ECLI:NL:GHAMS:2025:2105

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
23-001386-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van schadevergoedingsmaatregel en bewijswaardering in verkrachtingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 11 juni 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1973, was in eerste aanleg veroordeeld voor verkrachting, gepleegd op 29 juli 2022. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de vordering van de benadeelde partij en het beslag. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen voor wat betreft de opgelegde sanctie en de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren en dat de WhatsApp-berichten van de verdachte als bewijs konden worden gebruikt. Het hof heeft de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schadevergoeding aangepast en de vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade afgewezen, omdat deze niet in eerste aanleg was ingediend. Het hof heeft de beslissing over het beslag bevestigd, met uitzondering van de bondageset, die aan de verdachte werd teruggegeven. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. Boelens, die buiten staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001386-24
datum uitspraak: 6 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Holland van 11 juni 2024 in de strafzaak onder het parketnummer 15-196806-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
[adres],
[detentieadres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen enkel met betrekking tot de opgelegde sanctie en met betrekking tot de hoogte van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft namelijk gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, en dat hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: TBS met dwang) zal worden opgelegd. Daarnaast heeft zij verzocht de vordering met betrekking tot de materiële schade van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 236,00, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel te verhogen met € 10.000,00 voor immateriële schade
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit, nu de verklaringen van aangeefster niet voldoende consistent, authentiek en gedetailleerd zijn en daarom niet voor het bewijs gebruikt mogen worden. Daarnaast zijn de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en de zus van aangeefster ([getuige 2]) niet redengevend en mogen deze ook niet als steunbewijs gebruikt worden, terwijl de overgelegde foto’s geen onderbouwing bieden voor het scenario van aangeefster dat sprake is geweest van dwang. Ook de WhatsApp-gesprekken tussen aangeefster en de verdachte kunnen niet bijdragen aan een bewijsconstructie. Niet gesteld kan worden dat de verdachte in die berichten een strafbaar feit bekent. Hetzelfde geldt ten aanzien van de daarna gevoerde WhatsApp-gesprekken door de verdachte met een verbalisant. De verdachte wist dat hij met de politie sprak en wilde het gesprek op gang houden; deze berichten kunnen niet als belastend voor de verdachte worden aangemerkt. In het geval het hof niet tot een vrijspraak komt, heeft de raadsman subsidiair bepleit dat met een straf met een deels voorwaardelijk deel kan worden volstaan en dat oplegging van de TBS-maatregel niet noodzakelijk en niet gewenst is.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de
- vordering benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor wat betreft de aanvangsdatum van de wettelijke rente;
- beslissing omtrent het beslag (voor wat betreft de bondageset met handboeien en kettingen).
In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met verbetering en aanvulling van de motivering ten aanzien van de bewezenverklaring, de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, alsmede met aanpassing van de toegepaste artikelen vanwege een wijziging in de zedenwetgeving per 1 juli 2024, in die zin dat deze beslissing is gebaseerd op de door de rechtbank van toepassing geachte artikelen zoals die luidden ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit.

Verbetering van motivering

Het hof schrapt de overweging van de rechtbank voor zover die ziet op het WhatsApp-contact tussen verbalisant - die zich voordeed als aangeefster – en de verdachte (de laatste zin van de derde alinea op blad 4 van het vonnis: ‘Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit whatsapp-gesprek dat het slachtoffer de seksuele handelingen niet vrijwillig heeft ondergaan en de verdachte zich kennelijk, zoals ook het slachtoffer verklaart, op enig moment niet kon beheersen’) en vervangt deze door de navolgende overweging:
Naar het oordeel van het hof volgt uit dit WhatsApp-gesprek, waarin de verbalisant met de verdachte appt via het nummer van aangeefster en zich voordoet als aangeefster, dat de verdachte zich kennelijk op enig moment niet meer kon beheersen toen hij met aangeefster was, en dat hij de in deze berichten beschreven handelingen niet ontkent.
Het hof vervangt, in de laatste alinea op blad 4 van het vonnis waar naar de foto’s in het dossier van rode strepen in de nek van het slachtoffer wordt verwezen op pagina 100, deze verwijzing door: pagina’s 67-69.

