ECLI:NL:GHAMS:2025:1779

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
24/285 en 24/286
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijke bezwaren tegen WOZ-waarde vaststellingen

Op 10 juni 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende [X] tegen de WOZ-waarde vaststellingen van onroerende zaken in de gemeente [Z]. De heffingsambtenaar had eerder de WOZ-waarde voor de jaren 2018 en 2019 vastgesteld op respectievelijk € 2.394.000 en € 3.643.000. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk omdat ze te laat waren ingediend. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarop belanghebbende hoger beroep instelde. Het Hof oordeelde dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk waren verklaard, omdat de bezwaarschriften na de wettelijke termijn waren ingediend. Het Hof merkte op dat de termijn voor het indienen van bezwaarschriften eindigde op 11 september 2020, terwijl de bezwaarschriften pas op 29 januari 2021 waren gedateerd en op 3 februari 2021 waren ontvangen. Belanghebbende had geen geldige reden voor de termijnoverschrijding kunnen aanvoeren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 24/285 en 24/286
10 juni 2025
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 21 december 2023 in de zaak met kenmerken AMS 22/832 en AMS 22/834 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

kenmerk 24/285
1.1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 juli 2020 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [straat] te [Z] voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 2.394.000.
1.1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend. Het bezwaar is op 3 februari 2021 door de heffingsambtenaar ontvangen. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2022 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
kenmerk 24/286
1.2.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 juli 2020 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [straat] te [Z] voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 3.643.000.
1.2.2.
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend. Het bezwaar is op 3 februari 2021 door de heffingsambtenaar ontvangen. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2022 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
beide kenmerken
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist:
‘De rechtbank:
- verklaart het beroep in beide zaken ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.’
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tevens is in geschil of de rechtbank een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende had moeten toekennen.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘ [X] ’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Ontvankelijkheid van de bezwaarschriften
2. In geschil is of de heffingsambtenaar de bezwaren van [X] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat beide bezwaarschriften niet tijdig zijn ingediend.
3. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit geval 31 juli 2020.
4. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending van de beschikkingen later dan 31 juli 2020 heeft plaatsgevonden. De rechtbank merkt allereerst op dat voor zover [X] ter zitting de verzending van de beschikkingen op 31 juli 2020 heeft betwist, zij deze betwisting te laat vindt. Er is geen reden aangevoerd voor het pas op de zitting aanvoeren van deze stelling. Het is voor de heffingsambtenaar in dit stadium van de procedure niet (meer) mogelijk om de verzending van de beschikkingen te bewijzen. Het alsnog toelaten van deze betwisting van [X] zou leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure die in bezwaar en beroep al bijna drie jaar loopt en is daarmee in strijd met de goede procesorde. Dit betekent dat deze betwisting van de verzending op 31 juli 2020 van de waardebeschikkingen tardief is en buiten beschouwing wordt gelaten.
5. De termijn voor het indienen van bezwaarschriften eindigde op 11 september 2020. De bezwaarschriften zijn gedateerd op 29 januari 2021 en door de heffingsambtenaar op 3 februari 2021 ontvangen. De rechtbank stelt vast dat [X] in beide zaken na afloop van de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt.
6. Op grond van artikel 6:11 van de Awb moet niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Daarvan is sprake wanneer de belastingplichtige binnen de bezwaartermijn geen bezwaar kon maken door omstandigheden die hem niet toe te rekenen zijn (overmacht) of door omstandigheden die de heffingsambtenaar zijn toe te rekenen.
