ECLI:NL:GHAMS:2025:1792

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
K24/230405
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing beklag ter zake van ontuchtig handelen door huisarts

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van klaagster tegen de beslissing van de officier van justitie om de strafvervolging tegen beklaagde, een huisarts, niet voort te zetten. Klaagster, bijgestaan door haar advocaat mr. J.A. van der Lem, heeft in 2018 aangifte gedaan van ontuchtige handelingen gepleegd door beklaagde in de periode 2013-2016. Het hof heeft kennisgenomen van een omvangrijk dossier, inclusief getuigenverklaringen en deskundigenrapportages, en heeft de ontvankelijkheid van klaagster in haar beklag beoordeeld. Het hof oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een verdere strafrechtelijke vervolging van beklaagde, gezien de aard van de beschuldigingen en de afhankelijkheidsrelatie tussen beklaagde en klaagster. Het hof heeft besloten de officier van justitie te bevelen om de vervolging voort te zetten, waarbij het belang van de slachtoffers en de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van de zaak voorop staan. De beslissing is genomen in raadkamer, waarbij ook de advocaat-generaal aanwezig was, en er is geen rechtsmiddel open voor betrokkenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K24/230405
Beschikking op het beklag van:
[klaagster],
klaagster,
woonplaats kiezende op het kantooradres van haar gemachtigde:
mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar.

1.Het beklag

Het hof heeft op 5 november 2024 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om de strafvervolging niet voort te zetten tegen
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van het als arts ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd dan wel feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 15 januari 2025 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop van 10 maart 2025;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het dossier van de rechter-commissaris;
- deskundige-rapportages;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van
31 december 2024 en
- het proces-verbaal van bevindingen van 1 mei 2025 betreffende de tijdlijn van de
patiëntendossiers.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klaagster in de gelegenheid gesteld op 20 maart 2025 het beklag toe te lichten. Namens klaagster is mr. Van der Lem voormeld in raadkamer verschenen. Zij heeft het beklag namens klaagster toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op 9 mei 2025 te worden gehoord. Beklaagde is, bijgestaan door mr. A.M. de Koning, advocaat te Leiden, in raadkamer verschenen.
De advocaat van beklaagde heeft primair verzocht klaagster niet-ontvankelijk in het beklag te verklaren en subsidiair het beklag af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien. De advocaat-generaal acht klaagster ontvankelijk in haar beklag en heeft het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