Aanvullende bewijsoverwegingen

Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
In hoger beroep is door de verdediging, kort samengevat, aangevoerd dat aangeefster, met name ten aanzien van anale penetratie, tegenstrijdig heeft verklaard en uitlatingen heeft gedaan die niet passend zijn bij een dwingend karakter van de gestelde anale verkrachting. Daarnaast stelt de verdediging dat aangeefster een motief had om belastend te verklaren over de verdachte, namelijk wrok, omdat de verdachte geen relatie met haar wilde. Op grond van het voorgaande is de verdediging van mening dat de verklaringen van aangeefster geen fundament kunnen vormen voor het bewijs.
De advocaat-generaal acht de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en benadrukt dat het algemeen bekend is dat slachtoffers van misbruik tijdens gedwongen handelingen in verband met lijfsbehoud verschillend reageren. Daarnaast heeft zij naar voren gebracht dat aangeefster zelfs na de verkrachting nog compassie met de verdachte heeft getoond en zij acht het ongeloofwaardig dat aangeefster uit rancune persisterend zou liegen, terwijl al langere tijd sprake was van een situatie van “friends with benefits”.
Het hof is van oordeel dat hetgeen aangeefster heeft verklaard over in het bijzonder de anale penetratie niet als tegenstrijdig kan worden gekwalificeerd. Uit hetgeen aangeefster hierover verklaart blijkt duidelijk dat zij helder heeft aangegeven de dildo niet in haar anus te willen. Op dat moment had het voor de verdachte volstrekt duidelijk moeten zijn dat geen sprake was van enige vrijwilligheid bij aangeefster voor de anale penetratie met de grote dildo, zeker omdat zij zich alleen verbaal kon uiten, nu zij zich door haar vastgebonden polsen in een weerloze positie bevond. Ondanks de uitlatingen van het slachtoffer is de verdachte toen niet zelf gestopt. De uitlatingen van aangeefster, die door haar later als ‘onhandig’ zijn gekenmerkt, zijn naar het hof verklaarbaar nu aangeefster aan heeft gegeven de verdachte, die eerder was veroordeeld voor een verkrachting, niet te willen triggeren toen ze doorhad dat het ‘mis’ was.
Het hof heeft daarnaast geen aanleiding te oordelen dat aangeefster uit wrok stelselmatig heeft gelogen over hetgeen zou zijn voorgevallen. Het dossier biedt geen ondersteuning voor de stelling van de verdachte dat aangeefster wrok jegens hem koesterde. Integendeel. Aangeefster heeft verklaard niet verliefd op de verdachte te zijn, tevreden te zijn met de (seksuele) omgang met de verdachte én zij toont zich sensitief voor het welzijn van de verdachte, ook nadat zij aangifte heeft gedaan van verkrachting. Dat zij heeft verklaard niet gekwetst te willen worden door leugens van zijn kant, biedt geen ondersteuning voor de stelling dat zij een valse aangifte heeft gedaan. Het doel van de aangifte was volgens haar niet om hem op te laten sluiten, maar om behandeling te krijgen, zodat herhaling wordt voorkomen.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen en de verklaringen van aangeefster zullen voor het bewijs gebruikt worden.
WhatsApp-berichten van de verdachte
Op 5 en 6 augustus 2022 is nog berichtenverkeer geweest tussen de telefoon van de verdachte en die van aangeefster, waarbij een deel van de berichten niet geschreven was door aangeefster, maar door de politie.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte het gesprek met aangeefster, nadat zij eerder beschuldigende berichten had gestuurd, op gang wenste te houden. Gesteld kan worden, aldus de verdediging, dat dit dan niet een handige manier is om een gesprek op gang te houden, maar niet gesteld kan worden dat de verdachte in dat gesprek (onderdelen van) het strafbare feit erkent. Door de verdediging is naar voren gebracht dat de verdachte al in een heel vroeg stadium heeft verklaard dat hij een sterk vermoeden had dat hij op dat moment geen contact had met aangeefster. Dit heeft de verdachte in zijn verhoor bij de politie op 8 augustus 2022 ook tegen zijn advocaat gezegd, alsook voorafgaand aan het verhoor. Gelet hierop stelt de verdediging zich op het standpunt dat de berichten die zijn gestuurd van en naar de verbalisant niet redengevend zijn.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat zij de lezing van de verdachte over de berichten volstrekt ongeloofwaardig vindt nu de berichten te lezen zijn als een schuldbekentenis.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het hem al vrij snel duidelijk was dat het gesprek op 5 en 6 augustus 2022, dat heimelijk door de politie was overgenomen, niet met aangeefster was. De verdachte is naar eigen zeggen bewust meegegaan in het gesprek om de andere kant uit te lokken en diegene die de berichten stuurde aan de praat te houden. Op de vraag waarom hij dit heeft gedaan, antwoordde de verdachte dat hij dat deed omdat hij kort daarvoor een appje had gehad waarin hij van verkrachting was beschuldigd en hij nieuwsgierig was en wilde weten welke hufter een spelletje met hem speelde. Zodra het woord ‘verkrachting’ zou vallen zou hij zeggen dat hij vals beschuldigd werd. Toen de verdachte ter zitting werd voorgehouden dat het woord ‘verkrachting’ op enig moment in het gesprek viel en hem het volgende, aan hem verstuurde, bericht werd voorgehouden “Je hebt mij met een dildo anaal verkracht”, waarop een ontkennende reactie van zijn kant vervolgens uitblijft, was daarop het antwoord van de verdachte dat als hij het had ontkend, het gesprek dood was gevallen. De verdachte voelde zich met 10-0 achter staan en wilde met alles wat hij kon, weten wie hem dat geleverd had.
