ECLI:NL:GHAMS:2025:1937

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
200.352.613/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de uithuisplaatsingscategorie van een minderjarige in het kader van jeugdhulp

In deze zaak gaat het om de wijziging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de zeventienjarige minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft op 23 december 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gewijzigd van een voorziening pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De vader van [minderjarige] is het niet eens met deze beslissing en heeft op 21 maart 2025 hoger beroep ingesteld. De gecertificeerde instelling, Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers, heeft de bestreden beschikking ondersteund en verzocht deze te bekrachtigen. Het hof heeft de zaak behandeld op 4 juni 2025, waarbij de vader, vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding, gezien de zorgen over de thuissituatie bij de vader. De vader heeft in het verleden te maken gehad met ziekte en overspanning, wat heeft geleid tot een onveilige situatie voor [minderjarige]. Het hof heeft geconcludeerd dat de wijziging van de uithuisplaatsingscategorie gerechtvaardigd is en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.352.613/01
zaaknummer rechtbank: C/15/359295 / JU RK 24-1747
beschikking van de meervoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. J.H. Prins te Den Helder,
en
de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Alkmaar,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing van de zeventienjarige [minderjarige] moet worden gewijzigd van een voorziening pleegzorg in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
1.2
De kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 23 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gewijzigd van een voorziening pleegzorg in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 17 juli 2025.
De vader is het daar niet mee eens en wil dat het verzoek tot wijziging van de machtiging alsnog wordt afgewezen.
De GI is het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 21 maart 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 14 april 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de GI van 27 mei 2025.
2.4
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 4 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vader,
- twee vertegenwoordigers van de GI, en
- de raad, vertegenwoordigd door R. Daalderop.

