ECLI:NL:GHAMS:2025:1916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
200.347.410/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarigen in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de vader en moeder over hun twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader had in hoger beroep verzocht om samen met de moeder met het gezag over de kinderen te worden belast, nadat de rechtbank Noord-Holland dit verzoek eerder had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was dat de moeder alleen het gezag bleef uitoefenen. De vader was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen, mede door een gebrek aan communicatie en samenwerking. De moeder heeft in het verleden positieve ontwikkelingen doorgemaakt in haar opvoedvaardigheden, terwijl de vader zich niet heeft ingezet om zijn opvoedvaardigheden te verbeteren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen zou zijn.

Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder alleen het gezag over de kinderen moet blijven uitoefenen, omdat de vader onvoldoende inzicht heeft in de behoeften van de kinderen en er geen basis is voor een goede samenwerking tussen de ouders. Het hof heeft het verzoek van de vader in hoger beroep afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.347.410/01
zaaknummer rechtbank: C/15/344814 / FA RK 23-4838
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. A.C. Mens te Hoofddorp,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. J.W.J. Hijnen te Beverwijk .
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige 1] (15 jaar) en [minderjarige 2] (13 jaar) (hierna: de kinderen).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), heeft in een beschikking van 29 juli 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het inleidende verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over de kinderen te worden belast, afgewezen.
De vader is het daarmee niet eens en wil dat zijn inleidende verzoek alsnog wordt toegewezen. De moeder is het wel eens met de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 22 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 22 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 16 december 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 16 december 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 30 januari 2025 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld om te laten weten wat hij van de zaak vindt. Hij heeft daarvan geen gebruikgemaakt. De voorzitter heeft niet met [minderjarige 2] gesproken vanwege haar verstandelijke beperking en kwetsbaarheid. Ter zitting in hoger beroep heeft de voorzitter dit besluit toegelicht. Daartegen is verder geen bezwaar geuit.
2.5
De zitting heeft op 17 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. Hijnen namens de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
De moeder was niet aanwezig op de zitting.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2010 te [plaats C] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2011 te [plaats D] .
3.2
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke in 2015 is beëindigd.
3.3
De vader heeft de kinderen erkend.
3.4
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
3.5
[minderjarige 1] woont bij de moeder en [minderjarige 2] in het wooncentrum [wooncentrum ] . Het gezin wordt begeleid door de Hartekampgroep.
3.6
De kinderen hebben van oktober 2013 tot en met juni 2016 onder toezicht van de William Schrikker Stichting (hierna: De GI) gestaan.
3.7
Bij de – in zoverre niet meer bestreden – beschikking van 29 juli 2024 heeft de rechtbank een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld tussen [minderjarige 1] en de vader, waarbij [minderjarige 1] één uur per maand omgang heeft met de vader onder begeleiding van de Hartekampgroep (of soortgelijke instelling).

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het inleidende verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over de kinderen te worden belast, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking (in zoverre) te vernietigen en – na wijziging ter zitting in hoger beroep – primair te bepalen dat zijn inleidende verzoek om samen met de moeder met het gezag over de kinderen te worden belast, alsnog wordt toegewezen.
Subsidiair verzoekt de vader een raadsonderzoek te gelasten naar de vraag of het in het belang van de kinderen is dat hij met de moeder gezamenlijk het gezag over de kinderen zal uitoefenen.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253c, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van een minderjarige, die nimmer het gezag met de moeder heeft uitgeoefend de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Dit verzoek wordt indien de andere ouder hiermee niet instemt slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn inleidende verzoek om samen met de moeder met het gezag over de kinderen te worden belast, heeft afgewezen. De rechtbank had de vader met het gezag moeten belasten dan wel de raad moeten verzoeken een onderzoek te verrichten en advies uit te brengen. Er is geen enkele reden om te twijfelen aan de pedagogische vaardigheden van de vader. In het verleden heeft de vader altijd samen met de moeder overlegd en beslist over opvoedkundige zaken betreffende de kinderen. Hier zijn nooit problemen over geweest. Het is niet aannemelijk gemaakt dat er in de toekomst wel problemen zouden kunnen ontstaan. De vader begrijpt verder niet waarom de moeder ineens niet meer met hem wil communiceren. De vader krijgt geen informatie over de kinderen van scholen, artsen en hulpverleners. Voor hem is dit de belangrijkste reden om het gezamenlijk gezag te verzoeken, aldus de vader.
