ECLI:NL:GHAMS:2025:1920

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
200.351.225/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van curatele naar mentorschap in het kader van geestelijke gezondheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de maatregel van curatele voor de betrokkene noodzakelijk is. De betrokkene, geboren in 1988, was eerder onder curatele gesteld door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland vanwege haar geestelijke toestand. De betrokkene is het niet eens met deze maatregel en verzoekt om omvorming naar een mentorschap. De ouders van de betrokkene steunen haar standpunt, terwijl de curator de eerdere beslissing van de kantonrechter ondersteunt. Tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene sinds haar opname in een GGZ-instelling geen psychoses meer heeft gehad en in staat is haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Het hof oordeelt dat de curatele kan worden opgeheven, maar dat er wel behoefte is aan een mentor voor de niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene. Het hof heeft de beslissing pro forma aangehouden tot 17 augustus 2025, in afwachting van een voorstel voor een geschikte mentor.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.351.225/01
zaaknummer rechtbank: 11116943 CB VERZ 24-53 KVG
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de betrokkene,
advocaat: mr. E. van Meeteren te Schagen.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [naam] h.o.d.n. [X] Bewindvoering, Mentorschap en Curatele, hierna: de curator,
- GGZ Noord-Holland-Noord, hierna: de GGZ,
- [de moeder] , hierna: de moeder,
- [de vader] , hierna: de vader; en
- [broer] , hierna: de broer.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of de maatregel van curatele noodzakelijk is.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 19 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de betrokkene onder curatele gesteld, wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand, en de curator benoemd.
De betrokkene is het daar niet mee eens en vindt een beschermingsmaatregel niet nodig. Als het hof toch een beschermingsmaatregel oplegt, wil de betrokkene uitsluitend een mentorschap. De moeder en de vader zijn het eens met het standpunt van de betrokkene en vinden ook dat curatele niet nodig is.
De curator is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 14 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de betrokkene van 1 april 2025 met bijlage.
2.3
De zitting heeft op 12 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat,
- de curator,
- de moeder, en
- de vader.
De GGZ en de broer waren niet aanwezig ter zitting.
2.4
Het hof heeft op de zitting beslist om de curator de gelegenheid te geven om na de zitting de tweede pagina van de verklaring van de psychiater de heer Monden over te leggen en de advocaat de gelegenheid gegeven om daarop te reageren. Na de zitting heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- een e-mailbericht van de zijde van de curator van 13 juni 2025 met bijlagen,
- een e-mailbericht van mr. Van Meeteren van 13 juni 2025,
- een e-mailbericht van mr. Van Meeteren van 16 juni 2025.
De toelichting van de curator in de e-mail over de noodzaak van een mentorschap of curatele en de e-mailberichten die zich onder het bericht van mr. Van Meeteren van 16 juni 2025 bevinden laat het hof buiten beschouwing. Daarvoor is geen gelegenheid gegeven. Het hof heeft partijen op 17 juni 2025 per e-mail laten weten dat deze onderdelen buiten beschouwing blijven.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1988 te [plaats B] .
3.2
De betrokkene is de dochter van [de moeder] en [de vader] (hierna gezamenlijk: de ouders) en zij is de zus van [broer] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking, op het verzoek van de GGZ, de betrokkene onder curatele gesteld en de curator benoemd.
4.2
De betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de GGZ alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:378, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele kan worden gesteld wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
5.2
Uit artikel 1:389, tweede lid, BW volgt dat de kantonrechter de curatele kan opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van de curatele niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de curator of degene die gerechtigd is de curatele te verzoeken als bedoeld in artikel 379, alsmede ambtshalve.
5.3
Uit artikel 1:450, eerste lid, BW volgt dat de rechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap kan instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Uit artikel 1:451, derde lid, BW volgt dat de rechter bij afwijzing van de curatele of bij opheffing daarvan ambtshalve kan overgaan tot instelling van het mentorschap.
De standpunten
5.4
De betrokkene stelt dat niet is gebleken dat ze niet in staat is haar belangen voldoende te behartigen. Het is onjuist dat er tussen de GGZ en de betrokkene voortdurend onenigheid zou zijn over de behandeling; het probleem ligt met name in het voorschrijven van medicatie. Dat betrokkene het niet steeds eens is met hetgeen volgens de arts goed zou zijn op het gebied van medicatie vormt op zichzelf echter geen reden voor een ondercuratelestelling. Daarnaast is er nu en in het recente verleden geen sprake (geweest) van financiële wanorde bij de betrokkene. Zij is goed in staat haar financiële zaken zelf te behartigen. Een ondercuratelestelling is een te ver strekkende maatregel, aldus betrokkene, dit betekent immers dat zij niets meer zelfstandig kan oppakken, terwijl zij juist een sterke hang heeft naar autonomie.
