ECLI:NL:GHAMS:2025:2043

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
23-001112-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontucht met minderjarigen door verzorgende volwassene

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van ontucht met twee minderjarigen die aan zijn zorg waren toevertrouwd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor het ontucht plegen met één van de kinderen, terwijl hij vrijgesproken werd van de beschuldiging met betrekking tot het andere kind wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft in zijn overwegingen aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers en de rol van de verdachte als verzorgende volwassene. Het hof concludeerde dat de handelingen van de verdachte als ontuchtig moeten worden gekwalificeerd, gezien de aard van de gedragingen en de context waarin deze plaatsvonden. De verdachte had zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen, wat een ernstige inbreuk op de integriteit van de slachtoffers met zich meebracht. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een aanpassing van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001112-22
datum uitspraak: 2 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-081163-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1985,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 31 maart 2020 te Odijk, gemeente Bunnik, in elk geval in Nederland ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind
en/of
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige,
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2006, door (telkens) met zijn, verdachtes hand(en) te wrijven over, in ieder geval betasten van de borst(en) en/of bil(len) en/of vagina, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] ;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 10 januari 2021 te Odijk, gemeente Bunnik, in elk geval in Nederland ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en/of
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige,
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2007, door (telkens) met zijn, verdachtes hand(en) te knijpen in en/of wrijven over, in ieder geval betasten van de penis en/of bil(len), in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De verklaringen van de kinderen [slachtoffer 1] (hier te noemen: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] ) zijn betrouwbaar en vinden tevens voldoende steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier, zoals in de verklaring van de verdachte zelf. Bovendien kunnen hun verklaringen over en weer als ondersteuning dienen. De te bewezen verklaren handelingen zijn te kwalificeren als ontucht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak ten aanzien van beide feiten bepleit. De belastende verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden – behoudens zover deze zien op het aanraken van de billen – niet gesteund door een ander bewijsmiddel. Een schakelbewijsconstructie is niet mogelijk. Er dient te worden uitgegaan van de verklaring van de verdachte. Als deze wordt gevolgd, ontbreekt het (opzet op het) ontuchtige karakter van het tenlastegelegde betasten van de billen.
Oordeel van het hof
Inleiding
Het hof overweegt dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Om die reden dient extra kritisch gekeken te worden naar de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van het vermeende slachtoffer. Uit de jurisprudentie komen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid) veelvuldig naar voren.
Uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746). Uit deze jurisprudentie volgt dat niet is vereist dat het
springende punt (het door de verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring) steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen (vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717).
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 1] , gelet op de consistentie in haar verklaringen en de conclusie van deskundige [deskundige] in haar rapport van 6 maart 2025, betrouwbaar en bruikbaar als bewijs.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting en tijdens het verhoor bij de politie erkend dat hij [slachtoffer 1] frequent (sport)massages heeft gegeven. De verdachte heeft daarbij – onder meer – haar billen en liezen gemasseerd. De massages van [slachtoffer 1] vonden de eerste paar keer in de woonkamer plaats, maar later op haar slaapkamer. De verdachte heeft [slachtoffer 1] gevraagd haar kleding uit te trekken, waaronder haar topje, bh en soms ook haar onderbroek. De verdachte heeft eens voorgesteld dat [slachtoffer 1] tijdens de massage op haar handen en knieën zou gaan zitten. Zij heeft toen haar kleding uitgedaan. Volgens de verdachte droeg hij tijdens de massages van [slachtoffer 1] ofwel kleding ofwel een versleten badjas. De verdachte heeft ontkend dat hij de borsten en de vagina van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt.
Steunbewijs
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] niet op zichzelf staan maar op specifieke onderdelen worden bevestigd door de verklaringen van de verdachte.
Zo heeft de verdachte bekend dat hij bij de massages van [slachtoffer 1] haar billen heeft meegenomen. Voor het wrijven dan wel betasten van [slachtoffer 1] billen – zoals tenlastegelegd – is in die zin dan ook steunbewijs in de verklaring van de verdachte te vinden. Ook op andere onderdelen van de verklaringen van [slachtoffer 1] is steun te vinden in de verklaringen van de verdachte. De verdachte heeft in dit verband bevestigd dat [slachtoffer 1] tijdens de massages geen kleding droeg, dat [slachtoffer 1] op haar handen en knieën is gaan zitten en dat hijzelf veelal een versleten badjas droeg en daar niet altijd ondergoed onder droeg. Kortom, de verdachte plaatst zichzelf telkens in de situaties waarin en de omstandigheden waaronder het misbruik volgens [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. Van een situatie waarin onvoldoende steunbewijs bestaat voor de verklaring van [slachtoffer 1] is dan ook geen sprake.
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaring van [slachtoffer 1] en het hierboven beschreven steunbewijs komt het hof tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde handelingen ten aanzien van feit 1.
Ontuchtig karakter
Het hof ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of de bewezen handelingen als ‘ontuchtig’ moeten worden aangemerkt. Van een ontuchtige handeling als bedoeld in de wet is sprake indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de geldende sociaal-ethische norm. Indien niet gelijk uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling duidelijk naar voren komt dat deze een seksueel karakter draagt, komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen en de context waarbinnen de handeling zich voltrok. De wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt, kunnen daarbij relevant zijn. Niet doorslaggevend is evenwel of de dader met de handeling zelf ontuchtige bedoelingen had.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte de grenzen van zijn rol als verzorgende volwassene ver heeft overschreden.
De manier waarop de verdachte [slachtoffer 1] telkens buiten de aanwezigheid van haar moeder massages heeft gegeven, was mede gericht op intiem lichamelijk contact met (de geslachtsdelen van) [slachtoffer 1] en getuigt van een seksuele interesse van de verdachte in [slachtoffer 1] . Daarbij overweegt het hof dat de verdachte niet enkel de billen van [slachtoffer 1] heeft betast, maar ook haar borsten en vagina. Het hof is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de handelingen van de verdachte, in samenhang en naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm bezien, van seksuele aard zijn. Gelet op de verhouding en het leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer 1] zijn die handelingen dusdanig in strijd met de geldende sociaal-ethische norm dat sprake is van ontucht.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2

