ECLI:NL:GHAMS:2025:1765

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
200.338.392/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande factuur en beoordeling van precontractuele informatieplichten in een overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de appellant, een advocaat, een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, een consument, voor betaling van een openstaande factuur van € 7.619,52. De geïntimeerde had de appellant verzocht om juridische bijstand in twee procedures, maar heeft de factuur grotendeels onbetaald gelaten. De kantonrechter heeft de vordering van de appellant afgewezen, omdat deze niet had aangetoond te hebben voldaan aan de precontractuele informatieplichten. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de appellant inderdaad niet aan deze informatieplichten heeft voldaan, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst en een prijsvermindering van 40%. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende transparante informatie heeft verstrekt over de kosten van de juridische diensten, waardoor de consument niet in staat was om de totale kosten bij benadering te ramen. Het hof heeft de vordering van de appellant tot betaling van de hoofdsom toegewezen, verminderd met de prijsvermindering, en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de communicatie tussen advocaten en consumenten, vooral met betrekking tot kosten en informatieplichten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.338.392/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 10670081 \ CV EXPL 23-2858
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 juli 2025
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. [appellant],
gevestigd te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. R.P.A. Meghoe te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 2] , gemeente Purmerend,
geïntimeerde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] heeft [appellant] verzocht om juridische bijstand in twee procedures. Vervolgens heeft [geïntimeerde] de factuur voor de werkzaamheden van [appellant] grotendeels onbetaald gelaten. [appellant] vordert dat [geïntimeerde] alsnog de rest van het gefactureerde bedrag moet betalen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen omdat [appellant] niet heeft gesteld dat, en onderbouwd hoe, hij heeft voldaan aan de precontractuele informatieplichten. Het hof oordeelt dat [appellant] niet aan de op hem rustende precontractuele informatieplichten heeft voldaan. Daarom vernietigt het hof de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk, in de vorm van een prijsvermindering van 40%.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 5 januari 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 5 oktober 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis). [geïntimeerde] is niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
[appellant] heeft daarna een memorie van grieven met producties ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken stelt het hof de feiten als volgt vast.
3.1.
[geïntimeerde] heeft zich op 7 oktober 2020 telefonisch gewend tot [appellant] voor juridische bijstand in een appelprocedure. Bij e-mail van dezelfde dag heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven:
Beste [naam 1] ,
Uiteraard dien ik een beeld te hebben van hetgeen zich in eerste aanleg heeft afgespeeld. Ik zou dan ook graag de stukken ontvangen van de procedure bij de rechtbank (dagvaarding, conclusie van antwoord, eventuele pleitnota’s en het (tussen)vonnis).
De dagvaarding is uitgebracht één dag voordat de beroepstermijn verstreek. Het is - wat wij noemen - een beroep 'op nader aan te voeren gronden'. Dat betekent dat de gronden van het hoger beroep niet in de dagvaarding vermeld staan. Deze dagvaarding is dan ook uitgebracht om te voorkomen dat de hoger beroepstermijn zou verstrijken en het vonnis van de rechtbank onaantastbaar zou zijn geworden.
Het betekent ook dat eerst de gronden van het hoger beroep ingediend moeten worden. Daarvoor krijgt [naam 2] een termijn van zes weken (met een uitstelmogelijkheid van vier weken). In de tussentijd zal ik het hof moeten laten weten dat er van jouw zijde verweer gevoerd wordt. Wij krijgen - nadat de grieven zijn ingediend - ook een termijn van zes weken om te antwoorden (ook met een uitstelmogelijkheid van vier weken). Nadat de schriftelijke rondes zijn geweest kan er nog om een mondelinge behandeling worden gevraagd. Al met al duurt het nog een hele lange tijd voordat er een uitspraak komt.
In dit stadium hoeven we dus nog niet om een uitstel te vragen omdat eerst [naam 2] de grieven moet indienen. Het enige dat ik het hof moet laten weten is dat er van jouw zijde verweer gevoerd gaat worden..
Uiteraard dien ik de kosten met je te bespreken. Mijn uurtarief bedraagt € 235,00 excl. Btw en kantoorkosten. Indien akkoord zal ik je een opdrachtbevestiging sturen.
3.2.
Eveneens op 7 oktober 2020 heeft [geïntimeerde] [appellant] het volgende geschreven:
Goedemorgen [naam 3]
Bijgevoegd de dagvaarding.
