ECLI:NL:GHAMS:2025:1992

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
23-002157-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling van zus met schoppen en slaan, bevestiging vonnis met wijziging van straf en maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2004, was beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn zus. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. In hoger beroep heeft het hof de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en een getuige beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verklaringen, afgelegd bij de politie, voldoende betrouwbaar waren om als bewijs te dienen, ondanks latere verklaringen die als onbetrouwbaar werden beschouwd. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de opgelegde straf en maatregel gewijzigd. In plaats van TBS met voorwaarden, heeft het hof TBS met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het feit en het hoge recidiverisico van de verdachte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die een licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis vertoont. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meermalen slaan en schoppen van zijn zus, wat leidde tot letsel en psychische gevolgen voor het slachtoffer. Het hof heeft de straf verlaagd naar één maand gevangenisstraf, maar de TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd, om de veiligheid van anderen te waarborgen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002157-24
datum uitspraak: 28 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 september 2024 in de strafzaak onder de parketnummers 15-182179-23 en 15-036008-20 (TUL), 15-289864-21 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof een bewijsoverweging met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] opneemt.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de aangeefster en van de getuige [getuige] (hierna: de getuige) zoals afgelegd bij de politie onbetrouwbaar zijn gebleken, waardoor deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Dit kan met name worden afgeleid uit de nadien bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen door de aangeefster en de getuige, waaruit volgt dat zij zaken hebben overdreven om de verdachte de juiste hulp te bezorgen. Daarmee levert het dossier onvoldoende bewijs op voor het schoppen tegen het hoofd en de ribben van de aangeefster. De overgebleven geweldshandelingen zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde te komen.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden om aan de inhoud van de verklaringen van de aangeefster en de getuige, die kort na het incident zijn afgelegd bij de politie, te twijfelen. Het hof acht die verklaringen betrouwbaar. Daar doen de verklaringen die zij geruime tijd later hebben afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris niet aan af. De bij de politie afgelegde verklaringen van de getuige en de aangeefster komen op veel relevante onderdelen overeen, niet alleen ten aanzien van de primair tenlastegelegde gedragingen, maar ook wat betreft de door de aangeefster geschetste context daarvan. De getuige spreekt weliswaar in zijn eerste verklaring nog niet over het schoppen, maar hij verklaart net als de aangeefster wel gedetailleerd over het harde en meermalen slaan door de verdachte en de dreiging die van de verdachte uitging. Verder vinden de verklaringen van aangeefster en de getuige – in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft bepleit – steun in hetgeen de verbalisant op pagina 1 van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2023 (pagina 7 van het procesdossier) heeft gerelateerd, namelijk dat de aangeefster tegenover de verbalisant heeft verklaard dat de verdachte haar zowel geslagen als geschopt heeft. Ook neemt het hof in aanmerking hetgeen de verdachte tegenover de Pro Justitia deskundigen – zijnde de psycholoog en de kinder- en jeugdpsychiater – heeft verklaard (pagina 38 en 39 van de rapportage). Daaruit volgt dat de verdachte op vragen van de deskundigen omtrent de oorzaak van het opgelopen letsel van de aangeefster (hersenschudding en gekneusde ribben) uiteindelijk heeft toegegeven haar geschopt te hebben toen ze op de vloer lag. Ook heeft hij daar verklaard dat hij bij de verhoren bang is geweest en daarom niet heeft gezegd dat hij geschopt had.
