ECLI:NL:GHAMS:2025:193

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.338.868/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en transitievergoeding na ernstig verwijtbaar handelen werkgever

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Intercity Real Estate Management B.V. (IRM). De centrale vraag was of de ontbinding op verzoek van de werknemer het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord, wat betekent dat de werknemer recht heeft op zowel een transitievergoeding als een billijke vergoeding. De werknemer, die als Finance Director bij IRM werkzaam was, was op non-actief gesteld en had een ontbindingsverzoek ingediend na een reeks van conflicten en een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter had eerder het ontbindingsverzoek van IRM afgewezen, omdat er geen voldragen ontslaggrond was. Het hof oordeelde dat IRM onvoldoende had gedaan om de werknemer te rehabiliteren en dat de op non-actiefstelling en het terugvorderen van de bedrijfsauto als ernstig verwijtbaar moesten worden gekwalificeerd. De werknemer had recht op een transitievergoeding van € 9.005,80 en een billijke vergoeding van € 25.000,-. De proceskosten werden voor IRM vastgesteld op een aanzienlijk bedrag, aangezien zij grotendeels in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van arbeidsrelaties en de gevolgen van ernstig verwijtbaar handelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.338.868/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 10749356/AO VERZ 23-120
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2025
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. B.O. Eschweiler te Amsterdam,
tegen
INTERCITY REAL ESTATE MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Stibbe te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en IRM genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. De werknemer heeft derhalve recht op een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift, ontvangen ter griffie van het hof op 14 maart 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de kantonrechter) op 15 december 2023 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 30 juli 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van IRM ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 13 december 2024 laten toelichten, [appellant] door mr. Eschweiler en IRM door mr. Stibbe, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Uitspraak is bepaald op heden.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover de beschikking betrekking heeft op het oordeel dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IRM en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog (i) te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [appellant] is ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IRM in de zin van artikel 7:673 lid 1 onder b sub 2 BW en artikel 7:671c lid 2 onder b BW; (ii) IRM te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding van € 9.005,80 bruto en van een redelijke vergoeding van € 200.000,-, bruto vermeerderd met de wettelijke rente; en (iii) IRM te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
IRM heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties inclusief nakosten en rente.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 2.1 tot en met 2.16 van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
IRM is een bedrijf dat het commerciële, technische en financiële management verzorgt van vastgoed. In die hoedanigheid verzorgt IRM voor haar klanten (onder meer) de facturatie en incasso van servicekosten en is zij aanspreekpunt voor zowel verhuurders (de klanten van IRM) als huurders.
3.2.
[appellant] , [geboortedatum] , is op 1 december 2021 bij IRM in dienst getreden in de functie van Finance Director met een salaris van € 11.260,93 bruto per maand, exclusief emolumenten.
3.3.
IRM is opgericht door [persoon 2] . Medio 2021 heeft [persoon 2] zijn aandelen in IRM verkocht, maar is aangebleven als statutair bestuurder van IRM. Tijdens de coronapandemie heeft [persoon 2] vanwege zijn kwetsbare gezondheidstoestand volledig vanuit huis gewerkt.
3.4.
Als financieel directeur maakte [appellant] deel uit van het managementteam (MT) en was hij belast met de leiding over de financiële administratie, het verzorgen van rapportages, het onderhouden van contacten met klanten en het opstellen van de jaarrekeningen.
3.5.
Vanaf eind 2021 tot oktober 2022 heeft [appellant] daarnaast ook (tijdelijk) de taken van de commercieel directeur vervuld, omdat de toenmalige commercieel directeur op non-actief was gesteld. Per 1 oktober 2022 is [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) als commercieel directeur bij IRM gestart.
3.6.
Op 10 november 2022 heeft [persoon 2] [appellant] op non-actief gesteld en hem een beëindigingsvoorstel gedaan, omdat er bij de aandeelhouder en directie van IRM geen vertrouwen meer was in een verdere samenwerking.
3.7.
Vervolgens heeft IRM aan [appellant] kenbaar gemaakt dat sprake was van disfunctioneren en dat een verbetertraject niet in zijn belang was. Daarna hebben (de gemachtigden van) partijen gecommuniceerd over een oplossing en de inzet van mediation, maar zijn partijen het niet eens geworden over de voorwaarden.
3.8.
