ECLI:NL:GHAMS:2025:2147
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in strafzaak tegen verdachte
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 februari 2025 was gewezen. De verdachte, geboren in 1993, had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 23 juni 2025 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die verzocht om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte had op 25 april 2025 een akte ingediend waarin hij aangaf het hoger beroep niet te willen handhaven. Het hof oordeelde dat de intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, aangezien het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 1 april 2025 was aangevangen. Het hof concludeerde dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer wenste te handhaven en dat er geen rechtens te respecteren belang was dat een nader onderzoek rechtvaardigde. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juni 2025. Het arrest is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. A. Dantuma-Hieronymus, die buiten staat was om te ondertekenen.