ECLI:NL:GHAMS:2025:1749

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
200.340.603/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van lijfsdwang bij achterstallige kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van lijfsdwang voor achterstallige kinderalimentatie. De vrouw, appellante, had de man, geïntimeerde, aangeklaagd voor het niet betalen van kinderalimentatie, die was vastgesteld door de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder een veroordeling tot betaling van kinderalimentatie uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard, maar deze was in verzet vernietigd. De vrouw heeft vervolgens opnieuw om lijfsdwang gevraagd, omdat de man niet in staat zou zijn om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de man beoordeeld, waaronder zijn financiële situatie en de argumenten van beide partijen. De man stelde dat hij dakloos was en geen inkomsten had, maar de vrouw betwistte dit en voerde aan dat de man wel degelijk inkomsten had. Het hof oordeelde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om de achterstallige alimentatie te betalen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd en de vordering van de vrouw om de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren toegewezen. De man werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.340.603/01
zaaknummer rechtbank : C/13/747913 / KG ZA 24-214 IHJK/MvG
arrest van de meervoudige familiekamer van 8 juli 2025
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. D. Rezaie te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam (voorheen mr. R.A. van den Heuvel).

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
1.2
Het hof heeft op 8 oktober 2024 een tussenarrest gewezen (hierna: het tussenarrest). Voor het verloop van de procedure tot dat moment verwijst het hof naar dat arrest. In het tussenarrest heeft het hof de zaak verwezen naar de rol van 29 oktober 2024 voor akte aan de zijde van de man als bedoeld in de overweging 3.9 en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.3
Het hof heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
- akte van de zijde van de man van 12 november 2024;
- antwoordakte van de zijde van de vrouw van 21 januari 2025.
1.4
Partijen hebben de zaak ter zitting van 28 mei 2025 doen bepleiten door hun advocaten. De advocaat van de man heeft pleitnotities overgelegd.
De man heeft nog producties in het geding gebracht bij berichten van 17 december 2024 en 27 mei 2025.
1.5
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar het tussenarrest van 8 oktober 2024. Het hof gaat ook nu nog uit van die feiten.
2.2
Samengevat gaat het in deze procedure om de vraag of de vrouw de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2021 bij lijfsdwang ten uitvoer mag leggen. Bij verstekvonnis van 9 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam de veroordeling tot betaling van de kinderalimentatie uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard vanaf 28 dagen na betekening van dat vonnis voor de duur van ten hoogste drie maanden en voor een bedrag van ten hoogste € 21.690,- ter zake de kinderalimentatieachterstand (berekend tot en met 31 januari 2024). Bij mondelinge uitspraak van 21 maart 2024 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam is in verzet het verstekvonnis van 9 februari 2024 vernietigd en zijn de door de vrouw gevraagde voorzieningen alsnog geweigerd, met compensatie van kosten.
2.3
Het hof heeft bij het tussenarrest de zaak aangehouden en de man in de gelegenheid gesteld de in het tussenarrest nader omschreven financiële stukken in te dienen Ook heeft het hof overwogen voornemens te zijn een mondelinge behandeling te gelasten om meer informatie te verkrijgen.
2.4
De man stelt dat hij niet in staat is om de kinderalimentatieachterstand te voldoen. Hij verwijst naar door hem overgelegde stukken met betrekking tot zijn inkomsten in 2021, 2022 en 2023, evenals stukken met betrekking tot schulden. De man stelt dat hij sinds oktober 2024 dakloos is.
2.5
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.6
Het hof overweegt als volgt. Zoals in het tussenarrest overwogen, is de vraag aan de orde of de man buiten staat is aan de verplichting te voldoen waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd. Als dat het geval is, kan uitvoerbaarheid bij lijfsdwang niet worden uitgesproken, zoals bepaald in artikel 588 Rv. Daarbij is verder relevant dat, hoewel het gaat om een over de periode tot 31 januari 2024 opgebouwde kinderalimentatieachterstand, het toetsingsmoment voor toewijzing van de vordering van de vrouw de datum is waarop deze (eind)uitspraak wordt gewezen. Het is aan de man om aannemelijk te maken dat hij op dit moment niet in staat is om aan die verplichting te voldoen.
2.7
Uit de stukken in het dossier en wat is besproken op de zitting in hoger beroep kan het hof de volgende informatie halen.