Op 22 februari 2023 heeft IRM de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland verzocht om de arbeidsovereenkomst met [appellant] te ontbinden. Bij beschikking van 30 mei 2023 (met zaaknr./repnr. 10353209\AO VERZ 23-17) heeft de kantonrechter dit ontbindingsverzoek afgewezen. Zowel het disfunctioneren als de verstoorde arbeidsrelatie zijn onvoldoende komen vast te staan. Ook is niet gebleken dat IRM de gestelde problemen met [appellant] heeft besproken, zich heeft ingespannen deze op te lossen en [appellant] de gelegenheid heeft geboden zich te verbeteren. Van enige voldragen ontslaggrond was daardoor naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. De door IRM gevorderde schadevergoeding wegens het niet (tijdig) inleveren van de bedrijfsauto is ook afgewezen. De vordering van [appellant] om voor recht te verklaren dat het salaris op basis van CPI moet worden geïndexeerd, is – op grond van het bepaalde in de arbeidsovereenkomst – wel toegewezen.
3.9.
Op 3 maart 2023 heeft [appellant] de bedrijfsauto onder druk van schadeclaims bij IRM ingeleverd.
3.10.
[persoon 1] heeft [appellant] per e-mail van 2 juni 2023 laten weten dat IRM zich zal neerleggen bij de uitspraak van de kantonrechter en dat partijen moeten bespreken hoe zij verder gaan en heeft [appellant] uitgenodigd voor een gesprek. In een e-mail van 4 juni 2023 heeft [appellant] gevraagd om een bevestiging dat hij onder andere zijn oorspronkelijke functie kan uitoefenen en om duidelijkheid over de intenties van het gesprek. Daarop heeft [persoon 1] op 5 juni 2023 geantwoord:
“(…) Wij gaan ervan uit dat we gaan bespreken hoe we verder met elkaar omgaan en met welke werkzaamheden jij kan beginnen als financieel directeur. (…) Op dit moment zijn de verhoudingen met je collega’s niet optimaal. Ook daarin moet worden gewerkt aan herstel van de relatie. Om die reden krijg je niet (direct) de leiding over de financiële administratie terug. Op basis van je arbeidscontract heb jij echter geen recht op een bedrijfsauto. Je hebt deze in de procedure ook niet gevorderd. (…) Wel gaan we uiteraard, zoals ook bij de andere collega’s, de reiskostenvergoeding voor woon/werkverkeer vergoeden.”
3.11.
Op 6 juni 2023 heeft [appellant] geantwoord dat de inhoud van de e-mail van [persoon 1] dermate teleurstellend is dat een gesprek op basis van de door hem geschetste uitgangspunten niet zinvol is en hij niet naar het gesprek komt. [persoon 1] heeft daarop op 8 juni 2023 geantwoord:
“We snappen dat je terug wilt naar de situatie voorheen, maar dat gaat niet. Je verwachtingen zijn niet realistisch en die zal je echt moeten bijstellen. We moeten met elkaar verder en daar moeten wij, [persoon 3] jij en ik, onze best voor doen. De rest van het personeel is een ander verhaal, die hebben hier niets mee te maken, maar zij geven wel aan op dit moment geen vertrouwen te hebben in een samenwerking met jou. (…) Kom nou gewoon eerst praten en werken en dan hopelijk schuift alles weer op zijn plaats. We verwachten je vrijdag (morgen) om 9.30 uur.”
3.12.
De gemachtigden van partijen hebben vervolgens met elkaar gecommuniceerd.
3.13.
Op 21 juni 2023 en 4 juli 2023 hebben partijen gesprekken onder begeleiding van een mediator gevoerd. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.
3.14.
Op 10 juli 2023 heeft [persoon 1] aan [appellant] bericht dat partijen er nog niet over uit zijn hoe ze verder met elkaar moeten en dat zij daar aan blijven werken. [persoon 1] vraagt [appellant] tot die tijd thuis een aantal werkzaamheden uit te voeren die binnen zijn taakomschrijving passen. Op 12 juli 2023 heeft [persoon 1] [appellant] daarvoor per e-mail materiaal toegestuurd. [appellant] heeft op 13 juli 2023 geantwoord dat het voorstel van IRM niet redelijk was en ook onrechtmatig door zijn terugkeer op de werkvloer in zijn oorspronkelijke functie te blokkeren.
3.15.
Op 14 juli 2023 heeft [persoon 1] aan [appellant] laten weten:
- dat IRM na de beschikking van de kantonrechter heeft ingezien dat partijen met elkaar verder moeten en probeert dat met man en macht voor elkaar te krijgen;
- dat IRM [appellant] in alles faciliteert behalve in een directe terugkeer als teamleider, omdat de werknemers daar niet klaar voor zijn;
- dat IRM heeft gevraagd aan [appellant] zijn werkzaamheden te komen doen zodat hij kan werken aan de band met het team, maar dat [appellant] dat weigert omdat dat werk niet tot zijn functie behoort, terwijl dit werk in zijn functieomschrijving staat;
- dat IRM zich gaat beraden over hoe verder.
