ECLI:NL:GHAMS:2025:1796

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
200.352.117
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de Republiek Suriname in verzet tegen verstekvonnis wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2025 uitspraak gedaan over het hoger beroep van de Republiek Suriname tegen een verstekvonnis van 3 oktober 2022. De Republiek Suriname was in verzet gekomen tegen dit verstekvonnis, maar het hof heeft geoordeeld dat de Republiek Suriname niet-ontvankelijk is in haar verzet, omdat het verzet te laat is aangetekend. Het verstekvonnis was op 2 november 2022 betekend aan de Republiek Suriname, en de verzettermijn van acht weken was op 28 december 2022 verstreken. De Republiek Suriname had op 6 januari 2023 een dagvaarding uitgebracht, maar deze was dus te laat. Het hof heeft bevestigd dat de betekening van het verstekvonnis op een geldige wijze heeft plaatsgevonden, en dat de Republiek Suriname zich niet heeft verzet tegen de toezending van stukken per post. De grieven van de Republiek Suriname zijn verworpen, en het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij de Republiek Suriname is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.352.117/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10034625 KK EXPL 22-473
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 juli 2025
inzake
REPUBLIEK SURINAME, ministerie van Buitenlandse Zaken, Internationale Business en Internationale samenwerking (BIBIS),
zetelend te [plaats 2] , Suriname,
appellante,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 1] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.Chr. Snijders te Amsterdam.
Partijen worden hierna de Republiek Suriname en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

De Republiek Suriname is niet-ontvankelijk in haar verzet tegen het verstekvonnis van 3 oktober 2022 want het verzet is te laat aangetekend.

2.Het geding in hoger beroep

De Republiek Suriname is bij dagvaarding van 27 februari 2025 in hoger beroep gekomen van een kort geding vonnis van 24 februari 2025 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de Republiek Suriname als eiseres in oppositie en [geïntimeerde] als gedaagde in oppositie (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De Republiek Suriname heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Republiek Suriname in – naar het hof begrijpt - de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 1.1 tot en met 1.5 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Bij verstekvonnis van 3 oktober 2022, met een verbetering van 12 oktober 2022 (hierna: het verstekvonnis), is de Republiek Suriname, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld, kort samengevat, (1) (a) om [geïntimeerde] in staat te stellen zijn werkzaamheden als systeembeheerder te laten hervatten, (b) om hem toegang te verlenen tot zijn zakelijke e-mailaccount en (c) om de opdrachten in te trekken die niet tot zijn takenpakket behoren, dit alles op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per dag en per onderdeel, met een maximum van € 30.000,- per onderdeel en (2) tot betaling van bedragen van € 616,28 alsmede € 925,07 en van € 163,43, alsmede in de proceskosten.
3.2
Het verstekvonnis is op 22 oktober 2022 betekend aan het Openbaar Ministerie in Amsterdam.
3.3
Het verstekvonnis is per aangetekende brief met ontvangstbevestiging verzonden op 14 oktober 2022 en op 2 november 2022 afgeleverd op het adres van de Republiek Suriname, [straat] [nummer] te [plaats 2] , Suriname.
3.4
De Republiek Suriname heeft in juli en augustus 2024 door betaling uitvoering gegeven aan de hierboven onder 3.1 sub (2) genoemde veroordeling in het verstekvonnis.
3.5
[geïntimeerde] heeft aanspraak gemaakt op de dwangsommen als vermeld onder 3.1 sub (1) genoemde veroordeling in het verstekvonnis.

4.Eerste aanleg

4.1
De Republiek Suriname vordert in de verzetdagvaarding om te worden ontheven van haar verplichtingen zoals genoemd in het verstekvonnis. [geïntimeerde] heeft betoogd dat de Republiek Suriname niet tijdig in verzet is gekomen. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis verklaard dat Republiek Suriname niet ontvankelijk is in het verzet tegen het verstekvonnis. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. De Republiek Suriname heeft voor haar verzetprocedure niet een datum voor een kort gedingprocedure gevraagd, maar eigenstandig op 6 januari 2023 [geïntimeerde] zonder enige aankondiging gedagvaard tegen de rolzitting van 31 januari 2023. De zaak is niet op de rol ingeschreven, [geïntimeerde] is ook niet verschenen en de rolprocedure is niet voortgezet. Door aldus de dagvaarding uit te brengen en aan te brengen op de rol voor een bodemprocedure heeft de Republiek Suriname geen rechtsgeldig verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. Een verwijzingsplicht zoals door de Republiek Suriname is opgevoerd, wordt niet aangenomen. Verder heeft de Republiek Suriname binnen de geldende termijn van verzet niet op een andere wijze rechtsgeldig verzet ingesteld, noch is het gebrek op een andere rechtsgeldige wijze tijdig hersteld, aldus de kantonrechter.