Het hof acht het volstrekt ongeloofwaardig dat de verdachte, die na een eerdere veroordeling opnieuw wordt beschuldigd van verkrachting, in een WhatsApp-gesprek met aangeefster en later de politie, bewust gereageerd zou hebben zoals hij heeft gedaan met name nu hij de gestelde verkrachting niet ontkent. Sterker nog, de verdachte appt: ‘(…) er is iets geweest denk ik wat me er toe dreef om je zo te nemen, gewoon om jou helemaal te willen. Spijt me’. Het verweer van de verdediging wordt verworpen en de WhatsApp-gesprekken zullen voor het bewijs gebruikt worden.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om, ingeval het hof in raadkamer van oordeel is “dat de stukken die zien op [getuige 3] en [getuige 4] wel in belastende zin redengevend zijn”, de zaak aan te houden om alsnog het berichtenverkeer tussen de verdachte en [getuige 3] en het berichtenverkeer tussen de verdachte en [getuige 4] te verstrekken. Nu de verklaringen van [getuige 3] noch van [getuige 4] voor het bewijs gebruikt worden, is niet aan de gestelde voorwaarde voldaan. Het hof zal derhalve niet ingaan op het verzoek.

Vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Immateriële schade
[benadeelde], aangeefster en tevens benadeelde partij, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt aan materiële schade € 236,00. Voor immateriële schade is geen vordering tot schadevergoeding ingediend, want, zo staat in de ingediende vordering: “Cliënte vordert bewust geen immateriële schade omdat de schade die zij geleden heeft niet in geld uit te drukken is.”
Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Kort vóór de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft de benadeelde partij de wens uitgesproken dat het hof de schadevergoedingsmaatregel zal verhogen met een bedrag van
€ 10.000,00. De advocaat van de benadeelde partij heeft daartoe aangevoerd dat dit bedrag de aard, ernst en de omvang van de door aangeefster geleden immateriële schade reflecteert.
De advocaat-generaal heeft conform deze wens geëist.
De verdediging heeft verzocht deze vordering af te wijzen.
Ten aanzien van de in hoger beroep gevorderde immateriële schade overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt dat de benadeelde partij in hoger beroep geen nieuwe schadeposten kan vorderen. Ingevolge het derde lid van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering, voor zover die vordering door de rechtbank niet is toegewezen. Volgens vaste jurisprudentie moet de in deze wetsbepaling opgenomen beperking zo worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die in eerste aanleg niet zijn opgevoerd, en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen (HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1279).
De strafrechter kan ambtshalve, los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Naar het oordeel van het hof noopt het hierboven omschreven verbod tot het opvoeren van nieuwe schadeposten in de vordering of tot verhoging van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep, tot zeer terughoudende toepassing van de mogelijkheid om in hoger beroep over te gaan tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel voor nieuwe of verhoogde schadeposten. Indien daartoe te lichtvaardig zou worden overgegaan, zou dit feitelijk kunnen leiden tot omzeiling van het eerdergenoemde verbod.
