4.3.3.Het financieel onderzoek
4.3.3.1.
Algemeen
Het onderzoek heeft betrekking op de periode van 1 december 2015 tot en met 4 september 2018. De hieronder opgenomen bedragen zijn in dat onderzoek naar voren gekomen en in de ontnemingsrapportage opgenomen. Voor zover hierover niets is opgemerkt, zijn de bedragen door de verdediging niet betwist.
4.3.3.2.
Contante uitgaven
De betrokkene maakte gebruik van de bankrekening [bankrekeningnummer] , welke op zijn naam stond. In de onderzochte periode is met gebruik van de bankpas van de betrokkene € 19.855,00 gestort op deze bankrekening.
Op 4 september 2017 heeft in de woning aan de [woonadres] een doorzoeking plaats gevonden. Tijdens deze doorzoeking is een factuur van een [auto] aangetroffen.Mede op basis van de verklaringen van de betrokkene is aannemelijk geworden dat de betrokkene deze auto heeft gekocht en daarvoor contant een bedrag van € 12.100,00 heeft betaald.
Bij de doorzoeking van de woning zijn tevens geldtransactieoverzichten gevonden. Vervolgens zijn bij MoneyGram en Western Union transactiegegevens van de betrokkene opgevraagd. Hieruit blijkt dat de betrokkene in de periode van 13 juni 2016 tot en met 1 februari 2018 € 2.507,97 heeft overgemaakt via MoneyGram en in de periode 1 januari 2016 tot en met 5 november 2018 € 4.644,26 heeft overgemaakt via Western Union.Omdat in een transactie van € 348,00 giraal was voldaan, is in de kasopstelling een bedrag van € 4.296,26 opgenomen (€ 4.644,26 - € 348,00).
4.3.3.3.
Beschikbaar bedrag voor contante uitgaven
In de ontnemingsrapportage is uitgegaan van een beginsaldo van € 363,18.
Bij de belastingdienst zijn geen contante legale inkomsten bekend. De contante legale inkomsten zijn daarom op nul gesteld.
In de onderzochte periode heeft de betrokkene € 16.151,91 opgenomen van de hiervoor genoemde bankrekening.
Op 4 september 2017 heeft in de woning aan de [woonadres] een doorzoeking plaats gevonden. Tijdens deze doorzoeking werd een contant geldgedrag van € 20.805,00 aangetroffen. De betrokkene heeft verklaard dat dit geld, met uitzondering – zo begrijpt het hof – van het biljet van 500 euro, van hem is.Nu de betrokkene eerder verklaringen heeft afgelegd naar aanleiding van het aangetroffen geld en daarbij niet heeft verklaard dat het biljet van 500 euro hem niet toebehoort, hecht het hof geen geloof aan die verklaring.
4.3.3.4.
Tussenconclusie
Op basis van de hiervoor opgesomde gegevens kan de volgende (voorlopige) kasopstelling worden gemaakt.
Beschikbaar voor uitgaven
Uitgaven
-€ 20.805
aangetroffen contant geld
€ 12.100,00
[auto]
€ 363,18
beginsaldo
€ 19.855,00
stortingen bankrekeningen
€ 16.151,91
bankopnamen
€ 2.507,97
Moneygram
€ 0,00
contante legale inkomsten
€ 4.296,26
Western Union
-€ 4.289,91
totaal
€ 38.759,23
totaal
Verschil
€ 43.049,14
Het hof constateert dat in deze kasopstelling sprake is van een verschil tussen de contante uitgaven enerzijds en het contante geld dat daarvoor beschikbaar was anderzijds, zodat binnen deze opstelling sprake is van de aanwezigheid van onverklaarbare ontvangsten. De hoogte daarvan bedraagt € 43.049,14.
4.3.3.5.
Beginsaldo
Met het beginsaldo contant geld wordt bedoeld het bedrag dat de betrokkene aan contanten tot zijn beschikking had aan het begin van de onderzoeksperiode. Het gaat daarbij om door de betrokkene legaal in zijn bezit verkregen contanten.
Om het beginsaldo te bepalen heeft de rapporteur onderzoek verricht naar het betalingsverkeer vanaf de [bank] -bankrekening die in gebruik was bij de betrokkene. Daarbij heeft de rapporteur geconstateerd dat in de maanden van 1 januari 2015 tot 4 september 2018 gemiddeld € 363,18 per maand werd opgenomen. Het beginsaldo is op basis van deze bevindingen vastgesteld op € 363,18.
