ECLI:NL:GHAMS:2025:170

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23-001806-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens Canal Pride met letsel aan slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft openlijke geweldpleging die plaatsvond op 4 augustus 2018 tijdens de Canal Pride in Amsterdam. Het slachtoffer, die zich met zijn scooter door een menigte probeerde te bewegen, werd door de verdachte en een medeverdachte aangevallen. Het slachtoffer werd geslagen, geschopt en zijn keel werd dichtgeknepen. De verdachte werd eerder door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van getuigen heeft gewogen. De getuigen, waaronder de aangever en twee onafhankelijke getuigen, hebben de verdachte herkend als een van de daders. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de geweldshandeling en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die € 400,00 bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001806-21
datum uitspraak: 21 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-227283-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2022 en 7 januari 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval Nederland, openlijk, te weten, in/op/aan de [straatnaam], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [benadeelde partij], welk geweld bestond uit
- het meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) met gebalde vuist te slaan tegen/op het hoofd, althans het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- het naar de grond duwen en/of trekken van die [benadeelde partij]
- het meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) te schoppen/trappen tegen/op het hoofd, althans het lichaam van die [benadeelde partij], en/of
- met een of meer hand(en) de nek/hals/keel van die [benadeelde partij] vast te pakken en hier (met kracht) in te knijpen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter. Het hof komt daarnaast tot een andere strafoplegging.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen gelet op de verklaringen van de aangever, getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2]. Zij hebben ter plaatse de verdachte en de medeverdachte aangewezen als daders. [getuige 2] heeft ten aanzien van de verdachte verklaard aanvullend verklaard bij de raadsheer-commissaris. Zij herinnert zich hem goed omdat zij zelf door hem is geslagen en hij loog tegenover de politie. Hij droeg een roze en paars gestreept shirt en zij heeft een foto van hem gemaakt, hetgeen de aangifte ook onderbouwt. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn kort na het feit afgelegd en zijn onafhankelijk. [getuige 1] was ook als enige nuchter. De advocaat-generaal hecht derhalve meer waarde aan deze verklaringen dan aan die van de vrienden van de verdachten. Uit het dossier blijkt bovendien niet dat de getuigen de verdachte en de medeverdachte alleen zouden hebben aangewezen omdat zij met de politie in gesprek waren, aldus de advocaat-generaal.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken. Er is wettig bewijs, maar er is onvoldoende overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verdachte herkent zichzelf niet in de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1]. Er is een opstootje ontstaan en de verdachte is hiernaartoe gelopen om iemand uit de mensenmassa te trekken. Dit maakt echter niet dat hij schuldig is aan openlijke geweldpleging. De raadsvrouw heeft voorts naar voren gebracht dat er veel mensen in de steeg waren en dat het onduidelijk is waar [getuige 2] en [getuige 1] zich bevonden. De invalshoek is van belang voor de waarneming. [getuige 2] was bovendien onder invloed en er zitten inconsistenties in de verklaringen. Het is lastig te wegen hoe de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] zich verhouden tot de ontlastende verklaringen van de vrienden van de verdachte.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De aangever bevond zich op 4 augustus 2018 op de [straatnaam], waar hij trachtte zich met zijn scooter door een zich daar bevindende menigte te bewegen. De medeverdachte heeft vervolgens een beker bier in de richting van de aangever gegooid omdat hij hard aan kwam rijden. Hierna is een woordenwisseling ontstaan, waarna de aangever op de grond is beland en door meerdere personen geschopt en geslagen tegen zijn hoofd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zag dat er commotie was ontstaan en dat hij zich daarnaartoe heeft begeven. De aangever heeft beschreven dat een van de daders een roze en paars of zwart gestreept T-shirt aan had. Getuige [getuige 2] heeft ter plaatse een foto van een man gemaakt en hem aan verbalisanten aangewezen als een van de jongens die de aangever hebben getrapt en geslagen. Ook bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 2] verklaard dat de jongen met het roze gestreepte T-shirt van wie zij een foto heeft genomen en die zij heeft aangewezen aan de politie, betrokken was. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zichzelf herkent als de man op de foto en dat hij na het incident op straat met de politie heeft gesproken. Getuige [getuige 1] heeft eveneens verklaard dat de jongens die later bij de politie stonden op de aangever hebben ingetrapt.
Het hof overweegt op grond van het voorgaande dat de verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van de groep en een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de ten laste gelegde geweldshandelingen.
Het hof overweegt voorts dat hetgeen in hoger beroep is aangevoerd ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1], naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten biedt om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid daarvan. In dat verband neemt het hof in aanmerking dat de verklaringen zijn afgelegd door onafhankelijke getuigen en dat deze als gedetailleerd en authentiek kunnen worden aangemerkt. Getuige [getuige 2] heeft bovendien aangegeven zich de verdachte te kunnen herinneren nu zij door hem is geslagen toen zij de aangever wilde beschermen en zij verwijst ook naar de foto die zij van de verdachte ter plaatse heeft genomen. Het hof acht de verklaringen van [getuige 1] bovendien betrouwbaar nu zij de enige getuige is die ten tijde van het feit nuchter was.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 augustus 2018 te Amsterdam, openlijk, te weten, op de [straatnaam], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde partij], welk geweld bestond uit
- het meermalen met kracht met gebalde vuist slaan tegen het hoofd van die [benadeelde partij] en
- het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd van die [benadeelde partij], en
- met handen de nek van die [benadeelde partij] vastpakken en hier met kracht in knijpen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte in hoger beroep lang heeft moeten wachten op de inhoudelijke behandeling van zijn zaak vanwege een getuige die in de zaak van de medeverdachte werd gehoord en met het feit dat de verdachte, op de veroordeling van de politierechter in deze zaak na, geen justitiële documentatie heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld bij een drukbezocht feest ter gelegenheid van de Canal Pride. Hierbij is het slachtoffer tegen zijn hoofd geslagen en geschopt en is diens keel dichtgeknepen.
Feiten als het onderhavige maken een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof acht in beginsel een taakstraf voor de duur van 80 uren passend. Het hof heeft acht geslagen op de overschrijding van de redelijke termijn in deze strafzaak in hoger beroep. De verdachte heeft op 15 juni 2021 hoger beroep ingesteld, zodat het onderhavige arrest ruim 1 jaar en 7 maanden na het instellen van het hoger beroep wordt gewezen. Gelet hierop is de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep overschreden. Hierin - en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte - ziet het hof aanleiding om een taakstraf van kortere duur op te leggen.
Het hof acht derhalve, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 40 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, conform het vonnis, geheel dient te worden toegewezen met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof hebben de verdachte en zijn medeverdachte een gelijk aandeel gehad in het veroorzaken van de schade, zodat zij in hun onderlinge verhouding in gelijke delen aan de ontstane schuld moeten bijdragen.
De verdachte is – hoofdelijk met zijn mededader – gehouden tot vergoeding van schade tot een totaalbedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ingetreden. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 augustus 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. R.A.E. van Noort en mr. A.R.O. Mooy, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2025.
=========================================================================
[…]