Dit impliceert dat de mogelijkheid tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep, die aan de vordering van de benadeelde partij een nieuwe schadepost toevoegt of die de hoogte van de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg overstijgt, voorbehouden is voor zeer uitzonderlijke gevallen. Naar het oordeel van het hof is daar in het onderhavige geval geen sprake van, ondanks dat de gang van zaken invoelbaar is gegeven de omstandigheden. Doorslaggevend in dit verband vindt het hof dat de gevorderde, voor het eerst in hoger beroep opgevoerde, schade ziet op immateriële schade die in eerste aanleg reeds bestond én waarvoor door de benadeelde partij in samenspraak met haar advocaat, destijds bewust geen vordering is ingediend.
Dit leidt tot de slotsom dat, voor zover het gaat om door de benadeelde partij geleden immateriële schade, geen schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Aanvangsdatum wettelijke rente
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor verkrachting, gepleegd op 29 juli 2022. Daarbij heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij wegens materiële schade tot een bedrag van € 236,00 toegewezen en aan de verdachte voor dat bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, beide vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij de stukken bevindt zich een verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij, met bijlagen. Uit de bijlage 1 volgt dat op 22 september 2022 de “kosten stomerij” zijn gemaakt van € 36,00. Uit bijlage 2 volgt dat op 1 augustus 2022 € 55,00 voor de “kosten aankoop slot” zijn gemaakt. Van de kosten voor het plaatsen van het slot en beveiliging huis van € 145,00 is geen bon. Op 4 augustus 2022 heeft het slachtoffer bij de politie verklaard dat zij al haar sloten heeft vervangen.
De benadeelde partij kan betaling van de wettelijke rente vorderen over het bedrag dat zij aan schade heeft geleden. In beginsel is de wettelijke rente op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek zonder ingebrekestelling verschuldigd vanaf het moment waarop de schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverwegingen 2.4.1 en 2.5.).
De rechtbank heeft, zoals blijkt uit bovenstaande, geoordeeld dat wat betreft de verschuldigdheid van de wettelijke rente de datum van 29 juli 2022, zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden, moet worden aangemerkt als de datum waarop de volledige materiële schade is ingetreden.
Het hof zal voor de datum waarop de schade is ingetreden niet aanknopen bij de datum van de verkrachting, maar bij de data genoemd op de bonnen. Wat betreft de schadepost van € 36,00 voor ‘kosten stomerij’ zal het hof de aanvangsdatum van de wettelijke rente daarom bepalen op 22 september 2022. Wat betreft de schadeposten van € 55,00 voor ‘aankoop slot’ en van € 145,00 voor ‘kosten plaatsing slot en beveiliging huis’ zal het hof de aanvangsdatum van de wettelijke rente in het midden van de periode waarop deze kosten zijn gemaakt bepalen, te weten op 2 augustus 2022.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat met betrekking tot het beslag dezelfde beslissingen worden genomen als de rechtbank heeft gedaan.
De verdediging heeft het hof verzocht om alle in beslag genomen goederen aan de verdachte terug te geven.
Het hof verenigt zich met de beslissing van de rechtbank over de in beslag genomen goederen, met uitzondering van de beslissing over de bondageset met handboeien en kettingen.
De inbeslaggenomen bondageset met handboeien en kettingen dient te worden geretourneerd aan de verdachte, nu geen link kan worden gelegd tussen dit bij hem aangetroffen voorwerp en het bewezenverklaarde, hetgeen is vereist.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover daarin de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de materiële schade is bepaald op 29 juli 2022 en doet in zoverre opnieuw recht;
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de materiële schade wat betreft de schadepost van € 36,00 voor ‘kosten stomerij’ op 22 september 2022 en wat betreft de schadeposten van € 55,00 voor ‘aankoop slot’ en van € 145,00 voor ‘kosten plaatsing slot en beveiliging huis’ op 2 augustus 2022;
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de schadevergoedingsmaatregel wat betreft de schadepost van € 36,00 voor ‘kosten stomerij’ op 22 september 2022 en wat betreft de schadeposten van € 55,00 voor ‘aankoop slot’ en van € 145,00 voor ‘kosten plaatsing slot en beveiliging huis’ op 2 augustus 2022;
Vernietigt de uitspraak van de rechtbank ten aanzien van het beslag onder ‘2 1’ en doet in zoverre opnieuw recht;
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2 1 STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: G: 1396432 (bondageset met
handboeien en kettingen);
Vult aan dat deze beslissing is gebaseerd op de door de rechtbank van toepassing geachte artikelen zoals die luidden ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit;
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.J. Hübel, mr. A.R.O. Mooy en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2025.
mr. M. Boelens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
[…]