Graag uitstel vragen. (…)
3.3.
Enige tijd later heeft [geïntimeerde] [appellant] verzocht hem ook bij te staan in een kort geding. Op 1 maart 2021 is er een bespreking geweest tussen [appellant] en [geïntimeerde] ter voorbereiding van dat kort geding.
3.4.
Bij brief van 18 november 2021 heeft [appellant] een declaratie aan [geïntimeerde] gestuurd voor een bedrag van € 8.869,52, inclusief btw en kantoorkosten.
3.5.
Bij brief van 11 maart 2022 heeft [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd om de openstaande rekening van € 8.869,52 te betalen, en geschreven dat de hoofdsom zou worden verhoogd met de wettelijk bepaalde incassokosten als [geïntimeerde] niet binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief zou hebben betaald.
3.6.
[geïntimeerde] heeft op 20 mei 2022 € 1.250,00 betaald.
3.7.
Bij aangetekende brief van 5 juli 2023 heeft [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd om het nog openstaande bedrag van € 7.619,52 te voldoen. [geïntimeerde] is niet tot betaling overgegaan.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen:
I. tot betaling van € 7.619,52 aan hoofdsom, met rente;
II. tot betaling van € 886,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente;
III. in de proceskosten, met nakosten en rente.
4.2.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan met betrekking tot de wijze van totstandkoming van de overeenkomst en hoe hij heeft voldaan aan de op hem rustende (pre)contractuele informatieplichten. Om die reden heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep onder aanvoering van één grief geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vordering alsnog zal toewijzen, met (uitvoerbaar bij voorraad) veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties. Ter onderbouwing van zijn grief heeft [appellant] aangevoerd dat hij [geïntimeerde] heeft geïnformeerd over zijn uurtarief en een opsomming heeft gegeven van de uit te voeren werkzaamheden. Daarmee heeft [appellant] voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten en dient zijn vordering alsnog te worden toegewezen, aldus [appellant] .
5.2.
Het hof stelt allereerst ambtshalve vast dat [appellant] een handelaar en [geïntimeerde] een consument is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de richtlijn oneerlijke bedingen) en Richtlijn 2011/83/EU (hierna: de richtlijn consumentenrechten). Partijen hebben een overeenkomst van opdracht gesloten. Het kostenbeding van [appellant] moet als een kernbeding in de zin van artikel 6:231 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) worden aangemerkt. Omdat [geïntimeerde] een consument is, dient het hof ambtshalve te beoordelen of het kostenbeding voldoende duidelijk en begrijpelijk (transparant) is geformuleerd. Als die vraag ontkennend wordt beantwoord, moet het hof beoordelen of dit beding al dan niet oneerlijk/onredelijk bezwarend is (artikel 6:231 onder a en artikel 6:233 BW).
Het kostenbeding is niet transparant
5.3.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) heeft in zijn arrest van 12 januari 2023 (
ECLI:EU:C:2023:14, D.V. (Advocatenhonorarium)) (hierna: het arrest
D.V. (Advocatenhonorarium)) geoordeeld dat het enkel noemen van het uurtarief door de advocaat de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen. De advocaat dient de consument, voordat de overeenkomst wordt gesloten, informatie te verstrekken die de consument in staat stelt zijn beslissing met de nodige voorzichtigheid te nemen. Die informatie, die kan variëren naargelang het voorwerp en de aard van de juridische diensten, moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen de totale kosten bij benadering te ramen. Voor zover [appellant] met zijn grief bestrijdt dat het relevante toetsingskader in deze uitspraak besloten ligt, omdat de uitspraak van het HvJEU dateert van 12 januari 2023 terwijl de dienstverlening aan [geïntimeerde] in 2021 heeft plaatsgevonden, faalt zijn betoog. Deze uitspraak heeft immers geen nieuwe verplichting voor handelaars als [appellant] in het leven geroepen, maar heeft enkel de reeds op handelaars rustende verplichtingen verduidelijkt.
5.4.