5.Beoordeling

5.1
De Republiek Suriname keert zich tegen dit vonnis en voert daartoe ongenummerde grieven aan. Met deze grieven betoogt de Republiek Suriname, zo begrijpt het hof, dat binnen de verzettermijn, op 6 januari 2023, [geïntimeerde] is gedagvaard, dat de wet niet voorschrijft hoe verzet in een kort gedingprocedure moet worden ingesteld, dat de kantonrechter de zaak probleemloos naar de kantonrechter als kortgedingrechter had kunnen verwijzen en dat het bestreden vonnis blijkt geeft van een excessief formalisme. De verzetdagvaarding is tijdig uitgebracht omdat het verstekvonnis nooit in persoon aan de Republiek Suriname is betekend en de eerste daad van bekendheid met het verstekvonnis heeft bestaan uit het uitbrengen van de verzetdagvaarding.
5.2
[geïntimeerde] heeft als verweer in hoger beroep – net als in eerste aanleg - aangevoerd dat het verzet hoe dan ook te laat is ingesteld. Het verstekvonnis heeft de Republiek Suriname bereikt op 2 november 2022. Het (Nederlandse) Ministerie van Buitenlandse Zaken noemt dit een ‘bewijs van uitreiking’. Deze wijze van betekening is in casu toegestaan volgens het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954, waarbij ook de Republiek Suriname is aangesloten (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1947). De verzettermijn is daarmee gaan lopen op 2 november 2022; de verzettermijn bedroeg acht weken en die termijn was op 6 januari 2023 dus verstreken. Daarmee was de Republiek Suriname niet-ontvankelijk in haar verzet, aldus [geïntimeerde] .
5.3
Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat het verzet van de Republiek Suriname niet-ontvankelijk is. Zoals door [geïntimeerde] is aangevoerd, is het verstekvonnis per aangetekende brief met bericht van ontvangst, verstuurd en door de Republiek Suriname op 2 november 2022 ontvangen aangezien voor de ontvangst daarvan is getekend. Op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 wordt door de artikelen 1 tot en met 5 van dat verdrag geen afbreuk gedaan aan de bevoegdheid om stukken rechtstreeks over de post toe te zenden aan de in het buitenland zich bevindende belanghebbenden. Op grond van de laatste alinea van artikel 6 bestaat deze bevoegdheid alleen indien overeenkomsten tussen de betrokken staten dit veroorloven of indien, bij gebreke van zodanige overeenkomsten, de staat op wiens grondgebied de mededeling moet geschieden, zich daartegen niet verzet. Nu de Republiek Suriname zich niet heeft verzet tegen toezending van stukken rechtstreeks over de post aan zich in Suriname bevindende belanghebbenden (zoals blijkt uit de “status table” met betrekking tot het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 op de website van de Haagse Conferentie voor het internationaal privaatrecht (www.hcch.net)), en het verstekvonnis blijkens de gedingstukken op 2 november 2022 bij aangetekende brief is aangekomen op het adres van de Republiek Suriname, alwaar voor ontvangst is getekend, is het hof van oordeel dat dit verstekvonnis op een door het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 toegelaten wijze aan de Republiek Suriname is medegedeeld. Deze mededeling heeft te gelden als een betekening in persoon in de zin van artikel 55 lid 2 Rv. Daarmee is op 2 november 2022 de verzettermijn gaan lopen. De verzettermijn bedroeg acht weken, en liep dus op 28 december 2022 af. De op 6 januari 2023 uitgebrachte dagvaarding was daarmee hoe dan ook te laat. Of de kantonrechter deze dagvaarding had moeten doorzenden naar de kortgedingrechter is daarmee niet meer van belang.
5.4
De grieven treffen geen doel. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De Republiek Suriname is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt de Republiek Suriname in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € € 362,- aan verschotten en € 1.214,- voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, I.A. van der Burg en K.G.F. van der Kraats en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2025.