ECLI:NL:GHAMS:2025:1915

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
200.347.759/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van omgangsregeling en informatieregeling tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader had eerder bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een verzoek ingediend dat op 6 augustus 2024 werd afgewezen. De vader was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. De moeder, die het gezag over de kinderen uitoefent, was het eens met de afwijzing van de rechtbank. Het hof heeft in de procedure de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld, die op 5 februari 2024 een rapport heeft uitgebracht waarin werd geadviseerd om de verzoeken van de vader af te wijzen. Het hof heeft de belangen van de kinderen zwaar laten wegen en geconcludeerd dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van de kinderen. De kinderen hebben herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen met hun vader. Daarnaast heeft het hof ook het verzoek van de vader om een informatieregeling afgewezen, omdat contact tussen de ouders veel spanning zou opleveren voor de moeder, wat negatief zou zijn voor de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.347.759/01
zaaknummer rechtbank: C/15/334832 / FA RK 22-5908
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M.S. Odink te Den Haag,
en
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over een omgangsregeling tussen [minderjarige 1] (13 jaar), [minderjarige 2] (11 jaar) (hierna: de kinderen) en hun vader en een informatieregeling.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), heeft in een beschikking van 6 augustus 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het inleidende verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen, afgewezen. Ook het inleidende verzoek van de vader om een informatieregeling vast te stellen, is afgewezen.
De vader is het daarmee niet eens en wil dat zijn inleidende verzoeken alsnog worden toegewezen. De moeder is het wel eens met de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 5 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 6 december 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 21 januari 2025 met bijlage.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.
2.5
De zitting heeft op 17 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door A. El Mourabit, een tolk in de Berber (Tarifit) taal,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door H. Ball-Ponne, een tolk in de Arabisch-Marokkaanse taal,
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
De advocaat van de vader heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2012 te [plaats A] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2013 te [plaats A] .
3.2
De ouders zijn [in] 2008 te [plaats B] (Marokko) met elkaar getrouwd. Dit huwelijk is op 19 april 2016 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 14 oktober 2015.
3.3
Bij genoemde beschikking van 14 oktober 2015 is bepaald dat de moeder het gezag over de kinderen alleen uitoefent. Ook is aan de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd. Bij beschikkingen van respectievelijk 4 oktober 2016 (met betrekking tot het gezag) en 28 november 2017 (met betrekking tot de omgang) heeft dit hof voornoemde beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.4
De vader heeft op 27 januari 2020 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling. Bij beschikking van 25 november 2020 heeft de rechtbank dit verzoek van de vader afgewezen.
3.5
Bij zijn inleidend verzoek van 14 december 2022 heeft de vader vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen verzocht. Ook heeft hij verzocht een informatieregeling vast te stellen.
Bij (tussen)beschikking van 27 september 2023 heeft de rechtbank de raad verzocht een
onderzoek te verrichten ten aanzien van de verzoeken van de vader tot een omgangsregeling,
een informatieregeling en proefcontacten. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek heeft de rechtbank de beslissingen over de omgangsregeling, informatieregeling en proefcontacten aangehouden tot 18 januari 2024 pro forma.
3.6
De raad heeft onderzoek verricht en heeft op 5 februari 2024 een rapport uitgebracht.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de inleidende verzoeken van de vader ten aanzien van de vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen en de vaststelling van een informatieregeling, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:377a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel het recht op omgang ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd.
Uit het derde lid volgt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
Artikel 1:377b, eerste lid BW bepaalt dat de ouder die met het gezag is belast, gehouden is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Het tweede lid bepaalt dat de rechter op verzoek van een ouder – zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve – kan bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft, indien het belang van het kind dat vereist.