In deze zaak is de enige financiële informatie die [appellant] aan [geïntimeerde] heeft verstrekt bij het aangaan van de overeenkomst het door hem gehanteerde uurtarief van € 235,00 exclusief btw en kantoorkosten. [appellant] heeft in zijn e-mail van 7 oktober 2020 (zie hiervoor onder 3.1) geschetst hoe de appelprocedure naar verwachting zou verlopen, en dat er na het voeren van verweer nog een mondelinge behandeling kan worden gevraagd, maar heeft daarbij geen enkele schatting gegeven van het aantal uren dat gemoeid zou zijn met het voeren van verweer en het voorbereiden en bijwonen van de mondelinge behandeling. Over zijn bijstand aan [geïntimeerde] in het kort geding heeft [appellant] kennelijk alleen gezegd dat ‘alle werkzaamheden vele uren zouden gaan kosten’, maar ook deze mededeling is geen aanwijzing die [geïntimeerde] in staat stelde voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst de totale kosten bij benadering te ramen.
5.5.
Het hof deelt niet de overtuiging van [appellant] dat het ramen van het aantal te besteden uren onmogelijk was, en dat hij daarom mocht volstaan met een declaratie achteraf. [appellant] heeft onvoldoende toegelicht waarom het onmogelijk was om het noodzakelijke aantal uren vooraf per onderdeel van de dienstverlening bij benadering te begroten, en op die manier tot een (enigszins) onderbouwde kosteninschatting te komen. De omstandigheid dat pas na het sluiten van de overeenkomst een kort geding moest worden opgestart leidt niet tot een ander oordeel. De dienstverlening voor dit kort geding betreft namelijk een nieuwe opdracht, waarvoor [appellant] een aparte ureninschatting aan [geïntimeerde] had kunnen en moeten geven. Het feit dat [geïntimeerde] heeft laten weten het eens te zijn met de concept-declaratie en een betalingsregeling heeft voorgesteld, doet aan het voorgaande niet af, omdat de handelaar de informatie aan de consument moet verstrekken voordat de overeenkomst wordt gesloten.
5.6.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] door het enkel noemen van een uurtarief, het schetsen van het procesverloop en de mededeling dat de werkzaamheden ‘vele uren’ zouden kosten, niet voldaan aan het transparantievereiste.
Het kostenbeding is niet oneerlijk
5.7.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het kostenbeding niet transparant is, komt het hof toe aan de inhoudstoets van artikel 6:233 onder a BW en artikel 3 van de richtlijn oneerlijke bedingen. Het HvJEU heeft in het arrest
D.V. (Advocatenhonorarium)uitdrukkelijk geoordeeld dat een niet-transparant beding niet meteen een oneerlijk beding is. Of het kostenbeding oneerlijk is, moet het hof daarom nog beoordelen.
5.8.
Op grond van artikel 6:233 onder a BW is een beding onredelijk bezwarend (oneerlijk) wanneer het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (de consument). Dit is de implementatie van artikel 3 lid 1 van de richtlijn oneerlijke bedingen, waarin is bepaald dat een beding als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Artikel 6:233 onder a BW moet richtlijnconform worden uitgelegd. Volgens artikel 4 lid 1 van de richtlijn oneerlijke bedingen moet de rechter bij de beoordeling van de (on)eerlijkheid van een beding toetsen naar het moment van de sluiting van de overeenkomst en moet hij onder meer alle omstandigheden rond de sluiting ervan in aanmerking nemen.
5.9.
Het hof is van oordeel dat het kostenbeding niet onredelijk bezwarend (oneerlijk) is. Het hof licht dat als volgt toe.
5.10.
Uit overweging 16 van de considerans van de richtlijn oneerlijke bedingen volgt dat bij de beoordeling van de goede trouw in het bijzonder moet worden gelet op de verschillende onderhandelingsposities van de partijen en op de vraag of de consument op enigerlei wijze ertoe is aangezet om in te stemmen met het beding. De handelaar kan aan de eisen van de goede trouw voldoen door op eerlijke en billijke wijze te onderhandelen. Het komt aan op de vraag of de handelaar er redelijkerwijze vanuit mocht gaan dat, als hij op eerlijke en billijke wijze zou hebben onderhandeld, de consument het beding zou hebben aanvaard (zie ook punt 45 in het arrest
Ocidental (HvJEU 20 april 2023, ECLI:EU:C:2023:311). Om te kunnen beoordelen of het evenwicht aanzienlijk is verstoord moet worden geanalyseerd hoe een contractueel beding van invloed is op de rechten en verplichtingen van partijen. Het beding moet worden beoordeeld in het licht van eventuele relevante wettelijke bepalingen, waarbij bekeken moet worden of het een aantasting inhoudt van de rechtspositie van de consument op basis van nationaalrechtelijke bepalingen. Als er geen relevante wettelijke bepalingen zijn, moet worden gekeken naar andere referentiepunten, zoals eerlijke en billijke marktpraktijken.