3.16.
Op 29 augustus 2023 heeft IRM hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 30 mei 2023.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) de arbeidsovereenkomst met IRM te ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte termijn behoort te eindigen;
  • ii) te verklaren voor recht dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IRM;
  • iii) te verklaren voor recht dat [appellant] bij het einde van de arbeidsovereenkomst recht heeft op afrekening van het hem toekomende saldo ter zake van vakantiedagen/-uren per 1 oktober 2023 bedragende 27,21 dagen te vermeerderen met 2,17 dagen voor iedere volle maand dat de arbeidsovereenkomst na 1 oktober 2023 heeft voortgeduurd;
  • iv) IRM te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een transitievergoeding van € 8.656,86 bruto;
  • v) IRM te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding van € 200.000,- bruto;
  • vi) om te bepalen dat de uitbetaling van de geldbedragen vergezeld gaat van een deugdelijke (loon-)specificatie;
  • vii) IRM te veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 22.596,37 netto terzake van juridische kosten;
  • viii) te verklaren voor recht dat IRM geen recht kan ontlenen aan respectievelijk geen beroep kan doen op het relatie- en concurrentiebeding uit hoofde van de arbeidsovereenkomst; en
  • ix) IRM te veroordelen in de proces- en nakosten.
4.2.
IRM heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken van [appellant] , een verklaring van recht dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van IRM, om betaling van een transitievergoeding, een billijke vergoeding en de werkelijke juridische kosten alsmede om een verklaring van recht dat het relatie- en concurrentiebeding komt te vervallen. Voor het geval [appellant] zijn verzoek intrekt, verzoekt IRM om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding. Tot slot verzoekt IRM om ieder der partijen in de eigen proceskosten te veroordelen.
4.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2024 ontbonden. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeken van [appellant] om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding worden afgewezen, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IRM. Het verzoek van [appellant] om afrekening van zijn openstaande vakantiedagen wordt toegewezen. De door [appellant] verzochte verklaring voor recht ten aanzien van het concurrentiebeding wordt toegewezen en ten aanzien van het relatiebeding afgewezen. Het verzoek tot vergoeding van de gemaakte advocaatkosten wordt afgewezen. Tot slot heeft de kantonrechter geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd.

5.Beoordeling

Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten IRM
5.1.
Met de
grieven 1 tot en met 4betoogt [appellant] dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IRM. De omstandigheid dat het ontbindingsverzoek van IRM is afgewezen omdat er geen voldragen ontslaggrond was, neemt volgens [appellant] niet weg dat alsnog sprake kan zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever. Zowel de op non-actiefstelling vanaf 10 november 2022 als het terugvorderen van de bedrijfsauto door IRM kwalificeren als ernstig verwijtbaar en zijn in juni/juli 2023 niet gecorrigeerd. Daarnaast is de opstelling van IRM in de periode juni/juli 2023 met betrekking tot de hervatting van de werkzaamheden als ernstig verwijtbaar handelen te kwalificeren, omdat [appellant] niet werd gerehabiliteerd in de organisatie terwijl schriftelijke verklaringen van (ex-)medewerkers en aandeelhouder [bedrijf] volgens de kantonrechter achteraf zijn vastgesteld. Ook het voorstel van IRM van 8 juni 2023 geeft geen blijk van een actieve opstelling om het functioneren en de gespannen arbeidsverhoudingen te verbeteren. In samenhang met de functiedegradatie en het niet teruggeven van de bedrijfsauto, geeft de houding van IRM er geen blijk van dat zij de terugkeer van [appellant] serieus wilde doen slagen. Ook het niet teruggeven van de bedrijfsauto moet als element worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. [appellant] stelt recht te hebben op een bedrijfsauto. De omstandigheid dat IRM aan het mediationtraject heeft meegewerkt en de kosten daarvan heeft voldaan, betekent niet dat IRM serieuze intenties had bij de mediation en de terugkeer van [appellant] .
5.2.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op verzoek van de werknemer is ontbonden. Op grond van artikel 7:671c lid 2 sub b BW kan aan de werknemer een billijke vergoeding worden toegekend indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Voor de vraag of [appellant] recht heeft op een transitievergoeding en een billijke vergoeding, moet dus beoordeeld worden of de arbeidsovereenkomst is ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IRM.