5.De beoordeling van het beklag

5.1
De ontvankelijkheid van klaagster in het beklag
Met betrekking tot beklaagde hebben 20 (jonge) vrouwen, onder wie klaagster, een klacht ingediend die betrekking heeft op het niet vervolgen van beklaagde in verband met het verwijt aan beklaagde dat hij als arts ontucht heeft gepleegd met iemand die zich als patiënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd dan wel feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De advocaat van beklaagde heeft tijdens de raadkamerbehandeling primair verzocht klaagster (en naast haar ook de overige klaagsters) niet-ontvankelijk in het beklag te verklaren wegens de materiële reden dat sprake is geweest (vanaf 2017 tot 2024) van een zeer lange en intensieve strafrechtelijke vervolging van beklaagde, waarbij de rechter-commissaris en de raadkamer van de rechtbank betrokken zijn geweest.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkheid van klaagsters in hun beklag niet aan de orde is, nu zij als aangeefster en slachtoffer als rechtstreeks belanghebbende bij (voortzetting van) de vervolging zijn aan te merken.
Het hof volgt het standpunt van de advocaat van beklaagde niet, nu het beklag in de procedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering kan worden ontvangen indien het zich richt tegen een beslissing van het openbaar ministerie om een reeds ingezette vervolging waarbij een rechter is betrokken niet voort te zetten. Het hof ziet in de duur van de periode van de ingezette vervolging geen aanleiding anders te beslissen, nu het gaat om een zeer omvangrijk opsporingsonderzoek waarin ten aanzien van beklaagde verdenkingen zijn gerezen ter zake van zedenfeiten en waarin het onderzoek onder meer heeft bestaan uit het horen van aangeefsters, getuigen en beklaagde alsmede het (doen) opmaken van deskundige-rapportages op basis van in beslag genomen patiëntendossiers. Daar komt bij dat het onderzoek via verschillende arrondissementsparketten is verlopen.
Het hof verklaart klaagster ontvankelijk in haar beklag.
5.2
Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer komt het volgende naar voren
Klaagster heeft in 2018 aangifte gedaan van kort gezegd zedenmisdrijven gepleegd door haar huisarts, beklaagde, in de periode 2013-2016.
De aangiftes van klaagster en van de andere 19 klaagsters gaan in de kern over inwendig (vaginaal en anaal) onderzoek en borstonderzoek en het betasten van de intieme delen zonder dat daarvoor een medische noodzaak bestond. Volgens klaagsters hadden deze onderzoeken een ontuchtig karakter.
Naar aanleiding van de aangiftes heeft een zeer omvangrijk onderzoek plaatsgevonden waarin klaagsters, beklaagde en getuigen door de politie en/of de rechter-commissaris zijn gehoord.
Voorts heeft de rechter-commissaris em. prof. dr. [deskundige] benoemd tot deskundige. Deze deskundige heeft rapportages opgemaakt na inzage in de aangiftes, de verklaringen en de in beslag genomen fysieke en digitale patiëntendossiers van betrokkenen. Nadat was gebleken dat wijzigingen in patiëntendossiers waren aangebracht, heeft de deskundige opnieuw huisartsenjournaals bekeken en vergeleken. In zijn rapportages heeft de deskundige vermeld welke (inwendige) onderzoeken en gesprekken hij als medisch onnodig en seksueel overschrijdend en/of als erotisch getint handelen heeft beoordeeld.
Beklaagde ontkent de beschuldigingen van klaagsters en de uitkomst van de rapportages van de deskundige. Volgens beklaagde hebben de door klaagsters beschreven handelingen niet plaatsgevonden of zijn deze door een ander verricht dan wel waren de beschreven handelingen medisch noodzakelijk, in de zin van medisch geïndiceerd, en telkens met een medische intentie door hem verricht.
De officier van justitie heeft alle zaken tegen beklaagde geseponeerd wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Klaagster kan zich niet verenigen met deze beslissing van de officier van justitie en heeft onderhavig klaagschrift ingediend.
5.3
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog voortzetten van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot voortzetting van de vervolging worden gegeven.
5.4
De overwegingen van het hof
5.4.1
Het hof stelt voorop dat het hof de in totaal 20 voorliggende beklagzaken als één dossier ziet.
5.4.2
Haalbaarheid van een strafzaak.
Het dossier bevat - naast de aangiftes van klaagsters - getuigenverklaringen, de verklaringen van beklaagde over welke volgens hem medisch geïndiceerde handelingen hij bij klaagsters heeft verricht en de rapportages van de deskundige over hoe hij de door klaagsters beschreven handelingen van beklaagde kwalificeert.
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. De door een getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden dienen voldoende steun te vinden in ander bewijsmateriaal. Met name in zedenzaken speelt vaak de vraag of aan het bewijsminimum wordt voldaan. In de praktijk kunnen diverse categorieën van bewijsmiddelen als steunbewijs worden gebruikt, zoals bewijsmiddelen over de emotie bij het slachtoffer na het delict, bewijsmiddelen die een uitlating van de verdachte inhouden, bewijsmiddelen over een specifieke handelswijze van de verdachte en schakelbewijs. In zo’n bewijsconstructie worden verklaringen van verschillende aangevers van verschillende delicten gebruikt om elkaar te ondersteunen, omdat de handelswijze van de verdachte op essentiële punten overeenkomt. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad kan door middel van een schakelbewijsconstructie voldoende steunbewijs aanwezig worden geacht als in vergelijkbare zaken in slechts één zaak op zichzelf bezien voldoende steunbewijs is.