5.11.
De consument bevindt zich, door zijn kennisachterstand, bij de totstandkoming van een overeenkomst als de onderhavige in beginsel in een zwakkere positie dan de advocaat. Doorgaans wordt echter niet onderhandeld over een uurtarief van een advocaat. In elk geval is in dit geval niet gebleken dat er over de prijs is onderhandeld, laat staan dat dat op oneerlijke of onbillijke wijze zou zijn gebeurd. Als [appellant] een meer specifieke raming zou hebben gegeven en in zoverre zou zijn voldaan aan het transparantievereiste, mocht [appellant] er redelijkerwijs van uitgaan dat [geïntimeerde] zou hebben ingestemd met het kostenbeding. Daarbij weegt mee dat er geen wettelijke bepalingen zijn die uurtarieven voor advocaten voorschrijven en het kostenbeding [geïntimeerde] dus niet in een minder gunstige positie plaatst dan die welke voortvloeit uit het Nederlandse recht. Er is in Nederland niet meer geregeld dan dat, wanneer geen uurtarief is overeengekomen, de opdrachtgever een redelijk loon verschuldigd is (artikel 7:405 lid 2 BW). Verder is van belang dat in regel 17 van de Gedragsregels Advocatuur is bepaald dat bij het vaststellen van zijn declaratie de advocaat een redelijk loon in rekening behoort te brengen. Het hof ziet hierin aanwijzingen voor het uitgangspunt dat in Nederland hooguit heeft te gelden dat het honorarium van een advocaat marktconform moet zijn. In dit geval zijn partijen een marktconform uurtarief van € 235,00 exclusief btw en kantoorkosten overeengekomen. Uit het voorgaande vloeit voort dat het kostenbeding het evenwicht tussen partijen niet aanzienlijk heeft verstoord. Het voorgaande leidt dan ook tot de slotsom dat het kostenbeding niet oneerlijk is.
Schending van de precontractuele informatieplichten
5.12.
Omdat het kostenbeding niet oneerlijk is, komt het hof toe aan de beoordeling of [appellant] aan de op hem rustende (pre)contractuele informatieplichten heeft voldaan. Uit de toelichting die [geïntimeerde] heeft gegeven in de memorie van grieven leidt het hof af dat de (eerste) overeenkomst van opdracht met betrekking tot de appelprocedure tot stand is gekomen op basis van een telefonisch gesprek en een schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken. Het hof gaat er daarom van uit dat de overeenkomst van opdracht moet worden aangemerkt als een overeenkomst op afstand als bedoeld in artikel 6:230m BW.
5.13.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] niet aan alle op grond van artikel 6:230m BW op hem rustende informatieplichten voldaan, gelet op het volgende. Op grond van artikel 6:230m lid 1 sub h BW heeft de handelaar de plicht om de consument te wijzen op het recht om de overeenkomst binnen veertien dagen na sluiting te herroepen (ontbinden). Aan het niet vermelden van het herroepingsrecht verbindt de wet in artikel 6:230o lid 2 BW de consequentie dat de herroepingstermijn met maximaal twaalf maanden wordt verlengd. Dat betekent in dit geval dat de overeenkomst die op 7 oktober 2020 tot stand is gekomen, door [geïntimeerde] kon worden herroepen tot 7 oktober 2021. Die termijn is ruimschoots verstreken, terwijl niet is gebleken dat [geïntimeerde] de overeenkomst heeft herroepen. Het hof gaat er daarom van uit dat de overeenkomst niet is herroepen. Dat betekent dat [geïntimeerde] niet op grond van artikel 6:230s lid 5 onder a sub 1 BW van zijn betalingsverplichting is vrijgesteld. Dat laat evenwel onverlet dat [appellant] deze (pre)contractuele informatieplicht niet is nagekomen. Daarnaast volgt uit hetgeen het hof heeft overwogen in het kader van het transparantievereiste dat [appellant] ook niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 6:230m lid 1 sub e BW geldende plicht om informatie te verstrekken over de totale prijs van de diensten of, als de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend. Zonder een raming van de aan de zaak te besteden uren had [geïntimeerde] immers geen inzicht in de te verwachten prijs voor de overeengekomen werkzaamheden. Voorts geldt dat [appellant] niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 6:230m lid 1 sub a BW geldende verplichting om informatie over de voornaamste kenmerken van de diensten te verstrekken, omdat uit de stellingen van [appellant] niet blijkt dat hij [geïntimeerde] vooraf heeft geïnformeerd over de werkzaamheden die hij in het kader van het kort geding zou uitvoeren. Ten slotte heeft [appellant] niet voldaan aan de in artikel 6:230v lid 7 sub a BW vervatte verplichting om de consument binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst op afstand een bevestiging van de overeenkomst te verstrekken.