De standpunten
5.3
De vader stelt dat de rechtbank zijn inleidende verzoeken ten onrechte heeft afgewezen. Volgens de vader heeft de rechtbank de beslissing gebaseerd op een voor hem onbekende politiemelding van zijn ex-echtgenote in september 2023, waarmee het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden. Het is voor de kinderen belangrijk dat zij hun vader (opnieuw) leren kennen en zich zelfstandig, los van de moeder, een beeld van hem kunnen vormen. De vader kan niet begrijpen dat er na tien jaar nog steeds geen enkele vorm van omgang mogelijk is. Er zijn voldoende mogelijkheden om de kinderen op een veilige manier kennis te laten maken met hun vader, onder meer via begeleide omgang. Daarnaast zou het niet zo mogen zijn dat de vader niks mag weten over de kinderen vanwege het gevoel van de moeder. Het is dan ook belangrijk dat een informatieregeling wordt vastgesteld.
5.4
De moeder voert aan dat de beslissing van de rechtbank op goede gronden berust. De moeder heeft al haar krachten nodig om de kinderen de rust en stabiliteit te kunnen bieden die zij nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen. Op dit moment is het een onmogelijke opgave voor de moeder om contact te hebben met de vader omdat dit ten koste zal gaan van haar psychische gezondheid. Dit zal ook invloed hebben op het welzijn van de kinderen nu de kinderen voor hun zorg volledig afhankelijk zijn van de moeder. De moeder meent dan ook dat er geen ruimte is voor de vader in het leven van de kinderen zolang zij nog minderjarig zijn. Als de kinderen achttien jaar zijn, is het aan hen om de keuze te maken of zij contact willen met de vader.
5.5
Het hof gaat in de beoordeling verder in op deze en andere argumenten van de partijen.
Het advies van de raad
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de raad is het vaststellen van een omgangsregeling en informatieregeling in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De kinderen zijn volledig afhankelijk van de moeder en zij moeten zich spanningsvrij kunnen ontwikkelen. Op dit moment ervaart de moeder nog steeds structurele angst ten aanzien van de vader. Bij de moeder is PTSS vastgesteld door een psycholoog. Hierdoor is de moeder niet in staat om de kinderen te ondersteunen bij contactherstel met de vader en dit zal in de nabije toekomst niet veranderen. De raad ziet dan ook geen mogelijkheden voor de vaststelling van een omgangsregeling. De vaststelling van een informatieregeling zal ook te veel spanning opleveren voor de moeder en de kinderen omdat de moeder in dit kader ook in contact zal moeten treden met de vader.
De beoordeling
Omgangsregeling
5.7
Aan het hof ligt de vraag voor of een omgangsregeling moet worden vastgesteld tussen de kinderen en de vader.
5.8
Als uitgangspunt geldt dat een kind en een ouder recht hebben op omgang met elkaar. Het is voor een kind van groot belang om beide ouders te kennen en een goede band met hen te onderhouden. Het kan ook voorkomen dat een situatie ontstaat waarin het niet (langer) in het belang is van een kind om een poging te doen tot omgang of contactherstel. Van een dergelijke situatie is in deze zaak sprake. Het hof is van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.9
De rechtbank heeft, op verzoek van de vader, de raad verzocht een onderzoek te verrichten ten aanzien van de verzoeken van de vader tot een omgangsregeling, een informatieregeling en proefcontacten. Uit het door de raad uitgebrachte rapport van 5 februari 2024 blijkt dat de raad de vaststelling van een omgangsregeling niet in het belang van de kinderen acht.