Het hof heeft geconstateerd dat in een aantal zaken sprake is van:
- een verklaring van een directe getuige die zelf bij de door klaagster beschreven
onderzoeks-handelingen van beklaagde aanwezig was;
- een verklaring van een getuige over waargenomen emoties bij klaagster na de beschreven
onderzoeks-handelingen van beklaagde.
Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat uit de aangiftes in de zaken van klaagsters - die ieder voor zich uiteraard een andere medische achtergrond hebben en in die zin van elkaar verschillen -
een aantal overeenkomsten naar voren komen die zien op de context, de wijze waarop onderzoek werd verricht en de verhouding tussen klaagster en beklaagde, zoals:
  • het afsluiten van de deur van de behandelkamer bij een inwendig onderzoek;
  • het behandelen van patiënten na de openingsuren van de praktijk zowel bij een klaagster thuis als in de praktijk waarbij de buitendeur van de praktijk werd afgesloten;
  • het stellen van vragen over het seksleven tijdens het uitvoeren van een inwendig onderzoek, waardoor het onderzoek voor klaagster een seksuele lading kreeg en mogelijk niet meer klinisch was;
  • het niet dragen van handschoenen bij een inwendig onderzoek;
  • de (overrompelende) wijze waarop borstonderzoek plaatsvond;
  • de ervaringen van klaagsters die in de praktijk hebben gewerkt.
Het hof is van oordeel dat de vraag of aan voornoemde feiten en omstandigheden zelfstandig steunbewijs kan worden ontleend aan de strafrechter zou moeten worden voorgelegd.
Daarnaast zijn er aanknopingspunten voor nader onderzoek.
Beklaagde heeft naar voren gebracht dat de door klaagsters beschreven handelingen medisch noodzakelijk in de zin van medisch geïndiceerd waren en telkens met een medische intentie door hem zijn verricht. Beklaagde heeft gesteld dat de patiëntendossiers eerder contra-indicaties dan ondersteuning voor de verklaringen van klaagsters bevatten. Het hof heeft evenwel geconstateerd dat uit het dossier ook naar voren komt, dat beklaagde zijn patiëntendossiers niet volledig op orde had en sprake was van een onzorgvuldige administratievoering.
Tijdens de raadkamerbehandeling van het beklag op 20 maart 2025 is naar voren gekomen dat bij de doorzoeking in mei 2018 de gehele administratie van beklaagde in beslag is genomen.
De advocaat-generaal heeft daaromtrent het volgende medegedeeld:
De stukken die in de kluis bij het openbaar ministerie liggen zijn de oorspronkelijke papieren patiëntendossiers die bij de doorzoeking in beslag zijn genomen. Later zijn bij [organisatie] ook digitale dossiers opgevraagd. Dat zijn de dossiers waartoe beklaagde ook na de inbeslagname nog toegang had en die door hem konden worden aangepast. Er zijn zowel door de geheimhouders officier van justitie als door de medisch deskundige verschillen geconstateerd tussen de ‘kluisdossiers’ en de digitale dossiers. Patiëntendossiers zijn dus daadwerkelijk aangepast na het moment van inbeslagname. Welke verschillen er zijn geconstateerd, is op dit moment onbekend.
De medisch deskundige heeft alle patiëntendossiers gezien. In mei 2018 kreeg de deskundige toegang tot de aangiftes en de door klaagsters afgelegde verklaringen. In september 2018 kreeg hij toegang tot de papieren patiëntendossiers – de ‘kluisdossiers’. In november en december 2018 kreeg de medisch deskundige ook toegang tot de digitale dossiers. Echter, het is onbekend op welk moment de deskundige welke dossiers overhandigd heeft gekregen.
Op verzoek van de advocaat-generaal heeft de zaakofficier van justitie in een proces-verbaal van bevindingen van 1 mei 2025 nadere informatie gegeven over de tijdlijn met betrekking tot de rapportages van deskundige [deskundige] .
Het hof is van oordeel dat nader onderzoek zou kunnen plaatsvinden naar de verschillen in de papieren patiëntendossiers (de zogenaamde kluisdossiers) en de latere versies van de elektronische patiëntendossiers alsmede naar de wijze waarop en door wie deze verschillen zijn aangebracht.
Voorts zou er voor gekozen kunnen worden om een nieuwe deskundige te raadplegen over het door klaagsters gestelde ontuchtige karakter van de handelingen van beklaagde.
Al met al ziet het hof voldoende aanwijzingen die een verdere strafrechtelijke vervolging van beklaagde rechtvaardigen. Het is bij uitstek de strafrechter die de afweging kan maken of het voorhanden bewijsmateriaal - na nader onderzoek - voldoende is voor een bewezenverklaring van enig strafbaar feit en zo ja, welke bestraffing daarbij past. Daarbij zullen alle belastende en ontlastende feiten en omstandigheden en al hetgeen door klaagsters en beklaagde en hun advocaten naar voren is gebracht een rol kunnen spelen.
5.4.3
Opportuniteit
Indien bewezen, gaat het om ontucht door een arts met misbruik van vertrouwen binnen een afhankelijkheidsrelatie en is er voldoende algemeen belang bij strafvervolging.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof beveelt de officier van justitie om
[beklaagde]verder te vervolgen ter zake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
10 juli 2025 door mrs. A.E. Kleene-Krom, voorzitter, A.R.O. Mooy en N.R.A. Meerbeek, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.