5.14.
Het hof acht gedeeltelijke vernietiging in de vorm van prijsvermindering op zijn plaats als sanctie voor de hierboven genoemde schendingen van de (pre)contractuele informatieplichten. De Hoge Raad heeft in rechtsoverweging 3.1.20 van zijn arrest van 12 november 2021 (
Arvato, ECLI:NL:HR:2021:1677) naast de hiervoor genoemde wettelijke sanctie van verlenging van de termijn tevens gedeeltelijke vernietiging als eventuele sanctie vermeld. De Hoge Raad heeft in dit arrest de lagere rechters opgeroepen om niet-bindende richtlijnen op te stellen met vaste percentages of bedragen waarmee de prijs of andere betalingsverplichtingen worden verminderd bij voldoende ernstige schendingen van één of meer essentiële informatieplichten. Daaraan is uitvoering gegeven door het opstellen van de landelijke Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten (hierna: het Sanctiemodel). Volgens het Sanctiemodel wordt bij vier of meer voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieplichten de prijs met 40% verminderd.
5.15.
Uit het voorgaande blijkt dat het hof vier voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieplichten heeft geconstateerd. Gelet daarop zal het hof een prijsvermindering van 40% op de prijs toepassen. Het hof acht deze prijsvermindering in het licht van het voorgaande doeltreffend, afschrikkend en evenredig. Dat betekent dat [appellant] recht heeft op een bedrag van € 5.321,71, zijnde 60% van de prijs (€ 8.869,52), waarvan [geïntimeerde] € 1.250,00 heeft betaald, zodat nog € 4.071,71 resteert.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
5.16.
[appellant] heeft bij brieven van 11 maart 2022 en 5 juli 2023 buitengerechtelijke incassokosten aan [geïntimeerde] aangezegd. [appellant] heeft echter verzuimd om de algemene voorwaarden te overleggen, terwijl uit zijn e-mailcorrespondentie kan worden afgeleid dat hij algemene voorwaarden hanteert die op de door hem uit te voeren opdrachten van toepassing worden verklaard. Het hof kan daarom niet ambtshalve toetsen of de algemene voorwaarden bedingen bevatten over de buitengerechtelijke incassokosten en de rente die als onredelijk bezwarend (oneerlijk) zouden moeten worden aangemerkt. Omdat [appellant] het hof niet de informatie heeft verstrekt die het hof nodig heeft om de algemene voorwaarden ambtshalve te toetsen, zal het hof de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente afwijzen. Daaraan doet niet af dat [appellant] deze vordering niet op zijn algemene voorwaarden maar op de wet baseert. Een verkoper die de consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, kan immers geen aanspraak maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde schadevergoeding (zoals de wettelijke rente) die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest (HvJ 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68).
Slotsom en kosten
5.17.
De grief treft doel. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de door [appellant] gevorderde hoofdsom zal, verminderd met 40% van de prijs (waarop hetgeen [geïntimeerde] heeft betaald in mindering wordt gebracht), worden toegewezen tot een bedrag van € 4.071,71.
5.18.
Gelet op het feit dat de vordering in eerste aanleg is afgewezen omdat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, ziet het hof aanleiding de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand te laten. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd omdat de vordering van [appellant] in hoger beroep slechts voor een deel wordt toegewezen.

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het bestreden vonnis voor zover de vordering van [appellant] tot betaling van € 7.619,52 aan hoofdsom is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
6.2.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 4.071,71 aan hoofdsom;
6.3.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten in hoger beroep dragen;
6.4.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. R.L. de Graaff, mr. M.C. Bosch en mr. M.E. van Neck en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.