Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2024. De verdachte, geboren in 1992, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor de opzettelijke invoer van 3.025,3 gram cocaïne. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 juni 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte gehoord. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde straf. De rechtbank had de bekennende verklaring van de verdachte gebruikt die zij had afgelegd tijdens de eerste zitting, maar het hof verving deze door de verklaring die zij in hoger beroep had afgelegd.
De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de raadsvrouw pleitte voor een lagere straf, verwijzend naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en haar beperkte betrokkenheid bij de drugshandel. Het hof overwoog de ernst van de feiten en de schadelijkheid van de ingevoerde cocaïne, maar nam ook de bijzondere omstandigheden van de verdachte in overweging. Uiteindelijk besloot het hof de gevangenisstraf te verlagen naar 24 maanden, rekening houdend met de intentie van de verdachte om slechts 1.000 gram cocaïne in te voeren en de omstandigheden waaronder de invoer plaatsvond. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de gewijzigde strafmaat.