Uit de aangifte IB 2021, de verklaring geregistreerd inkomen 2021, de aangifte IB 2022 en de aanslag IB 2022 blijken de volgende inkomsten:
- 2021: een negatief inkomen van € 858,-;
- 2022: een inkomen van € 0,-.
Volgens de winst- en verliesrekening van VOF [VOF] die gaat over de periode van 1 januari 2023 tot en met 6 oktober 2023, heeft de man in die periode privé-opnamen ter hoogte van € 24.172,- gedaan. De Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) heeft op 6 oktober 2023 de onderneming VOF [VOF] ambtshalve uitgeschreven, nadat de KvK heeft geconstateerd dat deze vof geen of onvoldoende activiteiten heeft die een inschrijving rechtvaardigen.
De man heeft verder gesteld dat hij sinds oktober 2024 dakloos is. Hij heeft verwezen naar een aanmeldingsformulier screening Bijzondere doelgroepen van de gemeente [plaats A] van 14 oktober 2024, waarin is vermeld dat hij geen inkomsten heeft en dat hij slaapt op het adres [A-straat] . Verder heeft de man een door hem en de gemeente [plaats A] ondertekende brief van 28 oktober 2024 overgelegd, waarin hem toestemming is verleend voor gebruik van een briefadres aan [B-straat] te [plaats A] . Daarnaast heeft de man een door hem ondertekende overeenkomst met Stichting HVO-Querido van 17 april 2025 in het geding gebracht. Ook heeft de man stukken met betrekking tot schulden overgelegd. Het betreft een huurschuld aan Ymere en schulden aan Odido, Essent en het CJIB.
2.8
Het hof heeft in het tussenarrest overwogen dat de man de in dat arrest nader omschreven financiële stukken dient in te dienen, waaronder de belastingaanslagen over de jaren 2021 en 2022. Verder diende hij stukken in te dienen waaruit zijn financiële situatie vanaf 2023 tot op dat moment (lees: datum tussenarrest) blijkt. De man heeft na het tussenarrest de aanslag IB 2022 in het geding gebracht, maar de aanslag IB 2021 niet. Evenmin heeft de man stukken in het geding gebracht waaruit zijn financiële situatie vanaf 2023 blijkt. De man had de aangiftes IB met de bijbehorende aanslagen over de jaren 2023 en 2024, voor zover voorhanden, kunnen overleggen, bescheiden waaruit de (redenen van de) beëindiging van de onderneming VOF [VOF] blijken en allerlei overige stukken waaruit kan worden afgeleid welke inkomsten hij vanaf 2023 heeft ontvangen. De man heeft dit echter nagelaten.
2.9.1
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat de man geen inkomsten meer heeft. Zij heeft in dat verband verwezen naar een e-mail van de man aan Geerlings & Hofstede gerechtsdeurwaarders van 17 april 2024, waarin de man in verband met een door dit kantoor te innen huurachterstand heeft gemeld:
“Geachte wegens omstandigheden heb ik niet kunnen voldoen.
Aan de gemaakte afspraak ivm onterecht vast zitten door een fout van justitie.
Ik ben gelukkig nu vrij en kan deze kwestie weer oppakken de 20 ste aanstaande zal ik betalen
Reken op uw begrip dat ik niet een vast salaris heb maar wisselend en de 20ste word betaald. (…)
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verder aangevoerd dat zij in augustus 2024 van een medewerker van de pakketdienst heeft vernomen dat de man zijn werkzaamheden als pakketbezorger aan de [plaats] nimmer heeft beëindigd en dat zijn salaris iedere maand op de 20e dag van de maand wordt overgemaakt naar de rekening van de man bij de Bunq Bank.
De vrouw is daarnaast ermee bekend dat de man elk jaar naar Marokko op vakantie gaat, dat hij daar een appartement heeft en dat hij dure auto’s heeft.
2.9.2
De advocaat van de man heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat de man geen salaris uitbetaald heeft gekregen, omdat geen arbeidsovereenkomst tussen hem en de betreffende werkgever tot stand is gekomen. De man verkeerde in de onjuiste veronderstelling dat hij voor de baan aangenomen zou worden. De man heeft verder aangevoerd dat de aan de vrouw gedane mededeling van de pakketbezorger volgens haar in augustus 2024 zou zijn gedaan en dat toewijzing van het middel van lijfsdwang niet kan worden gebaseerd op gegevens uit het verleden; het kan immers zo zijn dat de man inmiddels niet meer over financiële middelen beschikt. Ter zitting in hoger beroep is namens de man naar voren gebracht dat hij, om in zijn dagelijkse levensonderhoud te voorzien, af en toe van zijn broers een paar tientjes krijgt.