Tot slot overweegt het hof dat het gehele dossier de sterke indruk geeft dat de afwijkende verklaringen die de aangeefster en de getuige hebben afgelegd bij de raadsheer-commissaris zijn ingegeven door het verloop van de strafprocedure, in het bijzonder de beslissing van de rechtbank tot oplegging van TBS met voorwaarden, hetgeen de verdachte en zijn familie nimmer hebben gewild.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, de verklaringen van de aangeefster en de getuige zoals afgelegd bij de politie voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken en acht daarmee het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna ook: TBS met voorwaarden) opgelegd en bepaald dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest, en dat hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna ook: TBS met dwang) zal worden opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht aan de verdachte geen TBS, maar wel een korte gevangenisstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht aan de gevangenisstraf een voorwaardelijk strafdeel te verbinden met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die in het reclasseringsrapport van 27 mei 2024 staan vermeld, maar met uitzondering van opname in een zorginstelling. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep tot slot medegedeeld dat de verdachte – indien het hof dat toch zou overwegen – instemt met de oplegging van TBS met voorwaarden, en dan akkoord is met alle in het reclasseringsrapport van 27 mei 2024 genoemde voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer, zijn zus, in haar woning. Hij heeft haar meermalen met zijn vuisten tegen haar hoofd en gezicht geslagen, om haar vervolgens, nadat hij haar op de grond had gegooid, te trappen en schoppen tegen haar hoofd, gezicht en ribben. De verdachte kon zijn woede kennelijk niet beteugelen en heeft geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van zijn zus. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het geweld (kort) haar bewustzijn verloren, pijn geleden en diverse letsels opgelopen. Het jonge neefje van het slachtoffer is getuige geweest van het incident. Slachtoffers en getuigen van een dergelijk geweldsdelict kunnen nog langdurig gevoelens van angst en onveiligheid ervaren. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 7 juli 2025 blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezenverklaarde meerdere keren eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Daarbij komt dat de poging tot zware mishandeling is gepleegd gedurende twee proeftijden die waren opgelegd ter zake van soortgelijke feiten. Dit weegt het hof mee in het nadeel van de verdachte.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van onder meer de volgende stukken:
  • een pro Justitia-rapportage klinisch multidisciplinair onderzoek van 28 februari 2024, opgesteld door [deskundige 1] , GZ-psycholoog, en [deskundige 2] , kinder- en jeugdpsychiater (hierna ook: de deskundigen);
  • een reclasseringsadvies TBS met voorwaarden van 27 mei 2024 en aan aanvulling daarop van 27 november 2024, beide opgesteld door [naam 1] (hierna: de reclasseringsmedewerker);
  • een voortgangsverslag van de reclassering van 7 januari 2025, opgesteld door de reclasseringsmedewerker en [naam 2] ;
  • een reclasseringsadvies ten behoeve van de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep van 10 juli 2025, opgesteld door de reclasseringsmedewerker;
  • hetgeen door de reclasseringsmedewerker [naam 1] op de terechtzitting van 14 juli 2025 naar voren is gebracht.
De psycholoog en psychiater concluderen dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. De beschreven psychopathologie was vanwege het langer durend bestaan ervan ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde feit. Gezien de directe samenhang tussen de impulsief agressieve reactie en de psychische problematiek van de verdachte wordt geadviseerd om hem het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat bovengenoemde rapportage van de psychiater en de psycholoog op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van het onderzoek met betrekking tot de toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke gemotiveerde onderbouwing. Het hof neemt de conclusies van deze deskundigen, dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, dan ook over. Het hof houdt hier rekening mee in de strafoplegging.
De op te leggen straf- en maatregel
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het hof zal – anders dan de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd – een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van het voorarrest, opleggen in verband met de verminderde toerekenbaarheid en de hierna op te leggen maatregel.
Volgens de psycholoog en psychiater is de kans op recidive van gewelddadige feiten bij de verdachte hoog door de combinatie van een verstandelijke beperking en de persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Dit maakt dat de coping gebrekkig is en dat hij sterk afhankelijk is van externe structuur. De disfuncties die gezien worden in het huidige onderzoek zijn breed. Vanuit de verstandelijke beperking heeft de verdachte meer moeite en tijd nodig dan gemiddeld om sociale situaties goed te kunnen interpreteren en vergt het aanleren van meer sociaal aangepast gedrag de nodige tijd. Vanuit de persoonlijkheidsstoornis is hij geneigd de intenties van anderen wantrouwend te interpreteren, waarbij hij ook niet de beschikking heeft over voldoende adequate coping vaardigheden en zijn emotieregulatie tekortschiet. Door zijn sociaal onaangepaste gedrag roept hij daarnaast ook afwijzing op in zijn omgeving. Dit leidt tot terugkerende sociale problemen die hij niet kan hanteren door zijn gebrekkige coping. Hij is geneigd tot ontkennen en terugtrekken, maar kan vooral als hij deze ruimte niet meer voelt reageren met agressie. De inschatting is dat in een vrijere omgeving met minder structuur het risico van recidive aanzienlijk groter is. Ook cognitieve overvraging vergroot het risico omdat het overzicht afneemt, wat zijn wantrouwen vergroot. In een meer gecontroleerde omgeving zoals tijdens de observatie is het risico voldoende te managen en de samenwerking met de verdachte blijkt dan voldoende te zijn. Dit is passend bij het gegeven dat de kern van de problematiek niet zozeer antisociaal is. Er kunnen maar zeer beperkt beschermende factoren aangewezen worden die het recidiverisico kunnen temperen.