5.3
De moeder voert aan dat de beslissing van de rechtbank op goede gronden berust. Gezamenlijk gezag is niet in het belang van de kinderen omdat er onvoldoende samenwerking en/of communicatie tussen de ouders is om gezamenlijke gezagsbeslissingen te kunnen nemen. De moeder acht het niet aannemelijk dat hier binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zal komen. Ook kan nog steeds getwijfeld worden of de vader voldoende inzicht heeft in hetgeen de kinderen, gezien hun kwetsbaarheid, nodig hebben.
5.4
Het hof gaat in de beoordeling verder in op deze en andere argumenten van de partijen.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen. Het is niet in het belang van de kinderen dat de ouders het gezag gezamenlijk zullen uitoefenen. De raad acht het niet noodzakelijk om een (nader) raadsonderzoek te verrichten. Sinds het raadsrapport van 2013 lijkt de vader geen verandering te hebben doorgemaakt. De vader accepteert, in tegenstelling tot de moeder, tot op heden nog steeds onvoldoende hulpverlening. Ook heeft de vader onvoldoende kennis over de kinderen en hun beperkingen om gedegen gezagsbeslissingen te kunnen nemen. Daarbij komt dat tussen de ouders nog steeds sprake van frictie en dat de verwachting is dat hierin de nabije toekomst geen verandering zal komen.
De beoordeling door het hof
5.6
De vader heeft ter zitting in hoger beroep zijn grief met betrekking tot de omgangsregeling ingetrokken, zodat die grief geen bespreking meer behoeft.
5.7
Het hof dient te beslissen of de vader samen met de moeder met het gezag over de kinderen moet worden belast. Het hof vindt het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de moeder alleen het gezag over hen blijft uitoefenen. Hiervoor heeft het hof de volgende redenen.
5.8
Het hof stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag bij één van de ouders moet worden gelaten. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.9
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De kinderen hebben een verstandelijke beperking en hebben hierdoor meer dan de gebruikelijke zorg nodig. Dit maakt dat de kinderen veel vragen van hun opvoeder(s). Verder hebben de kinderen vanwege hun verstandelijke beperking behoefte aan een stabiel opvoedingsklimaat. Sinds de beëindiging van de relatie van de ouders is gebleken dat de ouders niet in staat zijn geweest om de kinderen dat te bieden. Op dit moment is de moeder de hoofdopvoeder van de kinderen. Vanwege haar eigen verstandelijke beperking heeft de moeder in het verleden moeite gehad om de kinderen te stimuleren en te begrenzen. Ook bestonden zorgen over het gedrag van de vader. Op de momenten dat de vader in huis was volgde hij de regels van de moeder niet en ondermijnde hij hiermee het gezag van de moeder. Daarnaast leek de vader niet goed te begrijpen wat de kinderen met hun beperking nodig hebben. Vanwege de zorgen op emotioneel en pedagogisch vlak zijn de kinderen in 2013 onder toezicht gesteld. In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de moeder een positieve ontwikkeling doorgemaakt en is gebleken dat zij de opvoeding van de kinderen beter aan kan. De moeder erkent dat zij ook in de toekomst hulp nodig zal hebben en accepteert die hulpverlening. De vader daarentegen heeft zich niet ingezet om zijn opvoedvaardigheden te verbeteren. De ondertoezichtstelling is uiteindelijk in juni 2016 beëindigd vanwege de positieve ontwikkeling van de moeder en haar acceptatie van hulpverlening in het vrijwillige kader. Daarbij heeft de GI vermeld dat van belang is dat de vader weliswaar betrokken blijft, maar dat de moeder de verantwoordelijkheid over de kinderen alleen behoudt. Bij eventuele hulpvragen wordt de moeder momenteel nog ondersteund door De Hartekampgroep.
