In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepasselijkheid van het recht op het huwelijksvermogensregime van partijen, die met elkaar zijn gehuwd in Marokko. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de Marokkaanse nationaliteit, terwijl de vrouw zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft. Het huwelijk is ontbonden op 2 april 2025, en de man verzoekt in hoger beroep te verklaren dat Nederlands recht van toepassing is op de huwelijksgemeenschap. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Marokkaans recht van toepassing was op het huwelijksvermogensregime, en de vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2025 is de advocaat van de vrouw verschenen, maar de vrouw zelf was niet aanwezig. Het hof heeft de grieven van de man besproken, waarbij hij betoogde dat het Haags Huwelijksvermogensverdrag en de EU-verordening van toepassing zouden moeten zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de EU-verordening niet van toepassing is, omdat partijen vóór de ingangsdatum van de verordening zijn gehuwd en geen rechtskeuze hebben gemaakt. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het Marokkaanse recht van toepassing blijft op het huwelijksvermogensregime. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, en de uitspraak is openbaar uitgesproken.