Gelet op de aard van de psychopathologie en de ernst van het risico op recidive en het eerder niet committeren aan behandeling, zou dit de aanloop naar een advies voor TBS met dwangverpleging
kunnen zijn. De verdachte is echter nog jong en verdraagt de controle en begeleiding van anderen. De aard van het risico op recidive is concreet en de risico’s en beschermende factoren zijn voldoende geïdentificeerd en te managen binnen een gestructureerde setting. Dat maakt dat de psycholoog en de psychiater niet TBS met dwangverpleging adviseren, maar TBS met voorwaarden.
Uit de voormelde rapportages van de reclassering volgt echter dat de reclassering een TBS met voorwaarden niet afdoende acht. Gezien de houding van de verdachte en zijn voorgeschiedenis van onttrekking schat de reclassering in dat deze maatregel onvoldoende bescherming biedt om tot een passende behandeling te komen. De reclassering adviseert tot dwangverpleging, met begeleiding binnen een zeer strak en duidelijk kader. Dan kan sneller worden ingegrepen wanneer de verdachte zich onttrekt aan de behandeling.
De reclasseringsmedewerkster heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat het advies van de reclassering ongewijzigd blijft. Het recidive risico is onveranderd hoog. De verdachte heeft geen behandeling ondergaan en de vele rapporten die hij de afgelopen maanden heeft gehad in de penitentiaire inrichting, recentelijk nog op 11 juli 2025, tonen aan dat de verdachte tot op heden onverminderd grensoverschrijdend gedrag laat zien. Het feit dat dit binnen een zeer gestructureerde en gesloten setting al zo regelmatig gebeurt, geeft weinig vertrouwen in een meer open en vrije setting. Daarnaast geeft de verdachte aan geen behandeling nodig te hebben, heeft hij tot op heden zeer beperkt inzicht in zijn eigen gedrag gegeven en kan hij ook niet reflecteren op zijn eigen handelen. Dit leidt ertoe dat de reclassering tot op heden ernstig twijfelt of de verdachte in staat is zich te houden aan eventueel op te leggen voorwaarden.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het hoge recidiverisico dat uitgaat van de verdachte
onvoldoende kan worden ondervangen door de oplegging van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, zoals de verdachte zelf graag zou zien. Het hof baseert zich hierbij op de eerdergenoemde rapportage van de psycholoog en psychiater. Uit deze rapportage blijkt dat een eerder reclasseringstoezicht onder bijzondere voorwaarden niet heeft geleid tot gedragsverandering en dat er sprake was van onttrekking aan toezicht. Ook de reclassering acht het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke strafdeel niet stevig genoeg. Een strakker kader is dus noodzakelijk.
Het hof is gelet hierop van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat wordt voldaan aan de eisen die de wet daaraan stelt, nu bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door de verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel eist.
Anders dan de rechtbank zal het hof aan de verdachte terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen. Op grond van het voorgaande is het hof er niet van overtuigd dat op dit moment op een andere wijze de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, voldoende zal kunnen worden gewaarborgd en het als hoog ingeschatte recidiverisico zal kunnen worden ingeperkt. Bij dit oordeel speelt mee dat de verdachte herhaaldelijk, zo blijkt uit de rapportages van de reclassering, een gebrek aan medewerking heeft getoond en in de gehele strafprocedure, zo ook ter terechtzitting in hoger beroep, geen blijk heeft gegeven van een doorleefde instemming met de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn opgesteld.
Nu de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging zware mishandeling, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 38e, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Heft op het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. C.J. van der Wilt en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 juli 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.