5.3.
Vastgesteld kan worden dat de kantonrechter in de beschikking van 30 mei 2023 heeft geoordeeld:
(1) dat IRM ten onrechte heeft nagelaten om zich in te spannen om eventuele problemen (samen met [appellant] ) op te lossen nadat [persoon 2] in het najaar van 2022 signalen ontving dat een aantal zaken niet goed liepen;
(2) dat IRM [appellant] in plaats daarvan zonder concrete toelichting en aanleiding op non-actief heeft gesteld; en
(3) dat zij verklaringen van allerlei partijen is gaan verzamelen om (achteraf) een dossier tegen [appellant] op te bouwen.
Ook heeft de kantonrechter geoordeeld dat IRM [appellant] ten onrechte onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om zijn functioneren te verbeteren. Al kort na de e-mail van [persoon 2] van 20 oktober 2022 is [appellant] op non-actief gesteld en hem is nooit een verbetertraject aangeboden. Deze omstandigheden hebben de kantonrechter onder meer tot de conclusie geleid dat geen sprake is van een voldragen ontslaggrond. Deze beschikking heeft gezag van gewijsde verkregen, hetgeen betekent dat beslissingen in deze beschikking in een ander geding tussen dezelfde partijen, zoals de onderhavige ontbindingsprocedure, bindende kracht hebben (artikel 236 lid 1 Rv). Het hof zal het oordeel van de kantonrechter dat IRM op de genoemde punten niet zorgvuldig heeft gehandeld daarom als uitgangspunt nemen. Na de beschikking van 30 mei 2023 heeft IRM naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate uitvoering gegeven aan deze beschikking door geen substantiële en geloofwaardige poging te doen om [appellant] daadwerkelijk te laten terugkeren in zijn eigen functie als financieel directeur bij IRM. In juni 2023 heeft IRM [appellant] weliswaar uitgenodigd voor een gesprek over de hervatting van zijn werkzaamheden, maar IRM heeft daarbij kenbaar gemaakt dat [appellant] nog niet (direct) de leiding over de financiële administratie terug zou krijgen, omdat de verhouding met de collega’s niet optimaal zou zijn en derhalve eerst het vertrouwen van het personeel moest worden hersteld. Daarna heeft [appellant] afwijzend gereageerd op een nieuw voorstel van IRM om te komen praten. Het is begrijpelijk dat IRM voorstelt om eerst te komen praten maar het lag ook op haar weg om al direct concrete maatregelen voor te stellen/te treffen om de terugkeer van [appellant] (op korte termijn) te faciliteren, bijvoorbeeld door het plannen van gesprekken met teamleden, andere collega’s of klanten om de verhoudingen op de werkvloer en/of met klanten te herstellen of bevorderen. In plaats daarvan stond IRM het niet direct toe dat [appellant] zijn leidinggevende taken kon hervatten en plaatste zij hem op een andere werkplek dan hij vóór de op non-actiefstelling had. Ook heeft IRM nagelaten om [appellant] in de organisatie te rehabiliteren of daarbij een voldoende concreet perspectief voor te stellen. Door vervolgens ook de door [appellant] gebruikte bedrijfsauto terug te vorderen op het moment dat partijen juist aan terugkeer van [appellant] als financieel directeur en aan herstel van het onderling vertrouwen moesten gaan werken, terwijl [appellant] al geruime tijd gebruik mocht maken van deze auto, heeft IRM evenmin bijgedragen aan een soepele terugkeer van [appellant] in de organisatie. Deze gedragingen van IRM hebben uiteindelijk geleid tot het indienen van het ontbindingsverzoek door [appellant] en zijn tevens als ernstig verwijtbaar te kwalificeren. De omstandigheid dat partijen een door IRM betaald mediationtraject hebben gevolgd, doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande kan gezegd worden dat de arbeidsovereenkomst met [appellant] is ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IRM. De grieven 1 tot en met 4 slagen.
Hoogte billijke vergoeding
5.4.
[appellant] maakt aanspraak op een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671c lid 2 sub b BW. [appellant] stelt reputatie- en imagoschade te hebben geleden omdat hij met onmiddellijke ingang op non-actief is gesteld en omdat daarbij aan hem een contactverbod is opgelegd. De bedrijfsauto is onder dreiging van schadeclaims teruggevorderd. Ook is sprake van schade in zijn persoonlijke levenssfeer, zoals slaap- en concentratieproblemen. De onrechtmatige op non-actiefstelling en het diffamerende karakter daarvan zal [appellant] , ook al heeft hij nu een andere baan gevonden, altijd met zich meedragen. Ook moet volgens [appellant] rekening worden gehouden met de misgelopen bonus van [appellant] en de niet gerealiseerde toezegging aan [appellant] om een aandelenpositie van 10% te kunnen verwerven.