2.9.3
Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit moment niet in staat is om de kinderalimentatieachterstand te voldoen. Zoals overwogen heeft hij geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid welke inkomsten hij vanaf 2023 heeft ontvangen. Uit de winst- en verliesrekening van VOF [VOF] blijkt dat de man over de periode van 1 januari 2023 tot en met 6 oktober 2023 privé-opnamen heeft gedaan ter hoogte van € 24.172,-. Verder heeft de man – gezien ook in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw ter zitting - niet kunnen verklaren waarom hij - zoals volgt uit de e-mail van 17 april 2024 – de melding heeft gedaan dat hij drie dagen later zijn salaris uitbetaald zou krijgen.
De man heeft verder op geen enkele wijze uitgelegd op welke wijze hij in zijn eigen levensonderhoud voorziet. Anders dan de man stelt, heeft hij met het overleggen van een overeenkomst tussen hem en HVO-Querido niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen inkomsten (meer) heeft. Gesteld noch gebleken is dat een voorwaarde voor maatschappelijke opvang is dat de aanvrager van dergelijke opvang niet over inkomsten beschikt. Nog daargelaten dat de man niet heeft aangetoond dat hij een briefadres heeft - hij heeft immers slechts een aanvraag voor een briefadres in het geding gebracht - kan naar het oordeel van het hof op basis daarvan evenmin worden geconcludeerd dat de man geen inkomsten verkrijgt. Volgens het aanmeldingsformulier screening Bijzondere doelgroepen van de gemeente [plaats A] van 14 oktober 2024 slaapt de man op het adres [A-straat] . Dit is het adres waarop zijn (naar zeggen van de man: voormalige) echtgenote is ingeschreven en waar de man zelf ook woonde. De man heeft daarnaast onvoldoende toegelicht op welke wijze hij en zijn echtgenote in hun levensonderhoud en dat van hun kind voorzien. De man heeft geen informatie verstrekt over de financiële situatie van zijn echtgenote. Hij heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij en zijn voormalige echtgenote inmiddels gescheiden zijn, maar hij heeft hiervan geen bewijsstuk in het geding gebracht. Hij heeft evenmin gesteld dat zijn (ex-)echtgenote in zijn levensonderhoud en dat van hun beider kind voorziet, omdat hij hiertoe niet in staat is. Dat de man een bijstandsuitkering heeft aangevraagd, maar dat zijn aanvraag is afgewezen, omdat hij geen bankrekening heeft, blijkt evenmin uit de overgelegde stukken. Bovendien beschikte de man in elk geval eerder wel over een bankrekening, bij de Bunq Bank. Dat de man wel eens wat geld van zijn broers krijgt, is niet met stukken ondersteund. Maar zelfs als met de man ervan wordt uitgegaan dat hij af en toe van zijn broers een paar tientjes krijgt, valt niet in te zien hoe hij daarmee in de regio [plaats A] in eigen levensonderhoud kan voorzien, ook niet als hij op een slaapplek van HVO-Querido verblijft.
Uit al het voorgaande volgt dat de man onvoldoende inzicht heeft verschaft in de inkomsten waarover hij beschikt.
2.1
De man heeft bij memorie van antwoord stukken met betrekking tot schulden overgelegd. Hij heeft zijn standpunt over de schulden bij akte na het tussenarrest niet geactualiseerd. Hij heeft niet gesteld en onderbouwd per welke datum de betreffende schulden zijn aangegaan/ontstaan, of sinds het ontstaan van de schulden hierop is afgelost en zo ja, uit welke gelden en wat de looptijd en de actuele stand van de schulden is, zodat het hof geen aanleiding ziet op grond van deze gestelde schulden de mogelijkheid van lijfsdwang af te wijzen.
