ECLI:NL:GHAMS:2025:195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.333.729/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over publicatie in het Parool betreffende beleid Jeugdbescherming en voogdij over een kind

In deze zaak vordert een kind dat het Parool aanpassingen doorvoert in een publicatie over zijn situatie, waarin het kind in 2021 in een vuilcontainer werd gevonden. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen, maar het Parool is in hoger beroep gegaan. Het hof concludeert dat de vordering van het kind niet toewijsbaar is. Het kind is op de dag van de geboorte in een vuilcontainer achtergelaten en is sindsdien ondergebracht bij pleegouders. De ouders zijn strafrechtelijk veroordeeld. Het Parool heeft onderzoek gedaan naar de voogdij door Jeugdbescherming en publiceerde een artikel dat leidde tot de vordering van het kind. Het hof weegt de belangen van het kind, dat bescherming van zijn privacy zoekt, tegen de vrijheid van meningsuiting van het Parool. Het hof oordeelt dat de publicatie een bijdrage levert aan het publieke debat over de rol van Jeugdbescherming en dat het belang van het kind niet opweegt tegen het recht van het Parool om te publiceren. De vorderingen van het kind worden afgewezen, en het hof vernietigt het eerdere vonnis.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.333.729/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/738499/ KG ZA 23-778
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2025
in de zaak van
HET PAROOL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellant,
advocaat: mr. J.P. van den Brink te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wettelijk vertegenwoordigd door
STICHTING JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.Ch. Kaaks te Amsterdam.
Partijen worden hierna het Parool en het kind genoemd.

1.De zaak in het kort

Het kind vordert dat het Parool zal worden geboden aanpassingen door te voeren in een publicatie onder de titel ‘Onderzoek: hoe verging het de pasgeboren baby die in 2021 werd gevonden in een vuilcontainer’. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen. Het Parool is het daarmee niet eens. Het hof concludeert dat de vordering van het kind niet toewijsbaar is.

2.Het geding in hoger beroep

Het Parool is bij dagvaarding van 10 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 21 september 2023 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen het kind als eiseres en het Parool als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen tijdens de mondelinge behandeling van 16 december 2024 laten toelichten, het Parool door zijn advocaat en het kind door mr. Kaaks voornoemd en mr. J.E. van Til, advocaat te Amsterdam.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Het Parool heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de vorderingen zijn toegewezen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van het kind alsnog volledig zal afwijzen, met hoofdelijke veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van het kind in de kosten van beide instanties en terugbetaling van reeds betaalde proceskosten door het Parool aan het kind .
De conclusie van het kind strekt tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van het Parool in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.

