ECLI:NL:GHAMS:2025:2148

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
23-000170-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing gevangenisstraf en toevoeging bekennende verklaring verdachte in drugshandelzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2023. De verdachte, geboren in 1982, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor zijn rol in de handel in cocaïne en het witwassen van grote geldbedragen. Het hof bevestigt het vonnis, maar vernietigt de opgelegde gevangenisstraf en past deze aan naar 90 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis en tijdens de zitting in hoger beroep op 23 juni 2025 heeft hij een bekennende verklaring afgelegd, die aan de bewijsmiddelen is toegevoegd. Het hof overweegt dat de verdachte een aanzienlijke rol heeft gespeeld in de drugshandel en dat zijn handelen ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de samenleving. De strafmaat is bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, waarbij het hof ook rekening houdt met de proceshouding van de verdachte. De procedure in hoger beroep heeft langer geduurd dan de redelijke termijn, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. Het hof beveelt aan dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. A. Dantuma-Hieronymus, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000170-23
datum uitspraak: 7 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-072244-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen aanvult met de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2025.

Aanvulling van bewijsmiddelen

De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2025.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
“Ik beken dat ik de feiten heb gepleegd op de wijze zoals door de rechtbank is bewezenverklaard.”

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht om de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te matigen. De raadsman heeft voorgesteld een gevangenisstraf van vijf tot zes jaar aan de verdachte op te leggen, eventueel in combinatie met een taakstraf. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de rol van de verdachte bij de drugshandel minder omvangrijk is dan door de rechtbank is aangenomen. Dat volgt ook uit de verklaring die de verdachte ter zitting in hoger beroep heeft afgelegd. Bovendien heeft de verdachte openheid van zaken gegeven en een bekennende verklaring afgelegd. De raadsman verzoekt het hof hiermee rekening te houden bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en het witwassen van geldbedragen en een horloge. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte daarbij een aanzienlijke en omvangrijke rol heeft vervuld. Uit de berichten in het dossier blijkt dat de verdachte op verschillende niveaus en in verschillende stadia van de handel in verdovende middelen actief is geweest. De verdachte heeft een aansturende rol gehad. Zo was hij verantwoordelijk voor het organiseren en uitvoeren van het vervoer, het tellen en het beheren van de voorraad van ruim 1.100 kilogram cocaïne, alsook voor het overdragen van een bedrag van ruim
€ 5.600.000,- aan contant geld. Hiermee heeft de verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan de samenwerking met zijn mededaders.
Het gebruik van verdovende middelen is zeer schadelijk voor personen en mitsdien bedreigend voor de volksgezondheid. De handel in en verspreiding van verdovende middelen gaat gepaard met verschillende vormen van andere criminaliteit, waaronder ernstige geweldsdelicten, zoals druggerelateerde (pogingen tot) liquidaties en delicten die veel drugsverslaafden plegen ter financiering van hun behoefte aan die stof. Daarnaast worden met drugshandel grote criminele winsten behaald, waardoor het financiële verkeer gecorrumpeerd wordt. Ook de verdachte zelf heeft grote geldbedragen witgewassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen faciliteert bovendien ander strafbaar handelen. De verdachte heeft kennelijk enkel oog gehad voor eigen financieel voordeel en heeft zich niet bekommerd om de schade die zijn handelen anderen en de samenleving in het algemeen kon toebrengen.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten voor het vervoeren en aanwezig hebben van harddrugs gaan bij een gewicht van 20 kilogram uit van een gevangenisstraf vanaf 50 maanden. Voor meer dan 20 kilogram harddrugs bestaan geen oriëntatiepunten. Het hof vindt, evenals de rechtbank, de oriëntatiepunten voor fraude niet passend bij dit witwasfeit en heeft daarom acht geslagen op de richtlijnen voor witwassen van het Openbaar Ministerie. De richtlijnen schrijven voor een witwasbedrag van € 1.000.000,- een gevangenisstraf van 32 tot 48 maanden voor. Voor meer dan € 1.000.000,- witwassen bestaan geen richtlijnen.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op de proceshouding van de verdachte in hoger beroep, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De door de raadsman bepleite strafmaat doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. De procedure in hoger beroep, die is aangevangen met het instellen van hoger beroep op 18 januari 2023 en geëindigd met dit arrest op 7 juli 2025, heeft langer geduurd dan zestien maanden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ruim veertien maanden ziet het hof aanleiding tot vermindering van de straf en wordt aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 90 maanden, met aftrek van voorarrest, opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. E.J. Hofstee en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 juli 2025.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.