3.De feiten

3.1
[minderjarige] is een dochter van de vader. Zij is geboren [in] 2008 te [plaats A] . De vader is belast met het ouderlijk gezag over haar.
3.2
De kinderrechter heeft bij beschikking van 17 juli 2024 [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld tot 17 juli 2025.
3.3
Bij beschikking van 17 juli 2024 is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg verleend tot 17 oktober 2024. Bij beschikking van 14 oktober 2024 is deze machtiging verlengd tot 17 juli 2025.
3.4
[minderjarige] verbleef op grond van deze machtiging in een netwerkpleeggezin (de ouders van haar vriend). Eind 2024 is deze plaatsing door de pleegouders beëindigd. Sindsdien verblijft [minderjarige] in de 24-uurs voorziening [X] van Parlan.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, (met wijziging van de beschikking van 17 oktober 2024) bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt gewijzigd in een andere uithuisplaatsingscategorie, namelijk van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, tot 17 juli 2025.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot wijziging van de machtiging alsnog af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Daarbij kan de kinderrechter een zogenaamde uithuisplaatsingscategorie bepalen of deze wijzigen, zoals in de bestreden beschikking is gebeurd.
De standpunten
5.2
De vader wil dat het verzoek tot wijziging van de machtiging wordt afgewezen, zodat [minderjarige] bij hem kan gaan wonen. De uithuisplaatsing is een gevolg geweest van de situatie thuis. De vader was door ziekte en overspanning niet in staat om op de juiste wijze voor [minderjarige] te zorgen. Na de eerste uitspraak van de kinderrechter is [minderjarige] enige tijd ondergebracht in een netwerkgezin (de ouders van haar vriend). Dit was niet de aangewezen plek voor haar. Zij is vervolgens ondergebracht in een 24-uurs voorziening in [X] van Parlan. [minderjarige] kon daar echter niet aarden en was niet op haar plek. Zij is vervolgens uit eigener beweging weer bij de vader gaan wonen. Nu het weer beter ging met de vader was de eerdere weerstand van [minderjarige] om thuis bij de vader te wonen niet meer aan de orde. Aanvankelijk wilde de gezinsvoogd dat [minderjarige] terug zou keren naar de opvanglocatie in [X] , maar dat stuitte op veel weerstand bij [minderjarige] , waarna [minderjarige] vooralsnog van de gezinsvoogd bij de vader mocht blijven.
5.3
De GI wil dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, nu de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is. De GI is van mening dat er onvoldoende is veranderd in de thuissituatie bij de vader. Bij de vader wordt [minderjarige] in haar vrijheid beperkt, is zij veel afwezig op school, krijgt zij onvoldoende structuur geboden en wordt gedreigd dat ze weer terug moet naar [X] wanneer de vader het ergens niet mee eens is. Hierdoor komt [minderjarige] bij de vader onvoldoende toe aan haar ontwikkelingstaken in het kader van de ondertoezichtstelling. [minderjarige] heeft veel voor de vader moeten zorgen toen de vader naar zijn zeggen een burn-out had. Hierdoor heeft [minderjarige] geen gelegenheid gehad om kind te kunnen zijn en is er parentificatie ontstaan (wat de vader heeft bevestigd) en kon zij zich niet op haar eigen ontwikkeling richten. In [X] wordt er voor [minderjarige] gezorgd, in plaats van dat zij altijd voor anderen aan het zorgen is.
Het advies van de raad
5.4
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het perspectief van [minderjarige] ligt niet langer bij de vader, maar bij [X] . [minderjarige] is bij [X] op haar plek.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] moet worden gewijzigd van een voorziening pleegzorg in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.6
Uit de stukken en uit wat ter zitting in hoger beroep is besproken, blijkt dat de uithuisplaatsing een gevolg is geweest van de thuissituatie bij de vader. De vader is een alleenstaande ouder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Doordat de vader overspannen raakte, was hij niet in staat om op de juiste wijze voor [minderjarige] te zorgen. Er waren veel zorgen over de thuissituatie bij de vader. Deze zorgen waren onder meer gelegen in de emotieregulatie van de vader en de verantwoordelijkheden en taken die [minderjarige] van hem kreeg. Met ingang van 17 juli 2024 is [minderjarige] daarom in een netwerkpleeggezin geplaatst, bij de ouders van haar vriend. Eind 2024 hebben deze pleegouders besloten niet langer voor [minderjarige] te kunnen zorgen, waardoor er een nieuwe plek voor [minderjarige] moest worden gezocht. [minderjarige] is toen bij [X] terecht gekomen. Half januari 2025 is [minderjarige] uit eigener beweging teruggekeerd naar de vader, omdat hij ziek was en een beroep deed op [minderjarige] om hem te helpen met boodschappen doen. [minderjarige] heeft toen een korte periode bij de vader verbleven. Wel kwam zij nog wekelijks bij [X] langs om te eten. Sinds begin april 2025 verblijft zij weer permanent bij [X] .
5.7
Het hof is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ten tijde van de bestreden beschikking en ook nu nog noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De zorgen over de situatie bij de vader thuis zijn nog onverminderd aanwezig. Op het moment dat [minderjarige] bij de vader verblijft, wordt zij geïsoleerd, schiet zij in een ouderrol en is zij veel absent op school. Ook wordt [minderjarige] door de vader in haar vrijheid beperkt, biedt hij haar onvoldoende structuur en dreigt hij dat ze weer terug naar [X] moet als hij het ergens niet mee eens is. Begin van dit jaar heeft [minderjarige] dit opnieuw ondervonden tijdens haar korte verblijf bij de vader. Zij is volgens de GI inmiddels zelf tot de conclusie gekomen dat het beter voor haar is om bij [X] te wonen. Bij [X] voelt [minderjarige] zich thuis en wordt er voor haar gezorgd in plaats van andersom. Ook na haar 18e levensjaar heeft [minderjarige] perspectief bij [X] . Er wordt namelijk gezocht naar een zelfstandige studio bij [X] waar [minderjarige] vanaf haar 18e kan gaan wonen. Hoewel de vader niet ter zitting is verschenen, begrijpt het hof uit de stukken dat hij liever zou zien dat [minderjarige] weer thuis komt wonen. Het hof begrijpt deze wens, maar acht dit gelet op het voorgaande niet in het belang van [minderjarige] . Het is daarom noodzakelijk dat de uithuisplaatsingscategorie van de machtiging uithuisplaatsing wordt aangepast aan de nu bestaande situatie (verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder), zoals de kinderrechter heeft beslist.
5.7
Dit alles leidt tot de slotsom dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 23 december 2024;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. R.J.C. Wegerif als griffier en is op 15 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.