ECLI:NL:GHAMS:2025:1986

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
200.351.444/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van de (voorlopige) partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een verzoek van de man tot wijziging van de (voorlopige) partneralimentatie die hij aan de vrouw dient te betalen. De rechtbank Amsterdam heeft in haar beschikking van 19 november 2024 het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen. De man is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld op 19 februari 2025. De vrouw heeft op 15 april 2025 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 26 juni 2025 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

De man en de vrouw zijn in 2018 met elkaar gehuwd en zijn inmiddels gescheiden. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een partneralimentatie van € 2.018,- bruto per maand aan de vrouw dient te betalen. De man stelt dat zijn inkomen drastisch is afgenomen door detentie en dat hij daardoor geen draagkracht heeft voor het betalen van de alimentatie. Het hof oordeelt dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar dat de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie niet eerder kan zijn dan de datum van de beschikking van het hof, namelijk 12 februari 2024.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Het verzoek van de man wordt afgewezen, omdat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke bespreking van zijn verzoek, nu zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw van rechtswege is geëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.351.444/01
zaaknummer rechtbank: C/13/746822 / FA RK 24-1180 (CM/SM)
beschikking van de meervoudige kamer van 29 juli 2025 in de zaak van
[de man],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. J.D. Bakker te Den Haag,
en
[de vrouw] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. C.E. van der Meijs te Zoetermeer.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in haar beschikking van 19 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de man tot wijziging van de (voorlopige) partneralimentatie afgewezen.
De man is het daar niet mee eens en vindt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek heeft afgewezen. De vrouw is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 19 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 15 april 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
De zitting heeft op 26 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de man,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2018 met elkaar gehuwd.
3.2
Bij beschikking van 30 oktober 2020 heeft de rechtbank Den Haag – voor zover hier van belang – bij wijze van voorlopige voorziening (art. 822, eerste lid en onder e Rv) bepaald dat de man met ingang van 30 oktober 2020 voorlopig een partneralimentatie van € 1.813,- per maand aan de vrouw dient te betalen.
3.3
Van 9 juli 2021 tot en met 5 december 2021 heeft de man in detentie gezeten.
3.4
Bij beschikking van 15 februari 2022 heeft de rechtbank Den Haag – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man een partneralimentatie van € 2.018,- bruto per maand dient te betalen aan de vrouw, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.5
Op 13 april 2022 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de register van de burgerlijke stand en is het huwelijk van partijen ontbonden.
3.6
Van 8 mei 2022 tot 3 maart 2023 heeft de man wederom in detentie gezeten.
3.7
Per 8 februari 2024 is de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw op grond van het bepaalde in artikel 1:157 lid 1 BW geëindigd.
3.8
Op 12 februari 2024 heeft de man bij de rechtbank het inleidend verzoekschrift ingediend.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het inleidend verzoek van de man tot wijziging van de (voorlopige) partneralimentatie met ingang van 9 juli 2021 afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, alsnog de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 9 juli 2021 op nihil te stellen, althans met ingang van een door het hof te bepalen ingangsdatum te verminderen tot een door een hof te bepalen bedrag en te bepalen dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot het wijzigen van de voorlopige voorziening, het door de man verder verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt zij de man te veroordelen in de (reële) proceskosten van de vrouw.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man wenst wijziging van de partneralimentatie per 9 juli 2021.
5.2
Zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen, is de man in de periode van 9 juli 2021 tot 13 april 2022 aan de vrouw een voorlopige partneralimentatie verschuldigd op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen van 30 oktober 2020. Deze voorziening is destijds door de rechtbank getroffen op grond van artikel 822 eerste lid en onder e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van deze voorlopige voorziening afgewezen. Uit artikel 824 lid 1 Rv volgt dat tegen de op grond van artikel 822 Rv gegeven beschikkingen en tegen de beschikkingen tot wijziging of intrekking daarvan geen hogere voorzieningen open staan, behoudens cassatie in het belang der wet. Ondanks dit rechtsmiddelenverbod bestaat er de mogelijkheid in bepaalde gevallen toch hoger beroep in te stellen. Op grond van het ‘Enka/Dupont-criterium’ (ECLI:NL:HR:1985:AG4989, NJ 1986/242) is men toch ontvankelijk en wordt het rechtsmiddelenverbod doorbroken, indien (1) de rechter het bewuste wetsartikel ten onrechte heeft toegepast, (2) de rechter buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende wetsartikel is getreden, (3) de rechter het artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of (4) de rechter het artikel met verzuim van essentiële vormen, zoals het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, heeft toegepast. Dat hiervan sprake is, is gesteld noch gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat de man niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank voor zover die ziet op de verzochte wijziging van de voorlopige voorziening.