3.Feiten

3.1.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.19 de feiten weergegeven die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover relevant rekening houdend met de hiertegen gerichte grief 1 van het Parool gaat het in deze zaak om het volgende:
3.1.
Het kind is op de dag van de geboorte in een vuilcontainer achtergelaten door de ouders. Kort daarna is het kind gevonden en bij pleegouders ondergebracht. De ouders van het kind zijn strafrechtelijk veroordeeld voor misdrijven die onder meer betrekking hebben op het achterlaten van het kind in de vuilcontainer.
3.2.
Jeugdbescherming is belast met de voogdij over het kind .
3.3.
De vondst van het kind en de vervolging en veroordeling van de ouders hebben geleid tot publiciteit. Het Parool heeft sinds begin 2022 onderzoek gedaan naar de invulling van de voogdij over het kind door Jeugdbescherming. Op [datum 1] heeft het Parool een artikel gepubliceerd met de titel ‘
[titel 1] ’.
3.4.
Nadat met het oog op wederhoor de mogelijkheid was geboden om kennis te nemen van een voorgenomen publicatie van een achtergrondartikel heeft het kind in kort geding gevorderd dat het Parool over een aantal onderwerpen niet mag publiceren. Deze vorderingen zijn in eerste aanleg toegewezen en zijn in hoger beroep afgewezen (ECLI:NL:GHAMS:2023:1912). In zijn overwegingen heeft dit hof door het Parool gedane toezeggingen met betrekking tot de inhoud van de voorgenomen publicatie betrokken.
3.5.
Op 11 augustus 2023 (online) en [datum 2] (in de papieren versie) heeft het Parool een artikel gepubliceerd met de [titel 2] (hierna: de publicatie). In deel 5 worden toenemende spanningen tussen de pleegouders en de moeder van het kind en zorgen van de pleegouders over het welzijn van het kind beschreven. In deel 5 staat onder meer:
“Methamfetamine
De argwaan bij [persoon 1] en [persoon 2] is door de onverklaarbare voorvallen met [persoon 3] intussen zo groot geworden dat ze haar willen laten onderzoeken. Daartoe knippen ze een pluk haar van [persoon 3] af en sturen die voor onderzoek door naar hoogleraar [persoon 4] , een gerenommeerd forensisch toxicoloog van het Franse X-pertise consulting. [persoon 4] geldt als autoriteit op het gebied van het testen van drugs in haren. Hij treedt veelvuldig op in Franse en Duitse rechtszaken.
Op 20 februari 2023 is de uitslag van het haaronderzoek binnen. De resultaten zijn verontrustend. In het haar van [persoon 3] zijn, volgens de onderzoekers, onder meer sporen aangetroffen van geneesmiddelen als tramadol en ketamine (een pijnstiller die ook door uitgaanspubliek op bijvoorbeeld huisfeesten wordt gesnoven), maar ook sporen van drugs als mdma (xtc) en methamfetamine (crystal meth). ‘Alle gemeten concentraties tonen herhaalde blootstelling aan de genoemde middelen aan,’ aldus het rapport.
Daarbij moet worden opgemerkt dat de lok haar niet volgens de gangbare norm van het NFI is verstuurd. [persoon 1] heeft de pluk haar in een bubbeltjesenvelop gestopt en aangetekend verstuurd. Desondanks schrijft [persoon 4] : ‘Gegeven de positieve bevindingen wilden we dubbel checken. De resultaten van de haartest tonen overduidelijk aan dat de baby in gevaar is.’
[persoon 1] meldt de onderzoeksbevindingen direct aan Jeugdbescherming. De volgende ochtend doet hij, samen met een teammanager, aangifte bij de Amsterdamse politie.
Daarop knipt de recherche een nieuwe pluk haar van [persoon 3] af en stuurt die naar het NFI voor nader onderzoek.”