2.11
De man is zowel bij de voorzieningenrechter in de rechtbank als bij het hof niet ter zitting verschenen om de nodige toelichting te geven en vragen te beantwoorden. Het hof is van oordeel dat de man met de door hem overgelegde summiere stukken en de toelichting daarop door zijn advocaat niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op dit moment niet in staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd te voldoen. Hierbij komt dat de man geen wijzigingsverzoek ten aanzien van de kinderalimentatie heeft ingediend. Het is in beginsel aan de bodemrechter voorbehouden om een oordeel te geven over de vraag of al dan niet sprake is van een wijziging van omstandigheden die van dien aard is dat een vastgestelde onderhoudsbijdrage dient te worden gewijzigd. Nu de man tot op heden geen daartoe strekkend verzoek heeft ingediend, moet het er ook in zoverre voor worden gehouden dat hij de opgelegde kinderalimentatie kan betalen. Daargelaten dat de reden waarom de man nog geen wijzigingsverzoek heeft ingediend binnen het bestek van deze procedure strikt genomen niet relevant is, is ook niet voldoende onderbouwd dat dit niet is gebeurd omdat de man de eigen bijdrage en het griffierecht niet zou kunnen betalen, zoals de advocaat van de man ter zitting heeft verklaard.
2.12
Op grond van het bepaalde in artikel 587 Rv kan lijfsdwang slechts aan de orde zijn indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden én het belang van de vrouw als schuldeiser de toepassing daarvan rechtvaardigt.
De man heeft niet weersproken dat pogingen van de vrouw om hem op minnelijke wijze tot betaling te bewegen en om door middel van overige dwangmiddelen verhaal te nemen zijn mislukt. Uit brieven van het LBIO aan de vrouw van 11 oktober 2022 en 16 december 2022 blijkt dat de door het LBIO ondernomen acties niet het gewenste effect hebben gehad. Verder heeft de advocaat van de vrouw de man bij brief van 6 december 2023 tevergeefs gesommeerd de achterstallige kinderalimentatie (tot en met december 2023 € 24.157,-) binnen veertien dagen te betalen. Ook heeft de vrouw in december 2023 getracht door middel van beslaglegging de geldvordering te innen, maar daarmee is slechts een bedrag van € 3.000,- geïncasseerd.
Het financiële belang van de vrouw in samenhang met de verwachting dat de man door middel van het uitspreken van een lijfsdwangveroordeling tot het naleven van zijn verplichting zal worden bewogen leidt naar het oordeel van het hof ertoe dat het belang van de vrouw als schuldeiser de toepassing van het middel van lijfsdwang rechtvaardigt.
2.13
Hierom zal het hof, met vernietiging van het bestreden vonnis, de vordering van de vrouw om haar verlof te verlenen om de beschikking van de rechtbank van 3 maart 2021 ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en genoemde beschikking daartoe uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren vanaf 28 dagen na betekening van het arrest, teneinde de man in gijzeling te doen stellen voor de duur van ten hoogste drie maanden en voor een bedrag van ten hoogste € 21.690,- toewijzen. Dit betekent dat de vrouw geen belang meer heeft bij een bespreking van haar tweede grief, die inhoudt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geweigerd om de zittingsaantekeningen van de zitting van 21 maart 2024 aan de advocaat van de vrouw te verstrekken.
2.14
Gelet op de uitkomst van de procedure zal het hof de man in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
2.15
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof, rechtdoende in kort geding:
3.1
vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2024 en opnieuw rechtdoende:
3.2
verklaart randnummer 3.4 van het dictum van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2021 (met zaak- en rekestnummer C/13/689657 / FA RK 20-5761) vanaf 28 dagen na betekening van dit arrest uitvoerbaar bij lijfsdwang, voor de duur van ten hoogste drie maanden en voor een bedrag van ten hoogste € 21.690,- ter zake de kinderalimentatieachterstand (berekend tot en met 31 januari 2024);
3.3
bepaalt dat de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2021 niet ten uitvoer kan worden gelegd bij lijfsdwang indien de man de hiervoor vermelde kinderalimentatieachterstand van € 21.690,- binnen 28 dagen na betekening van dit arrest volledig aan de vrouw heeft betaald;
3.4
veroordeelt de man in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van de vrouw begroot op € 224,38 aan verschotten en € 1.107,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 484,97 aan verschotten en € 3.035,- voor salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
3.5
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A. van den Berg, M.C. Schenkeveld en M.J. Alt-van Endt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.