ECLI:NL:GHAMS:2025:2086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
23-002409-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, bedreiging, mishandeling en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep een aantal andere feiten erkend. De tenlastelegging omvatte openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, bedreiging met openlijk geweld, mishandeling en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De feiten vonden plaats op 19 en 21 juli 2019 in Amsterdam. De verdachte heeft openlijk geweld gepleegd tegen een vrachtwagen en een persoon bedreigd, alsook een andere persoon mishandeld. Daarnaast werd cocaïne aangetroffen in de machtssfeer van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor de vrijspraak van de politierechter, maar heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de overige feiten. De straf is aanzienlijk gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 174,37.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002409-20
datum uitspraak: 1 juli 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-122249-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Eerste Oosterparkstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, welk geweld bestond uit het eenmaal of meermalen slaan en/of stompen op/tegen de ruit van een vrachtwagen en/of tegen een spiegel van die vrachtwagen en/of het eraf slaan van een spiegel van die vrachtwagen;
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met openlijk gepleegd geweld tegen goederen en/of personen, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ken jouw gezicht nu en je bent de Sjaak", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door (met zeer veel kracht) op de ruiten van de vrachtwagen waar die [slachtoffer] op dat moment in zat, te slaan en/of te stompen en/of een fiets op te tillen en/of met die fiets (vervolgens) een dreigende beweging te maken, alsof hij deze op en/of tegen voornoemde vrachtwagen (met daarin [slachtoffer] ) zou gaan gooien;
3.
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen;
5.
hij op of omstreeks 21 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,27 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een op onderdelen andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Feit 5
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat uit de gedragingen van de verdachte niet kan worden afgeleid als dat de verdachte beschikkingsmacht had over de drugs. De verdachte kwam vanuit de supermarkt gelopen en toen hij werd aangesproken door de politie ging hij zijn identiteitsbewijs uit zijn auto halen. De drugs lagen niet onder de auto en het kan l zijn dat het zakje op de openbare weg lag en dat de verdachte onbewust op het zakje stond. Bovendien waren er andere jongens aanwezig van wie de drugs hadden kunnen zijn. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen SIN-nummers aan de in beslag genomen drugs zijn toegevoegd, waardoor niet te traceren valt of de onderzochte goederen ook daadwerkelijk de in beslag genomen drugs zijn.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 21 juli 2019 door een verbalisant is staande gehouden en gevraagd om zijn identiteitsbewijs te tonen. De verdachte opende de bestuurders deur van zijn auto en begon daarin te zoeken. Verbalisant [verbalisant] zag vervolgens dat de verdachte met zijn rechtervoet op een zakje ging staan en tot drie keer toe zijn voet opnieuw op het zakje zette en dit onder de auto probeerde te schuiven. Bij nader onderzoek bleek het zakje cocaïne te bevatten.
Het hof acht het aanwezig hebben van cocaïne bewezen.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet is niet noodzakelijk dat de drugs de verdachte toebehoorden, noch dat hij daarover enige beschikkings- en of beheersbevoegdheid had. Voldoende is dat de drugs zich in zijn machtssfeer bevond; hij wist ervan en hij had er feitelijke macht over. Op basis van de handelingen van de verdachte, zoals waargenomen door verbalisant [verbalisant] , leidt het hof af dat de drugs zich in zijn machtssfeer bevonden. De verdachte probeerde namelijk die drugs onder zijn auto de verplaatsen om deze te verhullen voor de verbalisanten.
Ten aanzien van de ontbrekende SIN-nummers overweegt het hof dat er goednummers zijn toegevoegd aan de kennisgeving van inbeslagneming, en dat deze nummers ook staan vermeld op het rapport laboratoriumonderzoek. Het hof acht dit voldoende om te kunnen vaststellen dat de onderzochte drugs ook daadwerkelijk de inbeslaggenomen drugs waren.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als na te melden. Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer met betrekking tot dit feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 juli 2019 te Amsterdam, met anderen, aan de openbare weg, de Eerste Oosterparkstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, welk geweld bestond uit het meermalen slaan tegen de ruit van een vrachtwagen en tegen een spiegel van die vrachtwagen en het eraf slaan van een spiegel van die vrachtwagen;
2.
hij op 19 juli 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd, met openlijk gepleegd geweld tegen goederen en/of personen, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ken jouw gezicht nu en je bent de Sjaak", en/of door (met kracht) op de ruiten van de vrachtwagen waar die [slachtoffer] op dat moment in zat, te slaan en/of te stompen;
3.
hij op 19 juli 2019 te Amsterdam, [benadeelde partij] heeft mishandeld door tegen het gezicht te slaan;
5.
hij op 21 juli 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,27 gram
cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en personen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 5 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn en met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, bedreiging met openlijk geweld en mishandeling. De verdachte heeft met gebalde vuisten tegen de ruit van een vrachtwagen geslagen en een spiegel van die vrachtwagen afgetrokken. De verdachte heeft tijdens de geweldshandelingen tegen het slachtoffer [slachtoffer] bedreigende woorden geuit en uit boosheid slachtoffer [benadeelde partij] geslagen. De verdachte heeft hiermee hinder, schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers. De verdachte heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten en de lichamelijke integriteit van anderen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van cocaïne. Buiten de omstandigheid dat dit voor de gezondheid een zeer schadelijke stof is, leidt het aanwezig hebben van harddrugs direct en indirect tot diverse vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 6 juni 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast blijkt uit de documentatie dat de verdachte na de pleegdatums van de bewezenverklaarde feiten meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van andere strafbare feiten, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 22 juli 2019, de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de rechtbank dateert van 13 oktober 2020. Namens de verdachte is op 27 oktober 2020 hoger beroep ingesteld. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 1 juli 2025. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is er sprake van een overschrijding van deze termijn in hoger beroep van ruim 2 jaren en 8 maanden. Gelet op het enorme tijdsverloop zal het hof de op te leggen straf om die reden aanzienlijk matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 374,37. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 174,37. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering bestaande uit € 24,37 voor de kapotte fietstas en € 350,00 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 174,37.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot € 24,37. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 150,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen. Voor het overige van de immateriële schade is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 174,37 (honderdvierenzeventig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 24,37 (vierentwintig euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 174,37 (honderdvierenzeventig euro en zevenendertig cent) bestaande uit € 24,37 (vierentwintig euro en zevenendertig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 juli 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, mr. N. van der Wijngaart en mr. R.A.J. Hübel, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2025.
mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.