5.5.
Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval, waarbij acht wordt geslagen op de door de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking (ECLI:NL:HR:2017:1187) genoemde, en nadien herhaalde, gezichtspunten. Uit de New Hairstyle-beschikking blijkt dat het er bij de begroting van de billijke vergoeding uiteindelijk om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarbij kan rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag, voor zover deze gevolgen zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever van het ontslag te maken verwijt. De billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter. Medebepalend voor de hoogte van de billijke vergoeding is de verwachte “levensduur” van de arbeidsovereenkomst indien de ontbinding zich niet zou hebben voorgedaan.
5.6.
Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij aansluitend op de ontbindingsdatum een nieuwe baan heeft gevonden die qua salarisniveau gelijkwaardig is aan zijn functie bij IRM. In zoverre kan niet worden gezegd dat sprake is van relevante inkomensschade aan de zijde van [appellant] . [appellant] stelt weliswaar recht te hebben op een misgelopen bonus maar de toekenning van die bonus is op grond van artikel 3.2. van de arbeidsovereenkomst onder meer afhankelijk van het functioneren van [appellant] . Niet is in geschil dat IRM niet tevreden was over zijn functioneren, zodat niet gezegd kan worden dat [appellant] ook daadwerkelijk een bonus uitbetaald zou hebben gekregen indien hij nog in dienst was gebleven bij IRM. Ook heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in die situatie daadwerkelijk recht zou hebben op uitbetaling van het door hem gestelde belang van 10% over de resultaten over 2022. Bij de hoogte van de billijke vergoeding houdt het hof daar derhalve geen rekening mee. Het hof acht het wel aannemelijk dat de onterechte op non-actiefstelling en de door IRM gestarte ontbindingsprocedure in ieder geval gedurende een bepaalde periode een beschadigend effect heeft (gehad) op de reputatie en de gemoedstoestand van [appellant] . Het hof rekent het IRM aan dat zij geen, althans niet in voldoende substantiële en geloofwaardige mate, uitvoering heeft gegeven aan haar verplichtingen die voortvloeiden uit de beschikking van de kantonrechter van 30 mei 2023 door zich onvoldoende in te spannen om [appellant] daadwerkelijk te kunnen laten terugkeren in zijn eigen functie van financieel directeur bij IRM (zie rov. 5.3). Gelet op alle omstandigheden van het geval ziet het hof aanleiding om de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van € 25.000,- bruto.
5.7.
De door [appellant] verzochte wettelijke rente over de billijke vergoeding zal (als onweersproken) worden toegewezen indien niet binnen veertien dagen na deze beschikking aan deze veroordeling is voldaan.
Transitievergoeding
5.8.
[appellant] maakt ook aanspraak op de wettelijke transitievergoeding van € 9.005,80 bruto. Aangezien de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IRM op verzoek van [appellant] is ontbonden (zie rov. 5.3), is IRM op grond van artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd. IRM heeft de hoogte van het door [appellant] in hoger beroep verzochte bedrag van € 9.005,80 bruto niet betwist. Het hierop gerichte verzoek van [appellant] wordt derhalve toegewezen.
Slotsom en kosten
5.9.
De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 4 slagen. De bestreden beschikking zal worden vernietigd, voor zover daarbij de verzoeken van [appellant] om veroordeling van IRM tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding zijn afgewezen alsmede voor zover de proceskosten in eerste aanleg daarbij zijn gecompenseerd. Partijen hebben geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbiedingen daarom worden gepasseerd.
5.10.
Nu IRM grotendeels in het ongelijk is gesteld (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep), zal IRM in beide instanties in de proceskosten worden veroordeeld.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de verzoeken van [appellant] om veroordeling van IRM tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding zijn afgewezen alsmede voor zover daarbij de proceskosten in eerste aanleg zijn gecompenseerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt IRM tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding van € 25.000,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na deze beschikking aan deze veroordeling is voldaan;
veroordeelt IRM tot betaling aan [appellant] van de transitievergoeding van € 9.005,80 bruto;
veroordeelt IRM in de kosten van het geding in beide instanties en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellant] gevallen, in eerste aanleg op € 86,- aan verschotten en € 528,- voor salaris, en in hoger beroep op € 349,- aan verschotten en € 8.856,- voor salaris;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, I.A. van der Burg en F.J. Bloem en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.