4.De beoordeling

4.1.
Het hoger beroep gaat alleen over de vorderingen I en IV van het kind , niet over de door de voorzieningenrechter afgewezen vorderingen II en III. De vorderingen I en IV strekken ertoe dat het Parool op straffe van een dwangsom zal worden geboden om een aantal aanpassingen door te voeren in de publicatie. Deze hebben betrekking, kort samengevat, op de herleidbaarheid van de identiteit van het kind inclusief omgeving en de suggestie dat aan het kind drugs zouden zijn toegediend. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen, kort gezegd, omdat de publicatie niet strookt met de toezeggingen die het Parool heeft gedaan in het kader van de procedure over de voorgenomen publicatie. De grieven van het Parool richten zich tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
4.2.
In eerste aanleg had het kind spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Het inmiddels opgetreden tijdverloop en de actuele omstandigheden waarop het Parool wijst hebben de spoedeisendheid van de gevraagde voorziening niet (volledig) weggenomen, mede gelet op het feit dat het Parool, naar niet in geschil is, voornemens is de publicatie – eventueel in aangepaste vorm – online beschikbaar te (blijven) stellen.
4.3.
Partijen nemen terecht tot uitgangspunt dat de aan te leggen maatstaf niet die van een executie kort geding is. Gezien de door het kind genoemde grondslagen dient te worden getoetst (1) of het door artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van het kind zwaarder weegt dan het door artikel 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting en (2) of het Parool zich heeft gehouden aan de toezeggingen die hij in het kader van de procedure over de voorgenomen publicatie heeft gedaan. Jeugdbescherming voert deze procedure namens het kind ; haar eigen opvattingen over wat in de publicatie staat over haar rol als instantie doen niet ter zake. Beide grondslagen vergen dat de bestreden passages worden beoordeeld in de context van de publicatie als geheel.
Vrijheid van meningsuiting van het Parool
4.4.
De vorderingen van het kind houden een beperking in van het recht van het Parool op vrijheid van meningsuiting. Ingevolge artikel 10 EVRM kan dit recht slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een dergelijke situatie is sprake indien de publicaties onrechtmatig zijn jegens het kind in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten de wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van het Parool is er met name in gelegen dat hij zich als krant kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van het kind is met name gelegen in het voorkomen van onnodige schendingen van de aan het kind toekomende privacy, zoals gewaarborgd in artikel 8 EVRM. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
4.5.
De publicatie betreft een achtergrondartikel waarvoor het Parool sinds begin 2022 onderzoek heeft gedaan. Het Parool stelt dat het door Jeugdbescherming gevoerde beleid betreffende de omgang van het kind met de ouders een misstand oplevert omdat Jeugdbescherming de omgang van de ouders met het kind mogelijk belangrijker vond dan de veiligheid van het kind en zelfs in sommige gevallen het belang van de moeder voorop heeft gesteld. Het Parool beoogt met de publicatie een bijdrage te leveren aan het bredere publieke debat over de manier waarop Jeugdbescherming haar taak vervult en de dilemma’s waarmee zij daarbij wordt geconfronteerd.
4.6.
Niet betwist is dat het Parool een grondig en behoorlijk onderzoek heeft verricht, waarbij onder meer met verschillende direct betrokken personen en instanties is gesproken en gelegenheid is gegeven tot hoor en wederhoor. Met de aan Jeugdbescherming geboden gelegenheid om het concept van het artikel op zijn kantoor in te zien heeft het Parool voldoende gelegenheid geboden om de visie van het kind te geven op de publicatie. Niet gebleken is dat de publicatie onvoldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Het Parool mag op zichzelf over de interpretatie van het feitenmateriaal een eigen mening uiten, mits hij (voldoende) duidelijk onderscheid aanbrengt tussen feiten, beweringen en meningen (zie in dit verband bijvoorbeeld artikel 2 van de Code voor de journalistiek).
4.7.
Hoewel het Parool de casus van het kind in het artikel centraal stelt door te beschrijven wat er is voorgevallen nadat het kind is gevonden en welke, volgens het Parool onjuiste, keuzes Jeugdbescherming daarbij heeft gemaakt, levert de publicatie een bijdrage aan een ‘debate on a question of public interest’ over de dilemma’s waarmee Jeugdbescherming wordt geconfronteerd bij de uitvoering van haar taak en de wijze waarop Jeugdbescherming daarmee omgaat. Wanneer het gaat om bijdragen van journalisten aan het publieke debat, bestaat er voor beperkingen op de vrijheid van meningsuiting relatief weinig ruimte. Dat heeft te maken met de taak van de pers om informatie te verspreiden (de waakhondfunctie van de pers), maar ook met het recht van het publiek om informatie te ontvangen.
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat het kind zeer jong en uiterst kwetsbaar is. Hoewel reeds informatie beschikbaar is in het publieke domein over het kind en de omstandigheden waaronder de ouders het kind hebben achtergelaten en over de vervolging en veroordeling van de ouders , rechtvaardigt het zwaarwegende belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het kwetsbare kind en de niet ongegronde vrees van Jeugdbescherming dat het kind verder zal kunnen worden beschadigd dat direct en indirect tot de persoon van het kind herleidbare gegevens niet in het publieke domein terecht komen. Daarbij is van belang dat eenmaal op internet geplaatst materiaal daar in beginsel zeer lang beschikbaar blijft.
4.9.
