ECLI:NL:GHAMS:2025:1843

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
23-001506-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens schending van het ondervragingsrecht van een belastende getuige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bedreiging van zijn echtgenote en haar kinderen. In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring van een belastende getuige, de broer van de aangeefster, niet gebruikt mag worden voor het bewijs, omdat de verdediging niet in staat was deze getuige te ondervragen. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaring van de getuige cruciaal was voor de bewijsconstructie, maar dat de verdediging door het beroep op het verschoningsrecht van de getuige in haar ondervragingsrecht is beperkt. Het hof concludeert dat er geen compenserende factoren zijn die het ontbreken van het ondervragingsrecht kunnen compenseren. Hierdoor is de procedure niet in overeenstemming met het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM. Het hof heeft daarom de verklaring van de getuige uitgesloten van het bewijs, waardoor er onvoldoende bewijs resteert om de verdachte te veroordelen. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001506-22
datum uitspraak: 14 juli 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-278459-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1990,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2025 en 14 juli 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is om die reden mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 13 oktober 2021 te Amsterdam , in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 2] ) en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3] )dreigend de woorden toe te voegen "Als je de politie belt en de politie mij uit huis zet dan vermoord ik jou" en/of "Ik vermoord jou en de kinderen" althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij, op of omstreeks 14 oktober 2021 te Amsterdam , in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 2] ) en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Rot op uit huis. Ik ga [slachtoffer 2] uit het raam gooien en daarna gooi ik jou uit het raam. Ik ga jullie allemaal doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (waarna hij, verdachte, naar de wieg met daarin [slachtoffer 2] toe is gelopen en/of (vervolgens) (met kracht) aan die wieg heeft geschud).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – in tegenstelling tot de politierechter – tot een integrale vrijspraak komt.

Vrijspraak

De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van onvoldoende bewijs. De aangeefster en haar broer hebben weliswaar belastend over de verdachte verklaard bij de politie, maar de verdediging heeft de broer niet zelf als getuige kunnen horen. Zodoende heeft de verdediging het ondervragingsrecht niet kunnen uitoefenen. Dit maakt dat sprake is van een schending van met het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM) gegarandeerde recht op een eerlijk proces. Omdat de verklaring van deze niet ondervraagde getuige doorslaggevend is, mag deze niet voor het bewijs worden gebezigd, aldus de verdediging.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring en heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, te vervangen door 10 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof overweegt als volgt:
De echtgenote van de verdachte (hierna: de aangeefster) heeft aangifte gedaan van bedreiging van haar en haar kinderen, dat zou hebben plaatsgevonden op 13 en 14 oktober 2021 in hun woning in Amsterdam . Haar broer, die toen op bezoek was vanuit Duitsland, heeft bij de politie verklaard dat hij de vermeende bedreigingen heeft gehoord. Zodoende is zijn verklaring ondersteunend aan de aangifte. Naast de aangifte en de verklaring van de broer van de aangeefster bevat het dossier een proces-verbaal bevindingen waaruit volgt dat de aangeefster timide was en naar de grond keek bij aankomst van de verbalisanten in de woning. Ook zou zij volgens dit proces-verbaal tegen de verbalisanten hebben gezegd dat de verdachte haar bedreigd had. De verdachte ontkent ten stelligste. Hij heeft aangevoerd dat zijn echtgenote die avond had ontdekt dat hij vreemd ging met een andere vrouw en dat zij hem het huis uit wilde zetten. Volgens de verdachte heeft de broer van de aangeefster partij gekozen voor zijn zus en heeft daarom een belastende verklaring afgelegd.
De verdediging heeft op de inhoudelijke zitting in hoger beroep van 21 maart 2023 het verzoek gedaan om de aangeefster en haar broer als getuigen te horen. Daarbij heeft de verdediging de bewezenverklaring in eerste aanleg betwist en uiteengezet waarom het horen van deze getuige van belang is. Het hof heeft op 4 april 2023 een tussenarrest gewezen waaruit volgt dat het hof het noodzakelijk acht dat de gevraagde getuigen gehoord worden. De zaak is hiervoor verwezen naar de raadsheer-commissaris.
De aangeefster is gehoord bij de raadsheer-commissaris en ook de broer is middels een rechtshulpverzoek in Duitsland op 7 augustus 2023 door de Duits rechter gehoord. Hij heeft zich bij die gelegenheid beroepen op het aan hem (in Duitsland) toekomende verschoningsrecht als zwager van de verdachte en aangegeven dat hij niet bereid is om een getuigenverklaring af te leggen. Hierdoor heeft de verdediging echter beperkingen ondervonden in mogelijkheid om de betrouwbaarheid van deze verklaring te onderzoeken.
Het hof stelt in dit kader voorop dat de rechter, in gevallen waarin hij voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige – in dit geval de broer van de aangeefster – afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, dient na te gaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen in overeenstemming met artikel 6 EVRM en de daaraan verbonden notie van ‘overall fairness of the trial’.
Hierbij zijn – met het oog op de beoordeling of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces – van belang:
  • i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt;
  • ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en;
  • iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de verklaring van de betreffende getuige in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor. Eveneens komt betekenis toe aan de door de verdediging verstrekte toelichting op haar betwisting van uitlatingen en haar belang bij het verzochte onderzoek. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragings-gelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
Vaststaat dat in deze zaak de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het ondervragings- recht ten aanzien van de broer van de aangeefster omdat hij zich heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Dit vormt een geldige reden waarom de broer niet als getuige kon worden ondervraagd.
Bij die stand van zaken dient gekeken te worden naar het gewicht van de verklaring van de getuige binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijk onderzoek. De verklaring van de getuige vormt in deze zaak een onmisbaar onderdeel van het redengevende bewijs voor een eventuele bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Zou de verklaring van de broer wegvallen, dan bevat het dossier uitsluitend de verklaring van de aangeefster. Het hof overweegt daarbij dat de constatering van de verbalisanten over de gemoedstoestand van de aangeefster nadat zij aankwamen in de woning, onvoldoende steun biedt aan haar verklaring dat en hoe de verdachte haar zou hebben bedreigd. Daarmee staat vast dat naar oordeel van het hof een eventuele bewezenverklaring in beslissende mate gestoeld zou zijn op de verklaring van de broer van de aangeefster.
Vervolgens moet het hof onderzoeken of er voldoende factoren zijn die het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht compenseren. Het hof constateert dat deze er niet zijn en ziet ook geen mogelijkheid om in deze stappen te zetten.
Concluderend is sprake van een getuige die belastend heeft verklaard en ten aanzien waarvan de verdediging is beperkt in haar ondervragingsrecht. Het dossier bevat naast de verklaring van deze getuige onvoldoende ondersteunend bewijs en er zijn geen factoren die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Gezien het onmiskenbare belang van de verklaring van deze getuige voor de bewezenverklaring, is het hof van oordeel dat de procedure, in haar geheel bezien, niet zal voldoen aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces wanneer de verklaring van de getuige, onder deze omstandigheden, voor het bewijs zou worden gebruikt. Om die reden zal het hof de verklaring van de getuige uitsluiten van het bewijs.
Zonder het gebruik van die verklaring acht het hof, zoals overwogen, het in het dossier aanwezige bewijs onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegd feiten te komen. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.T.C. de Vries, mr. R.A.J. Hübel en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juli 2025.
mrs. R.A.J. Hübel en A.M.A. Keulen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.