5.5
De ouders zijn van mening dat betrokkene een stevige begeleiding nodig heeft om haar medicatie te blijven gebruiken. Een ondercuratelestelling gaat volgens hen echter te ver. Een ondercuratelestelling is niet noodzakelijk omdat betrokkene financieel gezien zeer goed voor zichzelf kan zorgen en dit al bewezen heeft.
5.6
De curator heeft op de zitting in hoger beroep verklaard dat er samenwerking met de betrokkene is en dat er op dit moment geen sprake is van een acute situatie. Uit het dossier van de GGZ is gebleken, dat door structuur en medicatie-inname onder toezicht het goed met de betrokkene gaat. Betrokkene is echter een kwetsbare vrouw en hoog gevoelig voor psychoses. Als betrokkene geen medicatie neemt gaat het slecht met haar, en dat gaat gepaard met veel overlast en overmatig alcoholgebruik. Dit heeft er al eens toe geleid dat de betrokkene haar woning is kwijtgeraakt. Betrokkene heeft te weinig ziekte-inzicht en onttrekt zich steeds aan de afspraken en vormen van zorg die vastgelegd zijn in de zorgmachtiging. De curator vindt dat de ondercuratelestelling noodzakelijk is, omdat de betrokkene haar belangen niet goed kan behartigen als ze psychisch ontregeld raakt. Een onderbewindstelling en een mentorschap bieden in dat geval onvoldoende bescherming.
De beoordeling door het hof
5.7
Het hof is van oordeel dat ten tijde van de beslissing van de kantonrechter voldaan was aan de criteria om de betrokkene onder curatele te stellen. Betrokkene verkeerde op dat moment in een psychose en was als gevolg daarvan dakloos geraakt, nadat zij uit haar woning was gezet vanwege gedragsproblemen. Ook was sprake van een kleine huurachterstand. Zij is toen opgenomen in een GGZ-instelling. Uit de verklaring van de heer Monden, de psychiater van betrokkene, van 16 mei 2024 blijkt dat hij betrokkene op dat moment wilsonbekwaam achtte en niet in staat om de noodzaak van de behandeling te begrijpen en accepteren en daaruit voortvloeiend lukte het haar ook niet om haar financiën en woonruimte adequaat te regelen. Tijdens de procedure bij de kantonrechter was er daarom voldoende reden om aan te nemen dat betrokkene zowel haar vermogensrechtelijke als haar niet-vermogensrechtelijke belangen niet behoorlijk waarnam.
5.8
Inmiddels is de situatie anders. In oktober 2024 is de opname van de betrokkene geëindigd. Sindsdien heeft ze geen psychoses meer gehad. Er is een zorgmachtiging afgegeven voor de betrokkene waarin afspraken zijn vastgelegd. Op dit moment woont de betrokkene in een begeleide woonvorm bij de GGZ op basis van een WLZ-indicatie. Nu zij in een beschermde woonsetting verblijft, kan sneller worden ingegrepen als er bij de betrokkene signalen zijn van psychische ontregeling. Op de zitting is duidelijk geworden dat de betrokkene onder de huidige omstandigheden haar vermogensrechtelijke belangen zelf voldoende kan waarnemen. De betrokkene heeft geen schulden. De opgelopen huurachterstand was niet hoog en was niet de reden dat zij haar woning is kwijtgeraakt. Bovendien is deze schuld inmiddels afgelost. Ook tijdens psychoses heeft de betrokkene geen grote uitgaven gedaan. In het verleden is dan ook nooit sprake geweest van een financiële wanorde. Nu de betrokkene haar vermogensrechtelijke belangen voldoende kan waarnemen, zal het hof de curatele opheffen. Het hof is van oordeel dat de betrokkene wel bescherming nodig heeft ten aanzien van haar niet-vermogensrechtelijke belangen. Op grond van hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de betrokkene een stevige begeleiding nodig heeft om haar medicatie te blijven gebruiken, omdat gebleken is dat de betrokkene medicatieontrouw kan zijn en er in dat geval grote problemen kunnen ontstaan. Daarnaast is het de betrokkene tot op heden nog niet gelukt om een dagbesteding te vinden. Een mentor kan de betrokkene begeleiden en een wezenlijke bijdrage leveren, alsmede beslissingen nemen. Het hof acht het dan ook noodzakelijk een mentor te benoemen om de niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene te behartigen en haar sturing te geven, nu zij, vanwege haar geestelijke toestand, tijdelijk dan wel duurzaam niet in staat is deze belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
5.9
De curator heeft tijdens de zitting in hoger beroep laten weten dat zij alleen mentorschappen aanneemt in gevallen waarin zij ook de bewindvoerder is. De curator is dus niet bereid uitsluitend als mentor van de betrokkene te worden benoemd, zodat er een andere mentor benoemd zal moeten worden. Op grond van artikel 1:452, derde lid, BW moet bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene worden gevolgd, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Het hof verzoekt de advocaat van de betrokkene om voor 17 augustus 2025 per brief een voorstel te doen van de persoon die bereid en in staat is de taak van mentor uit te oefenen, voorzien van diens naam en adresgegevens, alsmede een schriftelijke bereidverklaring van die mentor. Het hof zal in afwachting daarvan de procedure pro forma aanhouden. Als de betrokkene geen voorkeur heeft voor een mentor zal het hof een mentor benoemen. De beslissing tot opheffing van de curatele zal door het hof gelijktijdig met de benoeming van een mentor worden gegeven. Het hof zal de beslissing daarom pro forma aanhouden.

6.De beslissing

Het hof:
houdt de beslissing pro forma aan tot 17 augustus 2025, in afwachting van hetgeen is vermeld in rechtsoverweging 5.9.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. N.L. Lusink als griffier en is op 22 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.