5.3
De partneralimentatie over de periode van 13 april 2022 tot 8 februari 2024 is de man verschuldigd op grond van de echtscheidingsbeschikking van 15 februari 2022.
Uit artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.4
De man stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat sinds 2020 zijn inkomen drastisch is afgenomen – al dan niet als gevolg van zijn detentie – en hij daarnaast kampt met aanzienlijke belastingschulden. Hierdoor heeft hij geen enkele draagkracht voor het betalen van partneralimentatie, aldus de man.
De vrouw voert verweer.
5.5
Het hof is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in het hiervoor genoemde wetsartikel. Na de datum van de beschikking van 15 februari 2022 is de man immers opnieuw gedetineerd geweest, waarmee bij het vaststellen van de partneralimentatie in die beschikking geen rekening is gehouden.
ingangsdatum
5.6
Tussen partijen is in geschil op welke datum een eventuele wijziging van de partneralimentatie moet ingaan. De man meent dat dit per 9 juli 2021 dient te zijn. De vrouw voert verweer en stelt dat de wijziging niet eerder dient in te gaan dan de datum van de beschikking van het hof.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting, zij het dat met het wijzigen met terugwerkende kracht van een onderhoudsverplichting terughoudend dient te worden omgegaan. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De man heeft op 12 februari 2024 het inleidende verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Hij stelt zich echter op het standpunt dat de vrouw daarvoor al rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de partneralimentatie, omdat zij op de hoogte was van zijn detentie en daarmee dus ook met het wegvallen van zijn inkomen. Het hof volgt de man niet in dit standpunt. Niet alleen heeft de vrouw gemotiveerd betwist dat zij eerder dan 1 november 2023 wist van de tweede detentie van de man, maar ook heeft de man gewacht tot 12 februari 2024 met het indienen van zijn wijzigingsverzoek. Dit terwijl hij naar eigen zeggen al sinds zijn detentie per 8 mei 2022 aanzienlijk minder inkomsten geniet dan waarvan in de echtscheidingsbeschikking is uitgegaan. Het hof is van oordeel dat de vrouw tot 12 februari 2024 geen rekening heeft hoeven houden met een wijziging van de partneralimentatie. Het hof zal dan ook 12 februari 2024 hanteren als ingangsdatum.
5.8
Omdat deze ingangsdatum is gelegen na de datum waarop de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw van rechtswege is geëindigd, heeft de man geen belang meer bij een inhoudelijke bespreking van zijn verzoek.
Het hof zal om die reden het verzoek van de man afwijzen.
proceskosten
5.9
De vrouw verzoekt het hof de man te veroordelen in de (reële) proceskosten. Volgens haar doet de man er alles aan om haar het leven zuur te maken. Hij start en voert verschillende procedures tegen haar terwijl hij niet meer gehouden is om partneralimentatie te betalen. Er is sprake van misbruik van de goede procesorde en de man dient een halt te worden toegeroepen door middel van een proceskostenveroordeling, aldus de vrouw.
De man voert verweer.
5.1
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.
Van misbruik van procesrecht, onrechtmatig handelen of nodeloos procederen door de man is het hof onvoldoende gebleken. De omstandigheid dat de man inmiddels niet meer onderhoudsplichtig is jegens de vrouw staat in beginsel niet in de weg aan het opnieuw aan de orde stellen van eerdere alimentatiebeslissingen.
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 november 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M van Baardewijk en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 29 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.