ECLI:NL:GHAMS:2025:2065

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
23-002549-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens termijnoverschrijding en strafoplegging voor diefstal en lokaalvredebreuk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en lokaalvredebreuk. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep in zaak D niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van veertien dagen na de einduitspraak was ingesteld, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in dat hoger beroep. De verdachte had op 30 oktober 2024 hoger beroep ingesteld, nadat de uitspraak op 19 oktober 2024 aan hem was betekend. Het hof oordeelde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep in zaak D.

Met betrekking tot de bewezenverklaring in de zaken A, B en C, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en lokaalvredebreuk. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het wegnemen van goederen uit winkels en het wederrechtelijk binnendringen in besloten lokalen, terwijl hem de toegang was ontzegd. Het hof heeft de strafoplegging in hoger beroep bepaald op een taakstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken in zaak D. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente positieve ontwikkelingen in zijn leven, en heeft besloten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend zou zijn.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002549-24
datum uitspraak: 25 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2024 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-026892-24 (zaak A) en 13-055251-24 (zaak B) en 13-064494-24 (zaak C) en 13-155720-24 (zaak D) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg in de strafzaken A, B, C en D gedagvaard dan wel opgeroepen om op 1 juli 2024 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De inleidende dagvaarding is in zaak D op 8 mei 2024 in persoon betekend. Op 1 juli 2024 zijn de zaken A, B, C, en D gevoegd behandeld en is de verdachte bij verstek veroordeeld voor het ten laste gelegde. Namens de verdachte is vervolgens op 30 oktober 2024 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, nadat de zogenoemde mededeling uitspraak op 19 oktober 2024 aan de verdachte in persoon was betekend.
Het hoger beroep in de zaak D is aldus niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van veertien dagen na de einduitspraak ingesteld. Evenmin is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding ten gevolge van een uitzonderlijke omstandigheid die de verdachte niet kan worden toegerekend. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 408, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep in zaak D.
Het voorgaande betekent dat het in zaak D bewezen verklaarde niet in hoger beroep voorligt en het hof geen oordeel toekomt met betrekking tot de beslissingen ten aanzien van dat feit. Met betrekking tot de straf ten aanzien van dat bewezen verklaarde feit zal het hof toepassing geven aan artikel 423, vierde lid, Sv.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, meerdere producten (waaronder chocola en bier), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan supermarkt [naam] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B:
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2024 te Amsterdam in het besloten lokaal [naam] [adres 2] en [adres 3] althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 02-02-2024 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van een jaar;
Zaak C:
1.
hij op of omstreeks 24 februari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een fles wijn (met een totale waarde van circa € 5,70), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf [naam] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 24 februari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het besloten lokaal [naam] [adres 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 02-02-2024 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van een jaar.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A, B en C onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 24 januari 2024 te Amsterdam meerdere producten (waaronder chocola en bier), die aan [naam] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B:
1.
hij op 16 februari 2024 te Amsterdam in het besloten lokaal [naam] [adres 3] bij een ander dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 02-02-2024 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van een jaar.
Zaak C:
1.
hij op 24 februari 2024 te Amsterdam een fles wijn (met een totale waarde van € 5,70), die aan [naam] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
hij op 24 februari 2024 te Amsterdam in het besloten lokaal [naam] [adres 2] bij een ander dan bij verdachte in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 02-02-2024 schriftelijk de toegang tot die winkel ontzegd voor de duur van een jaar.
Hetgeen in de zaken A, B en C onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A, B en C onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A en in de zaak C onder 1 bewezen verklaarde levert op:
telkens: diefstal.
Het in de zaak B en in de zaak C onder 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens: in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaken A, B en C onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken A, B, C onder 1 en 2 en D onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest.
Bepaling van de straf in zaak D op de voet van artikel 423, vierde lid, Sv
Nu in hoger beroep het in zaak D bewezen verklaarde niet voorligt, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 Sv eerst de straf bepalen ten aanzien van het in die zaak door de politierechter bewezen verklaarde misdrijf, te weten: het op (het hof begrijpt) 7 mei 2024 plegen van diefstal en het op 7 mei 2024 in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen. Het hof bepaalt deze straf op een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. Deze straf is bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, ten tijde van het vonnis van de politierechter, en gezien de verhouding van het in zaak D bewezenverklaarde tot het in zaak A en B en C bewezenverklaarde. Met het bepalen van deze voorwaardelijke vrijheidsstraf beoogt het hof de verdachte, hoewel die onmiskenbaar reeds een goede weg is ingeslagen in zijn leven, ervan te weerhouden in de komende jaren nog strafbare feiten te plegen.
Oplegging van straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaken A, B en C onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een taakstraf op te leggen, nu een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte zou doorkruisen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan tweemaal diefstal en tweemaal lokaalvredebreuk. Door zich schuldig te maken aan winkeldiefstal heeft de verdachte een gebrek aan respect voor andermans eigendommen getoond. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder veroorzaakt voor het gedupeerde bedrijf. Door de bewuste winkel binnen te gaan, nadat hem de toegang tot deze winkel was ontzegd, heeft de verdachte het winkelpersoneel hinder en overlast bezorgd.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw ter zitting naar voren is gebracht. De verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten dakloos en ernstig alcoholverslaafd. Momenteel heeft hij sinds oktober 2024 huisvesting en lijkt het een stuk beter te gaan met de verdachte. Hij staat onder bewind en is bezig met het afbetalen van zijn schulden. De verdachte heeft zijn alcoholverslaving onder controle weten te krijgen. Deze stijgende lijn vindt zijn weerspiegeling in het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat er geen feiten zijn bijgekomen na het ten laste gelegde. Het hof overweegt dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de stijgende lijn in het leven van de verdachte te zeer zal doorkruisen en acht in plaats daarvan een taakstraf voor de duur van 30 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak D (parketnummer 13-155720-24) onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A (parketnummer 13-026892-24) en in de zaak B (parketnummer 13-055251-24) en in de zaak C (parketnummer 13-064494-24) onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A (parketnummer 13-026892-24), de zaak B (parketnummer 13-055251-24) en in de zaak C (parketnummer 13-064494-24) onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt de straf voor het door de politierechter bewezenverklaarde in de zaak D aldus dat de verdachte wordt veroordeeld tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. W.S. Ludwig en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2025.
Mr. W.S. Ludwig, mr. D. Abels, en mr. R. Bleumers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.