Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
“(…) Wij gaan ervan uit dat we gaan bespreken hoe we verder met elkaar omgaan en met welke werkzaamheden jij kan beginnen als financieel directeur. (…) Op dit moment zijn de verhoudingen met je collega’s niet optimaal. Ook daarin moet worden gewerkt aan herstel van de relatie. Om die reden krijg je niet (direct) de leiding over de financiële administratie terug. Op basis van je arbeidscontract heb jij echter geen recht op een bedrijfsauto. Je hebt deze in de procedure ook niet gevorderd. (…) Wel gaan we uiteraard, zoals ook bij de andere collega’s, de reiskostenvergoeding voor woon/werkverkeer vergoeden.”
“We snappen dat je terug wilt naar de situatie voorheen, maar dat gaat niet. Je verwachtingen zijn niet realistisch en die zal je echt moeten bijstellen. We moeten met elkaar verder en daar moeten wij, [persoon 3] jij en ik, onze best voor doen. De rest van het personeel is een ander verhaal, die hebben hier niets mee te maken, maar zij geven wel aan op dit moment geen vertrouwen te hebben in een samenwerking met jou. (…) Kom nou gewoon eerst praten en werken en dan hopelijk schuift alles weer op zijn plaats. We verwachten je vrijdag (morgen) om 9.30 uur.”
- dat IRM na de beschikking van de kantonrechter heeft ingezien dat partijen met elkaar verder moeten en probeert dat met man en macht voor elkaar te krijgen;
- dat IRM [appellant] in alles faciliteert behalve in een directe terugkeer als teamleider, omdat de werknemers daar niet klaar voor zijn;
- dat IRM heeft gevraagd aan [appellant] zijn werkzaamheden te komen doen zodat hij kan werken aan de band met het team, maar dat [appellant] dat weigert omdat dat werk niet tot zijn functie behoort, terwijl dit werk in zijn functieomschrijving staat;
- dat IRM zich gaat beraden over hoe verder.
4.Eerste aanleg
- i) de arbeidsovereenkomst met IRM te ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte termijn behoort te eindigen;
- ii) te verklaren voor recht dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IRM;
- iii) te verklaren voor recht dat [appellant] bij het einde van de arbeidsovereenkomst recht heeft op afrekening van het hem toekomende saldo ter zake van vakantiedagen/-uren per 1 oktober 2023 bedragende 27,21 dagen te vermeerderen met 2,17 dagen voor iedere volle maand dat de arbeidsovereenkomst na 1 oktober 2023 heeft voortgeduurd;
- iv) IRM te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een transitievergoeding van € 8.656,86 bruto;
- v) IRM te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding van € 200.000,- bruto;
- vi) om te bepalen dat de uitbetaling van de geldbedragen vergezeld gaat van een deugdelijke (loon-)specificatie;
- vii) IRM te veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 22.596,37 netto terzake van juridische kosten;
- viii) te verklaren voor recht dat IRM geen recht kan ontlenen aan respectievelijk geen beroep kan doen op het relatie- en concurrentiebeding uit hoofde van de arbeidsovereenkomst; en
- ix) IRM te veroordelen in de proces- en nakosten.
5.Beoordeling
grieven 1 tot en met 4betoogt [appellant] dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van IRM. De omstandigheid dat het ontbindingsverzoek van IRM is afgewezen omdat er geen voldragen ontslaggrond was, neemt volgens [appellant] niet weg dat alsnog sprake kan zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever. Zowel de op non-actiefstelling vanaf 10 november 2022 als het terugvorderen van de bedrijfsauto door IRM kwalificeren als ernstig verwijtbaar en zijn in juni/juli 2023 niet gecorrigeerd. Daarnaast is de opstelling van IRM in de periode juni/juli 2023 met betrekking tot de hervatting van de werkzaamheden als ernstig verwijtbaar handelen te kwalificeren, omdat [appellant] niet werd gerehabiliteerd in de organisatie terwijl schriftelijke verklaringen van (ex-)medewerkers en aandeelhouder [bedrijf] volgens de kantonrechter achteraf zijn vastgesteld. Ook het voorstel van IRM van 8 juni 2023 geeft geen blijk van een actieve opstelling om het functioneren en de gespannen arbeidsverhoudingen te verbeteren. In samenhang met de functiedegradatie en het niet teruggeven van de bedrijfsauto, geeft de houding van IRM er geen blijk van dat zij de terugkeer van [appellant] serieus wilde doen slagen. Ook het niet teruggeven van de bedrijfsauto moet als element worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. [appellant] stelt recht te hebben op een bedrijfsauto. De omstandigheid dat IRM aan het mediationtraject heeft meegewerkt en de kosten daarvan heeft voldaan, betekent niet dat IRM serieuze intenties had bij de mediation en de terugkeer van [appellant] .