5.1
Buiten deze positieve ontwikkeling in de opvoedvaardigheden van de moeder, constateert het hof dat tussen de ouders nog steeds sprake is van een ontwricht interactie- en communicatiesysteem. Deze problematiek is duurzaam gebleken. Ook met behulp van een ondertoezichtstelling is het niet gelukt deze situatie te keren en het contact in de onderlinge verhouding te normaliseren en te verbeteren. Op dit moment is er geen enkele vorm van contact en communicatie tussen de ouders, hetgeen door de vader ter zitting in hoger beroep is bevestigd. Het hof stelt voorop dat voor gezamenlijke gezagsuitoefening vereist is dat de ouders een minimale vorm van communicatie en samenwerking hebben. Op dit moment is hiervan geen sprake.
Naast het gebrek aan communicatie tussen de ouders speelt ook mee dat de vader zich, in tegenstelling tot de moeder, niet althans onvoldoende begeleidbaar heeft opgesteld. De Hartekampgroep heeft herhaaldelijk zorgen geuit over het gedrag van de vader omdat hij niet lijkt te begrijpen wat goed is voor de kinderen. De vader heeft vervolgens niet willen meewerken aan een onderzoek om inzicht te geven in zijn eigen beperkingen, waardoor de Hartekampgroep geen zicht heeft kunnen verkrijgen op de opvoedvaardigheden van de vader. De raad heeft de zorgen van de Hartekampgroep bevestigd. Daarbij komt dat de vader op dit moment niet tot nauwelijks beschikt over informatie over de kinderen. Dit gebrek aan informatie brengt met zich mee dat de vader onvoldoende zicht heeft op hetgeen de kinderen, mede gelet op hun kwetsbare positie, nodig hebben. Hierdoor bestaat de verwachting dat de vader onvoldoende in staat zal zijn om gedegen gezagsbeslissingen over de kinderen te kunnen nemen. Over het gebrek aan informatie zal het hof, hierna onder 5.13, nog nader overwegen.
5.11
Het hof leidt hieruit de verwachting af dat gezamenlijk gezag ertoe zal leiden dat keer op keer geen (tijdige) gezagsbeslissingen kunnen worden genomen. Het zal voor de ouders (te) moeizaam zijn om invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. Gelet op de huidige onderlinge verhoudingen tussen de ouders en het gebrek aan informatie over de kinderen en hun beperkingen aan de zijde van de vader, is het hof van oordeel dat voor gezamenlijk gezag op dit moment onvoldoende grond bestaat. De moeder, die de feitelijke zorg voor de kinderen draagt, moet in staat zijn om adequaat en met voldoende voortvarendheid gezagsbeslissingen kunnen nemen. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking op dit punt zal bekrachtigen en het verzoek van de vader in hoger beroep zal afwijzen. Afwijzing van het verzoek is in het belang van de kinderen noodzakelijk.
5.12
Met betrekking tot het door de vader verzochte raadsonderzoek overweegt het hof dat het zich op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen. Daarom bestaat geen noodzaak om een raadsonderzoek te gelasten. Dit (subsidiaire) verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.
5.13
Hiervoor is reeds overwogen dat er geen contact is tussen de ouders en dat deze situatie naar verwachting ook niet binnen afzienbare termijn zal verbeteren. Dit neemt niet weg dat de vader ook als ouder zonder gezag op grond van de artikelen 1:377b en 1:377c BW een wettelijk recht heeft op informatie van de gezagsouder en van derden, maar wel mag van hem worden verwacht dat hij van zijn mogelijkheden ook daadwerkelijk actief gebruik maakt. Het hof begrijpt de wens van de vader om geïnformeerd te worden en te blijven over zaken aangaande de kinderen, en begrijpt dat dit onderwerp door partijen, of één van hen, in het nog bij de rechtbank lopende deel van de procedure aan de orde zal worden gesteld. De vader heeft in deze hoger beroepsprocedure daartoe echter geen verzoek gedaan.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M van Baardewijk en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 22 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.