Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
met zaaknummer 200.348.515/01als informant aangemerkt:
1.De zaak in het kort
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep na verwijzing
proces-verbaal van de zitting.
3.De feiten
(hierna: KSCD) in 2018 een psychodiagnostisch onderzoek uitgevoerd naar - samengevat - de pedagogische mogelijkheden en beperkingen van de moeder. Dit onderzoek heeft geleid tot het eindrapport van het KSDC van 4 mei 2018.
9 december 2021 verslag uitgebracht.
15 maart 2023, heeft de rechtbank een definitieve regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht tussen de moeder en [minderjarige 1] vastgesteld van eenmaal per twee weken acht uur begeleid (door Agathos), te weten van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de moeder zorg draagt voor het ophalen en terugbrengen van [minderjarige 1] , totdat anders is overeengekomen. Ook heeft de rechtbank een definitieve regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht tussen de moeder en [minderjarige 2] vastgesteld van eenmaal per twee weken twee uur begeleid op de locatie [locatie] te [plaats A] , waarbij de pleegouders zorgdragen voor het brengen en ophalen van [minderjarige 2] . Bij beschikking van 15 maart 2013 heeft het gerechtshof Den Haag deze beschikking in hoger beroep bekrachtigd.
10.00 tot 20.00 uur en de andere keer aansluitend aan het begeleide contact met de grootmoeder op vrijdag, waarna [minderjarige 1] bij de moeder blijft slapen en zij hem op zaterdag om 16.00 uur terugbrengt naar de pleegouders.
4.De omvang van het geschil
niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel het verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
contra-expertise op grond van artikel 810a Rv alsnog toe te wijzen.
niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel het verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.De motivering van de beslissing in beide zaken
(klinisch feiten)onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van een netwerkplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootmoeder en iMindU heeft geconcludeerd dat de kinderen goed gehecht zijn en terug kunnen naar hun familie. De moeder, grootmoeder, kinderen en hun broer en zussen hebben vanuit de GI nooit de nodige hulpverlening gekregen en er is nooit ingezet op terugkeer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de moeder. De GI heeft alleen ingezet op begeleiding van het pleeggezin en omgangsbegeleiding, waarvoor een uithuisplaatsing niet is bedoeld. Verder is de moeder van mening dat de rechtbank haar verzoek om een contra-expertise te verrichten op grond van artikel 810a Rv ten onrechte heeft afgewezen, omdat er naast het raadsonderzoek geen ander onderzoek is gedaan naar de vraag of gezagsbeëindiging wel een juiste maatregel is. Het raadsonderzoek uit 2020 is volgens de moeder verouderd en bovendien onvolledig, omdat daarin het perspectief van de kinderen niet is onderzocht. De moeder hoopt in de toekomst meer omgang te kunnen hebben met de kinderen en zij wil ook feestdagen met de kinderen kunnen doorbrengen.
6 oktober 2020 werd door de raad geconcludeerd dat de moeder bekend is met een traumatische voorgeschiedenis, psychiatrische problematiek en een instabiel bestaan als het gaat om wonen, werk en partners. De moeder heeft een lange geschiedenis van hulpverlening vanuit de Zuidwester, Pameijer, WMO, Bavo Europoort en het Erasmus MC. Deze hulpverlening was gericht op de persoonlijke ondersteuning en behandeling van de moeder. Bij beide kinderen was er ten tijde van de uithuisplaatsing in 2018 sprake van een ontwikkelingsachterstand op meerdere gebieden. De kinderen hadden een spraak-/taalachterstand en de motorische ontwikkeling van [minderjarige 2] bleef destijds achter. In 2022 is daarvoor voor [minderjarige 2] zowel logopedie als fysiotherapie ingezet, hetgeen positief heeft bijgedragen aan haar ontwikkeling.