ECLI:NL:GHAMS:2025:2039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
23-002591-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met wijziging van de opgelegde straf in drugshandelzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2024. De verdachte, geboren in 1992, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor de opzettelijke invoer van 3.025,3 gram cocaïne. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 juni 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte gehoord. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde straf. De rechtbank had de bekennende verklaring van de verdachte gebruikt die zij had afgelegd tijdens de eerste zitting, maar het hof verving deze door de verklaring die zij in hoger beroep had afgelegd.

De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de raadsvrouw pleitte voor een lagere straf, verwijzend naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en haar beperkte betrokkenheid bij de drugshandel. Het hof overwoog de ernst van de feiten en de schadelijkheid van de ingevoerde cocaïne, maar nam ook de bijzondere omstandigheden van de verdachte in overweging. Uiteindelijk besloot het hof de gevangenisstraf te verlagen naar 24 maanden, rekening houdend met de intentie van de verdachte om slechts 1.000 gram cocaïne in te voeren en de omstandigheden waaronder de invoer plaatsvond. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de gewijzigde strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002591-24
datum uitspraak: 19 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-230368-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd, en met dien verstande dat de door de rechtbank voor het bewijs gebruikte bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 oktober 2024 wordt vervangen door de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2025.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht een lagere gevangenisstraf op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen zeggenschap had over de hoeveelheid drugs die zij bij zich droeg en meende dat het om slechts een kilogram ging. Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft zij aangevoerd dat de verdachte first offender is, een beperkte rol heeft gespeeld als koerier en zich in een kwetsbare positie bevond. Zij is een alleenstaande moeder van twee kinderen die onder de situatie lijden nu hun moeder in Nederland vastzit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3.025,3 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De door de verdachte ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Hiermee heeft de verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Deze handel in verdovende middelen gaat de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten, wat een ontwrichtende invloed heeft op de samenleving. De verspreiding van en handel in harddrugs worden daarom krachtig bestreden.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het invoeren van een hoeveelheid van tussen de 3.000 en 4.000 gram cocaïne, wordt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 tot 36 maanden genoemd.
Het hof acht in beginsel dan ook de straf zoals door de rechtbank opgelegd dan ook passend en geboden.
Het hof ziet echter in de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze door de raadsvrouw en de verdachte ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, aanleiding om een lagere straf op te leggen. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de intentie van de verdachte was om 1.000 gram cocaïne in te voeren en dat zij is overrompeld door de organisatie toen het uiteindelijk 3.000 gram bleek te zijn. Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding een iets lagere gevangenisstraf op te leggen. Het hof zal aansluiten bij het oriëntatiepunt voor een hoeveelheid tussen de 2.000 en 3.000 gram cocaïne, waarvoor een gevangenisstraf voor de duur van tussen de 24 en 30 maanden wordt genoemd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. N. van der Wijngaart en mr. A.H. Tiemens, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2025.
Mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.