandidaat-gerechtsdeurwaarder inzake herberekening beslagvrije voet

In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht tegen een voormalige kandidaat-gerechtsdeurwaarder, ingediend door twee klagers. De klacht betreft het niet tijdig maken van een herberekening van de beslagvrije voet en het niet adequaat reageren op correspondentie. De feiten zijn als volgt: in september 2018 heeft het deurwaarderskantoor waar de appellant werkzaam was loonbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster sub 1. In oktober 2022 hebben klagers een verzoek ingediend om de beslagvrije voet opnieuw te berekenen en om de teveel geïnde bedragen te restitueren. De kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft de klacht in eerste aanleg gegrond verklaard en aan appellant een berisping opgelegd. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat appellant gedurende de relevante periode niet als gerechtsdeurwaarder werkzaam was, waardoor hij niet onder het tuchtrecht viel voor de verweten gedragingen. Het hof heeft de bestreden beslissing vernietigd, klachtonderdeel a niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel b ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.350.250/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/737242 / DW RK 23/262
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 8 juli 2025
inzake
[appellant] ,
voorheen kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats 1] ,
appellant,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [plaats 2] ,
geïntimeerden.
Partijen worden hierna appellant en klagers (respectievelijk klaagster sub 1 en klager sub 2) genoemd.

1.De zaak in het kort

In september 2018 heeft het deurwaarderskantoor waar appellant werkzaam was loonbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster sub 1. In oktober 2022 hebben klagers bij het kantoor een verzoek ingediend om de beslagvrije voet met ingang van 2019 opnieuw te berekenen en de teveel geïnde bedragen aan hen te restitueren. Klagers verwijten appellant dat a) hij niet jaarlijks een herberekening van de beslagvrije voet heeft gemaakt en dat b) er niet tijdig genoeg is gereageerd op hun correspondentie.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Appellant heeft op 21 januari 2025 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 23 december 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd nummer (ECLI:NL:TGDKG:2024:143).
2.2.
Klagers hebben op 28 maart 2025 een verweerschrift – met een bijlage – bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 juni 2025. Appellant en klagers zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
In september 2018 is er beslag gelegd op het inkomen van klaagster sub 1.
In november 2018 is de beslagvrije voet aangepast en is het teveel geïnde bedrag gerestitueerd.
3.2.
In november 2022 is de beslagvrije voet opnieuw aangepast en is het teveel geïnde bedrag vanaf oktober 2022 gerestitueerd.
3.3.
Bij e-mail van 14 februari 2023 heeft de boekhouder van klagers namens hen een correctie op de restitutie over het jaar 2022 onder de aandacht van appellant gebracht. De boekhouder heeft daarnaast om een herberekening over de jaren 2019, 2020 en 2021 verzocht.
3.4.
Op 31 mei 2023 heeft klaagster sub 1 een klacht bij het gerechtsdeurwaarderskantoor ingediend. Bij e-mail van 1 juni 2023 hebben klagers een ontvangstbevestiging van de klacht ontvangen. Bij e-mail van 18 juni 2023 hebben klagers een rappel gestuurd naar het kantoor van appellant.
3.5.
Bij e-mail van 20 juni 2023 heeft een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor aan klager sub 2 bericht dat het kantoor informatie had opgevraagd bij de werkgever van klaagster sub 1 over de ziektekostenpremies en de extra reisvergoedingen die waren betaald van het nettoloon van klaagster sub 1. Zodra deze informatie was ontvangen, zou het juiste restitutiebedrag worden bepaald.
3.6.
Bij e-mail van 10 juli 2023 heeft klaagster sub 1 het kantoor van appellant om uitsluitsel gevraagd met het verzoek om uiterlijk 14 juli 2023 te reageren.

4.De klacht

Klagers beklagen zich er samengevat over dat appellant:
a: niet jaarlijks een herberekening van de beslagvrije voet heeft gemaakt;
b: niet (tijdig) reageert op correspondentie.