Afweging van alle relevante omstandigheden leidt voorshands tot de conclusie dat het recht op vrijheid van meningsuiting van het Parool in dit geval zwaarder weegt dan het eveneens zwaarwegende recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van het kind . Omdat de publicatie aan de hand van de casus van het kind een bijdrage beoogt te leveren aan het bredere publieke debat over de manier waarop Jeugdbescherming haar taak vervult en de dilemma’s waarmee zij daarbij wordt geconfronteerd, is er relatief weinig ruimte voor beperkingen op de vrijheid van meningsuiting van het Parool. Wel vergen de zwaarwegende belangen van het zeer jonge en kwetsbare kind dat het Parool zoveel mogelijk voorkomt dat door zijn toedoen tot de persoon van het kind herleidbare gegevens in het publieke domein terecht komen. Anders dan het kind betoogt vergt het door artikel 8 EVRM beschermde belang van het kind niet dat het Parool wordt geboden dat hij de onder (a) tot en met (c) van vordering I bedoelde gegevens die, kort samengevat, betrekking hebben op feiten aan de hand waarvan de identiteit van het kind inclusief omgeving volgens het kind zouden kunnen worden herleid, aanpast respectievelijk schrapt. Met de wijze waarop deze gegevens zijn vermeld is voldoende rekening gehouden met het belang van het voorkomen dat tot de persoon van het kind herleidbare gegevens in het publieke domein terecht komen.
Onderdeel (d) van vordering I strekt tot het gebieden van het Parool ‘iedere verdenking c.q. suggestie dat [ het kind ] drugs zouden zijn toegediend, waaronder de vermelding van het uitgevoerde toxicologisch onderzoek’ te schrappen. Het toxicologisch onderzoek dat de pleegouders hebben laten uitvoeren komt aan de orde in deel 5 van de publicatie, in het bijzonder in de onder 3.5 geciteerde passage. Daarin is de aanloop naar de opdracht van de pleegouders voor dit onderzoek beschreven en zijn de resultaten daarvan vermeld (te weten: het kind is in aanraking geweest met drugs). Voldoende duidelijk is dat de gebeurtenissen in dit deel van de publicatie zijn beschreven in de context van het aan de orde stellen van de taakvervulling van Jeugdbescherming waarin zich lastige dilemma’s kunnen voordoen. Het door artikel 8 EVRM beschermde belang van het kind weegt niet op tegen het belang van het Parool om hierover te kunnen publiceren. Dat de publicatie jegens het kind onrechtmatig is, is derhalve voorshands onvoldoende gebleken.
De toezeggingen in het kader van de procedure over de voorgenomen publicatie
4.10.
Het Parool stelt terecht dat als uitgangspunt heeft te gelden dat hij niet gehouden is en evenmin verplicht kan worden vooraf toezeggingen te doen over voorgenomen publicaties. Daarmee komt immers het censuurverbod in beeld. Het kind beroept zich echter op toezeggingen die het Parool eigener beweging heeft gedaan in de pleitnotitie van het Parool die tijdens de mondelinge behandeling in het hoger beroep van de procedure over de voorgenomen publicatie door zijn advocaat is voorgedragen (hierna: de pleitnotitie). Het kind mocht gerechtvaardigd erop vertrouwen dat het Parool deze toezeggingen zou nakomen.
4.11.
In randnummer 6.11 sub (iii) van de pleitnota, gelezen in samenhang met randnummer 6.12, heeft het Parool toegezegd niet te zullen publiceren over de verdenking van de pleegouders dat aan het kind drugs waren toegediend op grond van een privaat uitgevoerd toxicologisch onderzoek. Hoewel in de publicatie geen concrete verdenking of bevinding van toediening van drugs wordt genoemd, blijft die mogelijkheid nadrukkelijk open door de manier waarop de feiten zijn gepresenteerd in de publicatie. Dat is niet in overeenstemming met de gerechtvaardigde verwachting van het kind op basis van de toezegging.
Naar voorshands oordeel heeft het Parool zijn toezegging op dit punt dan ook niet nageleefd.
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het Parool verklaard dat hij in deel 5 van de publicatie aan de onder 3.5 bedoelde passage zal toevoegen:
“Uit niets is gebleken dat drugs zijn toegediend aan het kind .”Het hof gaat ervan uit dat het Parool deze toevoeging zal aanbrengen. Daarmee wordt de verdenking of suggestie van toediening van drugs aan het kind voorshands voldoende weggenomen. In het licht daarvan valt niet in te zien dat op dit moment, gelet op de belangen van partijen, een voorziening bij voorraad zoals gevorderd in onderdeel (d) van vordering I is vereist.
4.13.
Naar voorlopig oordeel van het hof heeft het Parool niet in strijd gehandeld met de andere door het kind genoemde toezeggingen waarop de onderdelen (a) tot en met (c) van vordering I zien. De relevante feiten en de onmiskenbare kwetsbare positie van het kind rechtvaardigen niet de door het kind bepleite extensieve uitleg van deze toezeggingen van het Parool en het Parool is binnen de grenzen gebleven van wat hij heeft toegezegd.
4.14.
De slotsom luidt dat vordering I niet toewijsbaar is. Vordering IV deelt dit lot. Om praktische redenen zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zullen de vorderingen van het kind integraal worden afgewezen. Bij aparte bespreking van de grieven bestaat geen belang. Nu de vorderingen II en III van het kind in eerste aanleg zijn afgewezen en partijen in hoger beroep over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd. De vordering van het Parool tot ongedaanmaking van de ingevolge dat vonnis verrichte prestatie zal dan ook als sequeel van de vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis, worden toegewezen, tot aan het bedrag van die vordering.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
opnieuw rechtdoende:
verstaat dat in de onder 3.5 bedoelde passage in deel 5 van de publicatie zal worden toegevoegd “Uit niets is gebleken dat drugs aan het kind zijn toegediend”;
wijst de vorderingen van het kind af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in beide instanties draagt;
veroordeelt het kind tot terugbetaling van al hetgeen het Parool ter uitvoering van het vernietigde vonnis aan het kind heeft voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.