De gebruikte methode strekt tot het maken van een inschatting van het bedrag dat de betrokkene bij de aanvang van de onderzoeksperiode, op 1 december 2015, tot zijn beschikking had. Voor die inschatting heeft de rapporteur gebruik gemaakt van het patroon van opnames door de betrokkene. Voor het vaststellen van een opnamepatroon rondom 1 december 2025 kan niet alleen het patroon van opnames na die datum relevant zijn, maar – behoudens een bijzondere reden waarom het patroon sindsdien is veranderd en het eerdere patroon daardoor niet meer relevant is – ook het patroon dat vooraf ging aan die datum. Nu de verdediging niet heeft toegelicht dat er een bijzondere reden is waarom aan het patroon van vóór 1 december 2025 geen waarde kan worden gehecht, is het hof van oordeel dat de rapporteur bij zijn schatting terecht de opnames uit de periode van 1 januari tot 1 december 2015 heeft betrokken.
Het hof is daarmee van oordeel dat de betwisting van de gehanteerde methode geen doel kan treffen. Nu de verdediging ook overigens niet heeft gesteld welk ander bedrag de betrokkene op 1 december 2015 voorhanden had, gaat het hof uit van de hiervoor gehanteerde methode en de daaruit voortvloeiende uitkomst.
4.3.3.6.
Onderzoeksperiode
Bij de toepassing gegeven van artikel 36e lid 3 Sr hoeft de onderzoeksperiode niet samen te vallen met de periode waarin strafbare feiten zijn begaan. Dat betekent dat de kasopstelling zich kan uitstrekken over een ruimere tijdsperiode (Kamerstukken II 1990/91, 21504, 5, p. 13-14 (MvA)). De stelling van de verdediging dat de onderzoeksperiode van de kasopstelling te ruim is, wordt door het hof dan ook niet gevolgd.
4.3.3.7.
Inkomsten uit handel met Ghana
Aan de betrokkene is de gelegenheid geboden om aannemelijk te doen worden dat en waarom de onverklaarde ontvangsten niet of niet geheel hun oorsprong vinden in feiten als bedoeld in artikel 36e Sr dan wel anderszins niet kunnen gelden als voordeel in de zin van die bepaling.
In dat kader heeft de betrokkene verklaard dat hij handelde in auto-onderdelen, die hij exporteerde naar Ghana. Het hof begrijpt hieruit dat de verdediging stelt dat betrokkene in de onderzochte periode minimaal € 20.000 aan contante inkomsten uit de handel met Ghana heeft ontvangen, zodat het hierboven geconstateerde verschil met dat bedrag dient te worden verminderd. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de betrokkene drie handgeschreven, slecht leesbare kwitanties overgelegd. Volgens de verdediging dient het hof uit deze stukken af te leiden dat [naam] – de zus van betrokkene – op
7 april 2018 € 8.502,00, op 5 juni 2018 € 5.500,00 en 7 juli 2018 € 6.000,00 heeft gewisseld en dat dit voor de voornoemde handel is geweest.
Het hof is van oordeel dat de betrokkene niet aannemelijk heeft doen worden dat hij in de onderzoeksperiode contante inkomsten heeft ontvangen uit handel met Ghana. In dat kader acht het hof van belang dat de verklaringen van de betrokkene over die handel vaag zijn gebleven en niet zijn onderbouwd met relevante stukken, terwijl enige onderbouwing in dit geval van de betrokkene kan worden verlangd. Van iemand die zich bezig houdt met internationale handel, kan immers in ieder geval verwacht worden dat hij enig document kan overleggen van de aankoop, verkoop en/of het transport van (een deel van) de verhandelde goederen. De enkele omstandigheid dat de zus van de betrokkene op enige data geld heeft gewisseld – nog daargelaten of dit blijkt uit de overgelegde stukken – is in dit kader een onvoldoende onderbouwing.
4.3.3.8.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande gaat het hof uit van de hiervoor opgestelde kasopstelling en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen. Nu de betrokkene geen andere aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het uit die kasopstelling blijkende verschil van € 43.049,14 tussen de contante uitgaven en de beschikbare contante bedragen, acht het hof aannemelijk dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel ter hoogte van dat bedrag heeft verkregen uit strafbare feiten in de zin van artikel 36e lid 3 Sr.