5.Beoordeling

De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers gegrond verklaard en aan appellant de maatregel van berisping opgelegd. Daarnaast heeft de kamer hem veroordeeld in de proceskosten.
Klachtonderdeel a: appellant heeft niet jaarlijks een herberekening van de beslagvrije voet gemaakt.
5.1.
De kamer heeft overwogen dat er ten aanzien van de jaren 2019 en 2020 geen wettelijke verplichting op appellant rustte om uit eigen beweging de beslagvrije voet te berekenen. In eerste instantie hebben klagers daartoe ook geen verzoek gedaan. Pas sinds 1 januari 2021 is een gerechtsdeurwaarder verplicht de beslagvrije voet jaarlijks te toetsen en eventueel aan te passen. In oktober 2022 heeft wel een aanpassing van de beslagvrije voet plaatsgevonden. Op het verzoek nadien om een correctie op de restitutie over het jaar 2022 en een herberekening van de beslagvrije voet over de jaren 2019 tot en met 2021 heeft appellant naar het oordeel van de kamer, kort samengevat, onvoldoende adequaat gereageerd zodat de kamer deze klacht gegrond heeft verklaard.
5.2.
In zijn beroepschrift heeft appellant als eerste aangevoerd dat dit verwijt ziet op de periode 2019-2021. Klager was gedurende deze periode niet aan het tuchtrecht onderworpen, omdat hij pas op 21 juli 2022 bij ministerieel besluit als kandidaat-gerechtsdeurwaarder is toegevoegd aan gerechtsdeurwaarder [naam] . Op 27 juli 2022 is hij als zodanig beëdigd. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft appellant het ministeriële besluit en het proces-verbaal van beëdiging overgelegd. Op grond hiervan dient, aldus appellant, de klacht van klagers niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.3.
Het hof overweegt als volgt. Uit de door appellant overgelegde stukken blijkt dat hij gedurende de relevante periode 2019-2021 niet als (kandidaat- of toegevoegd) gerechtsdeurwaarder werkzaam was. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, en artikel 49 Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Op het moment van de verweten gedragingen was appellant niet als (kandidaat- of toegevoegd) gerechtsdeurwaarder werkzaam, zodat hij voor deze gedragingen niet aan tuchtrechtspraak is onderworpen. Het hof is daarom van oordeel dat de klacht van klagers niet-ontvankelijk is voor zover betrekking hebbende op de periode 2019-2021. Hetgeen appellant voor het overige nog heeft aangevoerd behoeft geen verdere bespreking meer omdat dit niet relevant is voor de beslissing in deze zaak.
Klachtonderdeel b: appellant heeft niet (tijdig) gereageerd op de correspondentie van geïntimeerden.
5.4.
In zijn beroepschrift brengt appellant naar voren dat gerechtsdeurwaarder [naam] in zijn verweerschrift in eerste aanleg de verantwoordelijkheid voor deze klacht op zich heeft genomen. In dit geval ligt niet het specifieke handelen of nalaten van appellant aan de klacht ten grondslag, maar gaat het om handelen of nalaten van de kantoororganisatie. De klacht dient daarom, aldus appellant, ten aanzien van hem ongegrond te worden verklaard.
5.5.
Dit beroep slaagt. Het dossier van klagers is in behandeling (geweest) bij het kantoor waaraan appellant was verbonden. Uit het procesdossier blijkt dat diverse medewerkers van het kantoor hebben gecorrespondeerd met geïntimeerden. In het oorspronkelijke klaagschrift is de klacht weliswaar gericht tegen appellant, maar gerechtsdeurwaarder [naam] heeft in zijn verweerschrift in eerste aanleg uitdrukkelijk verklaard dat de gebeurtenissen waarover wordt geklaagd, tot zijn verantwoordelijkheid behoren. Appellant is daarvoor dus niet aan te spreken. De verweten gedragingen zijn ook niet direct tot appellant te herleiden. Klachtonderdeel b is ongegrond.
5.6.
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
5.7.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beslissing vernietigen. Voor de in eerste aanleg uitgesproken maatregel en kostenveroordeling bestaat geen grond.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel a niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025 door de rolraadsheer.