Net als de raad acht het hof bij de moeder te weinig draagvlak aanwezig voor omgang tussen de kinderen en de vader. In de afweging van het hof speelt geen rol de politiemelding van de ex-echtgenote uit september 2023, nu onduidelijk is wat zich toen heeft afgespeeld. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is wel voldoende gebleken dat de moeder bang is voor de vader en dat zij geen enkele vorm van contact met hem wenst. De ouders hebben ieder een andere beleving van hetgeen is gebeurd tijdens de relatie. Volgens de moeder is zij in de relatie met de vader ernstig psychisch en fysiek mishandeld door hem en wordt zij nog steeds door de vader en zijn familie bedreigd. De vader ontkent dit alles. Onduidelijk is gebleven wat er precies is voorgevallen tussen de ouders. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat door een psycholoog PTSS is vastgesteld bij de moeder en dat zij nog steeds therapie ondergaat om haar trauma’s te verwerken. Het hof deelt de zorgen van de raad, zoals eerder geuit in het raadsrapport van 5 februari 2024, over de traumaklachten van de moeder. De raad schat in dat de traumaklachten van de moeder dusdanig groot zijn dat, wanneer de vader – op welke manier dan ook – weer in haar leven wordt betrokken, zij daar zoveel klachten door krijgt dat zij niet langer voldoende beschikbaar kan zijn voor de kinderen. Vanwege deze traumaklachten lijkt er geen enkele mogelijkheid te zijn om enige vorm van (minimaal) contact met de vader te kunnen verdragen. Gezien het beeld dat de moeder van de vader heeft, acht het hof – net als de raad – niet aannemelijk dat de moeder in staat zal zijn de kinderen te begeleiden en ondersteunen bij de omgang met de vader. Ook ter zitting is bij het hof het beeld ontstaan dat bij de moeder op dit moment geen draagvlak bestaat om een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen te ondersteunen. Zoals de raad in zijn rapport naar voren heeft gebracht, zijn de kinderen gelet op hun leeftijd nog grotendeels afhankelijk van hun moeder. Het is dan ook in hun belang dat de moeder er voor de kinderen kan zijn. Wanneer de moeder te veel traumaklachten ervaart, bestaat het risico dat het de moeder niet lukt om de kinderen een stabiele opvoedomgeving te bieden. Bovendien zullen de kinderen onbedoeld belast worden met de traumaklachten van de moeder, wanneer de moeder deze klachten langdurig zal ervaren. Ook dit komt de ontwikkeling van de kinderen niet ten goede.
5.1
Ook bij de kinderen acht het hof te weinig draagvlak voor omgang met de vader aanwezig. De kinderen hebben na de beëindiging van de relatie tussen de ouders bij de moeder gewoond en sindsdien heeft er niet tot nauwelijks omgang of ander contact tussen de kinderen en de vader plaatsgevonden. Voor het hof staat vast dat er al jaren geen contact is geweest tussen de kinderen en de vader. De kinderen hebben herhaaldelijk en consequent aan de verschillende betrokken hulpverleningsinstanties, en laatstelijk nog aan de voorzitter van het hof tijdens het kindgesprek, laten weten dat zij op dit moment geen contact willen met de vader. Zij voelen weerstand tegen contact en omgang met de vader en hebben daaraan geen enkele behoefte, zo hebben zij verklaard.
5.11
Gezien het voorgaande ziet het hof, in lijn met het advies van de raad, op dit moment geen mogelijkheden voor de vaststelling van een omgangsregeling. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Informatieregeling
5.12
Wanneer er geen omgangsmomenten zijn tussen een ouder en zijn of haar kinderen, is een informatieregeling een belangrijk middel voor deze ouder om een band met de kinderen te behouden. Het hof begrijpt dan ook de wens van de vader om op de hoogte te blijven van de ontwikkeling van de kinderen en in beginsel heeft de vader belang bij de vaststelling van een informatieregeling. In het onderhavige geval dient het belang van de vader echter te wijken voor het belang van de kinderen. Contact tussen de ouders als gevolg van een informatieplicht zal naar alle waarschijnlijkheid veel spanning bij de moeder opleveren, wat een negatieve weerslag op de kinderen zal hebben. Het belang van de kinderen vereist dan ook dat op dit moment geen informatieregeling wordt vastgesteld. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader om een informatieregeling vast te stellen heeft afgewezen. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking ook op dit punt zal bekrachtigen.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M van Baardewijk en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 22 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.