Anders dan bij [slachtoffer 1] , is het hof ten aanzien van [slachtoffer 2] van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij op ontuchtige wijze is betast door de verdachte. Het hof overweegt daartoe dat Rouvin zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring in zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft afgezwakt. Daarnaast heeft deskundige [deskundige] in haar rapport van 6 maart 2025 overwogen dat er enige ondersteuning is voor de mogelijkheid dat er in het geval van [slachtoffer 2] sprake van kan zijn dat onschuldige handelingen ten onrechte zijn geïnterpreteerd als seksuele handelingen. Tegen die achtergrond is niet buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft verricht ten aanzien van [slachtoffer 2] . Gelet daarop zal de verdachte worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2 is tenlastegelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2017 tot en met 31 maart 2020 te Odijk, gemeente Bunnik,
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2006, door met zijn handen de borsten en billen en vagina van voornoemde [slachtoffer 1] te betasten.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de Reclassering en behandelplicht bij De Waag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen te verklaren feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd in het vonnis.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op de verklaring van de verdachte dat hij nooit seksuele intenties heeft gehad en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat deze gedateerd en niet nodig zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige. De ontuchtige handelingen – tijdens het geven van massages – bestonden uit het wrijven over dan wel het betasten van de billen, de borsten en het geslachtsdeel van het kind. De verdachte heeft het in hem door het slachtoffer en haar ouders gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd. De verdachte heeft tevens een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat misbruik van jonge kinderen hun seksuele ontwikkeling kan verstoren en het voor hen tevens grote psychische gevolgen kan hebben. Het misbruik heeft plaatsgevonden in het ouderlijk huis van het slachtoffer, bij uitstek een plek waar zij zich veilig had moeten voelen en in alle bescherming had moeten kunnen opgroeien. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij de grenzen van zijn rol als verzorgende volwassene ten opzichte van een minderjarig kind op schadelijke wijze heeft overschreden. Het hof houdt er ook rekening mee dat de verdachte ter terechtzitting geen inzicht heeft getoond in het verwerpelijke van zijn handelen en daarvoor geen verantwoordelijkheid heeft genomen. De verdachte volhardt in zijn ontkenning waar het specifiek gaat om het strafbare en verwijtbare van zijn handelen.
Gelet op de ernst van de feiten acht het hof de oplegging van een vrijheidsbenemende straf dan ook gerechtvaardigd.
Het hof heeft, met betrekking tot de persoon van de verdachte, kennisgenomen van het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven bij een veroordeling open te staan voor behandeling om inzicht te krijgen in wat hij verkeerd heeft gedaan, ziet het hof eveneens aanleiding tot het opleggen van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en door de rechtbank in eerste aanleg opgelegd.
Het hof zal een lagere straf opleggen dan gevorderd door de advocaat-generaal en opgelegd door de rechtbank omdat het hof de verdachte vrijspreekt van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de nader genoemde bijzondere voorwaarden passend.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Namens de verdachte is op 25 april 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas 3 jaren en 2 maanden later arrest wijst. Het hof ziet aanleiding deze overschrijding van de redelijke termijn te compenseren door een groter deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd:
- dat de verdachte zich op door de reclassering te bepalen momenten en tijdstippen zal melden bij
Reclassering Nederland, gevestigd te [adres 2] , zo vaak en zo lang de
reclassering dat noodzakelijk acht;
- dat de verdachte zich onder behandeling zal laten stellen van de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de
aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. M.J.A. Plaisier en mr. B. de Wilde, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.
Mrs. M.J.A. Plaisier, B. de Wilde en I. Peetoom zijn niet in staat dit arrest mede te ondertekenen.