7. [X] stelt ter zitting dat de heffingsambtenaar na constatering van de termijnoverschrijding vervolgens moet onderzoeken of er een geldige reden is voor het te laat indienen van de bezwaarschriften en daarover informatie moet vragen bij de indiener. De heffingsambtenaar heeft dit niet gedaan en heeft de bezwaren van [X] niet-ontvankelijk verklaard, zonder te beoordelen of er een geldige reden was voor de te late indiening van de bezwaarschriften.
8. Ook deze stelling is eerst ter zitting aangevoerd en dus tardief. [X] heeft geen reden gegeven waarom zij eerst op de zitting en na bijna drie jaar komt met deze stelling. [X] heeft in beroep uitsluitend inhoudelijke redenen tegen de WOZ-beschikkingen genoemd en zich in het geheel niet uitgelaten over de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren in verband met een termijnoverschrijding. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar niet meer de mogelijkheid om de (on)juistheid van deze stelling van [X] te onderzoeken. Het alsnog toelaten van deze betwisting van [X] zou leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure die in bezwaar en beroep al bijna drie jaar loopt en is daarmee in strijd met de goede procesorde. Deze stelling zal dus buiten beschouwing blijven.
9. De rechtbank heeft vervolgens op de zitting alsnog aan de gemachtigde van [X] gevraagd naar de reden dat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend. De gemachtigde van [X] voert aan dat hij op 29 januari 2021 de aanslagen heeft gekregen van zijn cliënte en dat hij de bezwaarschriften dezelfde dag nog persoonlijk op de post heeft gedaan.
10. De rechtbank is van oordeel dat de door [X] gegeven reden geen geldige verontschuldiging voor de termijnoverschrijding is.
11. De conclusie is dat het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren ongegrond is. Aan een beoordeling van alle inhoudelijke beroepsgronden die [X] heeft aangevoerd, komt de rechtbank zodoende niet toe.
Immateriële schadevergoeding
12. [X] heeft aan de rechtbank verzocht om een schadevergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Grondwet.
13. Een redelijke termijn voor de behandeling van een zaak in bezwaar en beroep gezamenlijk is in de regel twee jaar, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet aanleiding in deze zaken de redelijke termijn te verlengen. Hiervoor is van belang dat de rechtbank op 16 maart 2022 een beroep op betalingsonmacht griffierecht (bobog) van de gemachtigde van [X] (hierna: Bartels) heeft ontvangen. Bij een dergelijk verzoek moeten de gegevens over het inkomen en vermogen van een belanghebbende worden overgelegd, maar omdat dit niet was gedaan is Bartels in staat gesteld het verzoek aan te vullen. Bartels heeft vervolgens niet aan het verzoek van de rechtbank voldaan om gegevens over het inkomen en vermogen over te leggen. Het griffierecht is uiteindelijk op 30 maart 2023 betaald. Hierdoor is een vertraging in de procedure ontstaan van afgerond dertien maanden. Zolang het griffierecht niet is voldaan, ligt de procedure namelijk stil, zoals Bartels bekend is. Deze vertraging is aan Bartels toe te rekenen. In het feit dat sprake is van een kansloos beroep op betalingsonmacht ziet de rechtbank een bijzondere omstandigheid die louter leidt tot nodeloze vertraging.2 De redelijke termijn wordt daarom verlengd met afgerond dertien maanden. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar op 3 februari 2021 ontvangen, zodat de redelijke termijn loopt van 3 februari 2021 tot 3 maart 2024. De (verlengde) redelijke termijn van twee jaar en dertien maanden is bij het doen van deze uitspraak nog niet overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.”

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Ontvankelijkheid
4.1.
Indien, zoals belanghebbende betoogt, de beschikkingen te laat zijn ontvangen, had het op de weg gelegen van zijn beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde om dit in de bezwaarfase en in de (motivering van) het beroepschrift te vermelden. Nu dit pas ter zitting van de rechtbank voor het eerst naar voren is gebracht zonder dat daarvoor enige verklaring is aangevoerd, acht het Hof belanghebbendes betoog ongeloofwaardig
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing voor een omstandigheid die het oordeel zou kunnen rechtvaardigen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De bezwaren zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schadevergoeding
4.2.
Het Hof verenigt zich met de rechtsoverweging 13 van de rechtbank en maakt die tot de zijne.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 10 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: